Inhoud Sarai – verwondering 4 Genesis 12-23 Rachab – genade 1 0 Jozua 1-3, 6 Abigaïl – wijsheid 16 1 Samuel 25 Ester – redding 22 Ester Maria, de moeder van Jezus – gehoorzaamheid 28 Lucas 1:26-56, 2; Johannes 19:25-27 De Samaritaanse vrouw – kwetsbaarheid 34 Johannes 4:1-42 De Kanaänitische vrouw – geloof 40 Matteüs 15:21-28; Marcus 7:24-30 Maria van Betanië – liefde 46 Lucas 10:38-42; Marcus 14:1-9 Maria van Magdala – toewijding 52 Johannes 20:1-18 Saffira – eerlijkheid 58 Handelingen 5:1-11
Als je leeft in het koninkrijk van de hemel, leef je in verwondering. Luister maar naar het verhaal van Sarai. Haar pensioen is al in zicht, maar God belooft haar een zoon. Hij zegt tegen haar man, Abram: ‘Ik zal je tot een groot volk maken, ik zal je zegenen.’ (Genesis 12:2) Sarai is dolenthousiast. Ze maakt plannen voor een kraamfeest en richt haar tent opnieuw in … maar geen zoon. De ene na de andere verjaardagstaart komt voorbij en Sarai blaast een hele hoop kaarsjes uit … nog steeds geen zoon. Dus besluit Sarai om het heft in eigen handen te nemen. Ze overtuigt Abram ervan dat de tijd begint te dringen. Ze geeft haar slavin, Hagar, opdracht om naar Abrams tent te gaan. Hagar gaat als dienstmeisje naar binnen, maar komt als moeder weer naar buiten. En daarmee beginnen de problemen. Hagar is trots. Sarai is jaloers. Abram staat voor een duizelingwekkend dilemma. En God noemt de baby een ‘wilde ezel’. Een geschikte naam voor iemand die geboren is uit koppigheid en die is voorbestemd om zijn plekje in de geschiedenis met geweld op te eisen. Het is niet het knusse gezinnetje dat Sarai voor ogen had. Uiteindelijk, veertien jaar later, als Abram bijna aan zijn eeuw- wisseling toe is en Sar ai tegen de negentig loopt … als Abram niet langer naar Sarai’s advies luistert en zij hem er niet langer mee om de oren slaat … als praten over het beloofde kind alleen nog maar diepe zuchten, tranen en bedroefde blikken naar een zwijgende hemel oplevert … komt God bij hen op bezoek om te zeggen dat het tijd is om een naam voor hun nieuwe zoon uit te kiezen. De reactie van Abram en Sarai is precies hetzelfde: ze lachen. Ze lachen omdat ze de hoop al hadden opgegeven, omdat ze er niet meer in geloven, het is onmogelijk. Sarai – verwondering Genesis 12-23 4
Maar Sarai en Abram bleven op God vertrouwen, en uiteindelijk zegende Hij hen daarom: Sarai werd zwanger en kreeg een zoon. Ja, satan had een leeg wiegje gebruikt om in hun huis verdeeld- heid, onrust en twijfel te zaaien. Sarai had een ideaal stuk gereed schap voor de vijand kunnen zijn – het levende bewijs van waarom iemand niet op God zou moeten vertrouwen. Maar in plaats daarvan deed ze, zoals we gezien hebben, precies het tegenovergestelde. En sindsdien is haar verhaal een krachtige bemoediging geweest voor miljoenen mensen, een getuigenis dat God het beste voor het laatst bewaart, en dat voor Hem niets onmogelijk is. Als burgers van het koninkrijk van de hemel verrast het ons vaak wanneer God wonderen verricht of werkt op manieren die wij ons vooraf niet hadden kunnen voorstellen. Maar al te vaak nemen we genoegen met een leven dat we kunnen zien, met dat wat tastbaar is. Maar Jezus zei: ‘Als je niet (…) wordt als een kind, dan zul je het koninkrijk van de hemel zeker niet binnengaan.’ (Matteüs 18:3) Een kind leeft in constante verwondering, vol vertrouwen in het onvoorstelbare. En juist Sarai’s kinderloze leven zou haar kinderlijke geloof beproeven. ‘God maakt dat ik kan lachen,’ zei Sara, ‘en iedereen die dit hoort zal met mij mee lachen.’ GENESIS 21:6 5
6
‘God nam dat wat goed was, vergaf dat wat slecht was en gebruikte Abraham en Sara om de wereldgeschiedenis te veranderen.’ 77
‘Ons onvolmaakte, wankele geloof kan God er niet van weerhouden zijn beloften na te komen.’ 8
9