5 hoofdstuk 1 D e wind joeg over de modderige oevers van de rivier. De sneeuwvlokken die nog niet gesmolten waren, werden door de lucht gejaagd en sloegen tegen Fiona’s gezicht. Ze stopte even om haar gezicht schoon te vegen en tuurde naar de donkere hemel. Er hing regen in de lucht. Even later begon het licht te miezeren terwijl ze verder ploeterde. Niet hard genoeg om storend te zijn, maar genoeg om je aan te ergeren. Ze sloeg haar armen over elkaar en wreef erover. Al lopend blies ze in haar handen, maar toch kwam de kleur niet terug. Fijne, blauwe aders staken fel af tegen het akelige wit van haar huid. Ze had bijna geen gevoel meer in haar gebarsten lippen. Waren het echt haar eigen voeten die op en neer, op en neer gingen op de grond voor haar? Het enige waar ze op dit moment alleen nog zeker van wist dat het van haar was, was haar hoofd, dat als een kei op haar schouders rustte. Voor haar gevoel zou het er zo vanaf vallen. De nacht viel en de wind stak op. Hoewel Fiona geen droge draad meer aan haar lijf had, was het gelukkig gestopt met regenen. De maan scheen niet, er waren geen sterren, alleen wolken. Al snel werd de Marne rechts van haar opgeslokt door het donker. Ze bukte en sloop op handen en voeten naar waar het water zou moeten zijn. Op de tast zocht ze naar de glib - berige oever of naar het water zelf, maar op de een of andere manier was ze ervandaan geraakt. Ze bleef even in de sneeuw zitten en hield haar metalen kruisje krampachtig vast, uit angst
6 dat de wind het mee zou voeren. Toen werd ze door slaap overmand. Ze kwam overeind en schuifelde – voor haar gevoel in cirkels – minuten of uren verder. Toen voelde ze met haar verkleumde vingers harde, ruige dingen die voor haar lagen. Het duurde even voordat het tot haar door de kou traag geworden gedachten doordrong dat ze tussen bomen liep. De moed zonk haar in de schoenen. Ze moest helemaal van de Marne afgedwaald zijn. Ze was in een bos verdwaald, en zelfs nu het wat licht begon te worden, was het onwaarschijnlijk dat ze de weg weer zou vinden. Fiona stond stil en staarde naar boven. Daar, boven de takken en de grillige bomen uit, was een stukje donkerblauwe lucht dat een paar tinten lichter was dan het donker om haar heen. Een bleke maan in zijn laatste kwartier verscheen af en toe vanachter de wolken. De maan verlichtte niet haar omgeving, maar had alleen een lichtkrans om zichzelf heen en liet de wereld beneden in duisternis achter. De wind f loot om haar oren en joeg huilend tussen de eiken, dennenbomen en oude iepen door. Takken kraakten en kreunden als zeilschepen. Nu ze zich niet langer concentreerde op de volgende stap en op het pad, voelde ze de nacht als angstaanjagend en vol kwaad dat ze liever niet alleen tegemoet trad. Ze ging door, ondanks het feit dat haar voetstappen haar steken in haar hoofd bezorgden en in haar schouder die al pijnlijk aanvoelde. Het volgende moment – of misschien was het een uur of twee uur later – voelde ze koud steen tegen haar lichaam. Ze was tegen een hoge muur aangelopen die zich zowel links als rechts van haar uitstrekte. Het troostte haar dat ze eindelijk iets in de omgeving aantrof dat door mensen was gemaakt. Toen ze trillend de muur aftastte, met haar vingers in het mos en de scheuren wroetend, raakten haar handen iets wat aanvoelde als
7 ijzer. Ze merkte dat het een poort was, maar ze kon niet ontdek- ken wat daarachter, op de omheinde binnenplaats, te zien was. Aan de rechterkant van de poort stuitten haar handen op iets wat voelde als een kort touw dat van een uitstekend stuk steen naar beneden bengelde. Het touw kwam ongeveer ter hoogte van haar neus en uit nieuwsgierigheid gaf ze er een ruk aan. Onmiddellijk klonk er een luid geklingel boven haar hoofd. Snel liet ze het touw los, maar het was al te laat. Het touw bleef heen en weer zwaaien en de klok luidde maar door. Ze kromp ineen tegen de muur, maar rende niet weg. Ze zag f lak - kerende kaarsen op de binnenplaats. Er sijpelde licht onder de deur door die ze in een groot stenen gebouw zag. Al snel staken er drie vrouwen de binnenplaats over. Ze liepen naar de poort en groetten haar. ‘Goedenavond, reiziger’, zei een van hen met een glimlach. Alsof het normaal was dat je midden in de nacht uit bed werd gebeld door een vreemdeling. ‘Ben je op zoek naar een slaap - plek?’ ‘I... i... k’, stotterde Fiona met haar blauwe lippen. Ze was van haar stuk gebracht door de vuurgloed in haar gezicht. ‘Als het niet te veel moeite is ...’ ‘Geen probleem’, verzekerde de non haar. Ze zwaaide de ijze - ren poort open en pakte Fiona bij de arm. Door de aanraking ontwaakte Fiona uit haar verdoving en pijn schoot door de rechterkant van haar lichaam. Ze hapte naar adem. De non trok snel haar hand terug. Toen ze ernaar keek, ontdekte ze dat haar vingers onder het bloed zaten. ‘Allemensen’, mompelde ze. ‘Kom snel binnen, m’n kind. Wat is er met je gebeurd? Kom hierheen naar de eetzaal. Roep zuster Marguerite, Annette, en snel!’ Fiona werd haastig het klooster binnengebracht en nadat ze de hal en een gang waren doorgelopen, kwamen ze in een langwerpige kamer die Fiona voor hun eetzaal hield. Ze had
8 genoeg tijd om de omgeving in zich op te nemen terwijl de nonnen met elkaar overlegden. De ruimte zag eruit als een kapel en Fiona voelde toen ze binnenkwam honderden ogen op zich gericht, van heiligen die vanaf indrukwekkende hoogte op haar neerkeken. Aan het andere uiteinde van de kamer was een imposante zwarte open haard, dus ging Fiona ervan uit dat dit niet het sanctuarium was – of, als dat wel het geval was, dat het niet altijd het sanctuarium geweest was. Haar begeleidster liet haar vlak bij de haard zitten en vroeg een van de andere zusters het vuur aan te steken. Wat een warmte! Fiona had nog nooit zo genoten van een haardvuur. Maar de non zou haar niet ongestoord laten genieten. Ze kwam naar haar toe en maakte de speld los die Fiona’s natte cape bijeenhield. Ze nam de cape van haar schouders zodat de rode striem op de rechterschouder van het meisje zichtbaar werd en ook haar korte, scheve kapsel. De non gaf een schreeuw toen ze dat zag en raakte Fiona’s geschoren hoofd aan alsof dat het bijzonderste was wat ze ooit in haar hele leven gezien had en misschien was dat ook wel zo. ‘Zo!’ zei ze. Ze leek niets anders te kunnen zeggen. Even later schraapte ze haar keel en ging weer over tot haar kordate manier van handelen. Ze ontblootte Fiona’s rechter - schouder en vroeg: ‘Wat is hier gebeurd? Ben je overvallen?’ ‘Ik was alleen maar op de verkeerde tijd op de verkeerde plek’, antwoordde Fiona berouwvol terwijl ze ineenkromp door de aanraking van de vrouw. ‘Ik was in een soort vechtpartij terechtgekomen. Ik denk dat de wond wel meevalt.’ ‘Ja, de wond lijkt niet diep te zijn, maar we zullen eerst op zuster Marguerite wachten voordat we een besluit nemen. Kijk, daar komt zuster Catherine aan met wat warme bouillon, je moet wel honger hebben. Hoelang ben je al onderweg?’ Fiona kon het zich niet goed herinneren, maar voor haar
9 gevoel was dit het einde van haar eerste dag. Tijd was niet zo belangrijk als je al je aandacht nodig had om de ene voet voor de andere te zetten en je er alleen maar aan kon denken hoe koud het was. Dat zei ze ook. De non grinnikte terwijl ze de kom soep aan Fiona gaf die er haar bevroren handen aan warmde. ‘Hoe heet je, meisje? Ik ben zuster Elisabeth, maar er zijn hier zo veel nonnen dat je die naam gelijk wel weer mag vergeten. Als je hier wat langer blijft, leer je ons misschien wel allemaal kennen. Maar nu wil ik graag jouw naam weten.’ ‘Fiona, mevrouw. Het is heel vriendelijk van u dat u mij opvangt.’Zuster Elisabeth wuifde met haar hand. ‘Zoals ik al zei, geen enkel probleem. Drink maar snel je bouillon op voordat Mar - guerite er weer is. Oei, heb je last van je schouder?’ Ze had gezien hoe Fiona ineenkromp toen ze de kom naar haar mond bracht. De handen van het meisje trilden van uitputting. Fiona stak haar kin in de lucht en schudde haar hoofd. ‘Nee, mevrouw, het gaat best met me. Het stelt niets voor.’ ‘Kijk, daar is zuster Marguerite. Onze gast heeft een schou - derwond, Marguerite, kun jij die schoonmaken?’ Marguerite was een tengere, statige oude vrouw, maar ze zag er toch sterk uit. Zonder Fiona’s wond aan te raken, keek ze eerst alleen maar. Al snel knikte ze. ‘Geen probleem’, zei ze, helder en kort. ‘Ik zal mijn spullen gaan halen, dan kun jij intussen je bord leeg eten.’ Alle nonnen verlieten de kamer en gingen weer naar bed. Alleen Elisabeth, Marguerite, en de jonge Annette, die alleen nodig leek om voor de oudere vrouw te slaven en te draven, bleven. De drie vrouwen kookten kruiden die ze op de wond legden om het bloeden te stelpen. Hoewel het stak, lukte het Fiona aardig de pijn te doorstaan door aan de warmte van het vuur te denken of aan de kou buiten. Ze hadden net voor de
10 laatste keer het verband over haar rechterschouder en onder haar linkeroksel door geslagen en waren het aan het vastmaken, toen er een andere vrouw binnenkwam. Ze kwam binnen door een deur die zich naast de open haard bevond en daardoor gedeeltelijk aan het oog onttrokken werd. De nonnen maakten een buiging voor haar. Fiona keek nieuwsgierig naar de vrouw die ongeveer van Marguerites leeftijd was. Alleen had deze vrouw minder rimpels en zag ze er niet zo sterk uit. Ze was klein, maar niet in elkaar gedoken, en haar ogen en haar rechte mond straalden kracht uit.‘Wie is dat?’ vroeg ze, terwijl ze naar Fiona knikte. Zuster Elisabeth probeerde de situatie zo duidelijk mogelijk uit te leggen, en de moeder-overste – Fiona ging er tenminste vanuit dat ze dat was – knikte. ‘Hebben jullie haar wond behandeld? Goed. Jij en zuster Marguerite kunnen nu naar bed gaan, maar jij moet blijven, Annette.’De twee oudere nonnen verlieten gehoorzaam de kamer en Annette ging op een eerbiedige afstand aan de tafel zitten. Vanaf haar plek zou ze wel alles kunnen horen, maar niet in de weg lopen. De stilte daalde neer en bleef zo lang aanhouden dat Fiona bang was dat ze weg zou dommelen voor de vrouw tot haar gesproken zou hebben. Uiteindelijk keek de Eerwaarde Moeder Fiona recht aan en vroeg op milde toon: ‘Waarom, mijn dochter, ga je midden in de nacht, in de kou en alleen, op pad? Je lijkt mij te jong om een vrouw van de wereld te zijn.’ Fiona voelde een steek van verontwaardiging, maar haar ver - stand dat nu weer normaal functioneerde, zei haar dat het een terechte vraag was. Ze keek in het vuur en antwoordde dade - lijk: ‘Ik ben geen vrouw van de wereld. Maar op dit moment zou ik liever niemand over mijn leven vertellen. Zou ik alstu - blieft mogen blijven zonder dat me vragen worden gesteld?’
11 De vrouw bleef haar aankijken. Haar mond bleef een strenge rechte streep, maar uiteindelijk verzachtte haar mond zich en ze knikte. ‘Je mag blijven, m’n kind. Ik zal je niet buiten de deur zetten, het is hartje winter. Misschien zul je over een poosje wel meer willen vertellen.’ Fiona was te moe om tegen te spreken. ‘Mag ik misschien naar bed?’ vroeg ze. ‘Ja, je kunt nu naar bed. Annette, breng haar naar een gas - tenkamer.’ Annette stond op en Fiona, stijf als ze was, deed hetzelfde. Ze vergat de priores te bedanken, maar de non zei er niets van. In plaats daarvan keek ze peinzend naar het zilveren kruis dat aan een kettinkje uit Fiona’s vuist hing en dat heen en weer bewoog terwijl ze liep. Fiona volgde de non in haar stijve zwart-witte jurk. Ze schatte in dat de non ongeveer net zo oud was als zij. Ze liepen ver - schillende gangen door tot ze bij de gastenverblijven kwamen. Ze keek om zich heen toen Annette haar een van de kamers binnenleidde. Ze hield haar adem in en mompelde: ‘Dit ziet er meer uit als een kamer in Gallandon dan een slaapkamer in een klooster.’ ‘Zei je iets?’ vroeg Annette. Fiona staarde niet langer naar het hoge plafond en schudde haar hoofd. ‘Nee, ik was alleen hardop aan het denken.’ ‘O. Nou, dit is je kamer. Ik laat je nu met rust zodat je zo veel hardop kunt denken als je wilt. Heb je nog iets nodig? Welterusten dan. Ik zal je morgenochtend wekken.’ Ze verliet de kamer, sloot voorzichtig de deur en liet Fiona warm, ver - zadigd en alleen achter. Fiona kroop op het hoge bed en merkte al snel dat het harder was dan het eruitzag. Het meisje ging liggen en viel gelijk in slaap – het kruis nog steeds in haar hand.
12 *** Niet veel later werd ze wakker. Het was nog steeds pikdonker en het zag er niet naar uit dat het al bijna licht zou worden. Ze was erg op haar hoede. Uit haar snelle hartslag maakte ze op dat ze door een nare droom wakker was geschrokken. Ze kwam overeind en keek naar de blokvormige schaduwen in de kamer. In een f lits vroeg ze zich af waar ze was en waardoor ze hier terecht was gekomen. Toen voelde ze het kettinkje met het kruis en ze liet zich achteroverzakken. Ze was iets gerustgesteld, maar het lukte haar niet om gelijk weer in slaap te vallen. Ze stak haar benen uit bed, strekte haar voeten tot ze de grond raakten en stapte uit bed. Het was stil in het klooster. Ze liep naar de deur en opende die als een ondeugend kind. Eerst keek ze de ene kant van de hal op en toen de andere kant. Vanaf welke kant waren zij en Annette gekomen? Ze wist het niet meer. Op goed geluk ging ze naar links en liep door de gang. Ze kwam voorbij een stuk of tien deuren links en rechts, alle gesloten. Na een groot aantal draaien en bochten door het klooster, te veel om te onthouden, kwam ze terecht in een grote, rechthoekige kamer die wel het sanctuarium moest zijn. Het hoge, gladde plafond liep rond af. Links en rechts waren poorten, van elkaar gescheiden door pilaren waarop kaarsen stonden. Vlak onder de daklijst zaten ramen en aan het andere uiteinde van de kamer was ook een raam waardoor een beetje zilverachtig licht naar binnen scheen.Bang dat ze betrapt zou worden, liep Fiona nog iets verder naar het midden van de ruimte en wachtte toen. Er gebeurde niets en er verscheen ook niemand. Haar voetstappen werden immers gedempt door de vloerbedekking die over het gangpad was uitgerold. Ze liep naar een van de banken en ging erop zitten om uit te rusten en na te denken. Ze staarde voor zich
13 uit en dacht na, niet over de kapel of het klooster, maar over de wereld daarbuiten en het sieraad dat ze vasthield. Toen strekte ze zich uit op de bank, begroef haar hoofd in haar arm en sloot haar ogen.