E J Lutherse preken bij het Oude Testament Ingeleid en vertaald door Willem Maarten Dekker
I Dank vooraf Inleiding t (FOFTJT :- | Vechten aan de Jabbok t /VNFSJ :-: | De druiventros uit het beloofde land t ë Samuël | De koning danst t ë Koningen :- | Elisa bespot t +PC :- | De klacht van Job t 1TBMN | Een klaaglied t 1TBMN :- | Een adventspsalm t 4QSFVLFO :- | De spelende wijsheid t 1SFEJLFS :- | De scepsis t +FTBKB :- | Ik heb je bij je naam geroepen t +FSFNJB :-, - | De confessiones van Jeremia t ,MBBHMJFEFSFO : en | Elke morgen nieuw Wat heeft de preek met de tekst van doen? - Inleiding door Willem Maarten Dekker - Essay van Eberhard Jüngel - Stellingen van Eberhard Jüngel Verantwoording bij de vertaling
I Intro Eberhard Jüngel () is een luthers theoloog die in Duitsland grote bekendheid geniet. Een theoloog die bekendstaat om zijn uiterst sub- tiele, ‘moeilijke’ dogmatische teksten, maar ook om zijn grote kerke- lijke betrokkenheid. Deze uit hij het liefst door vaak en graag de kansel te beklimmen. Hij deed dat vooral in de Stiftskirche van Tübingen en de Dom van Berlijn. Vanwege zijn theologische teksten is hij geliefd bij de dogmatische denkers, vanwege zijn preken bij de gemeente en vanwege zijn ironie bij zijn studenten en vrienden. Van zijn preken heeft u nu voor het eerst een selectie in Nederlandse vertaling in handen. Het is de bedoeling om deze selectie van oudtestamentische preken later te laten volgen door een deel met nieuwtestamentische preken. Jürgen Moltmann, Wolfhart Pannenberg en Eberhard Jün gel worden wel beschouwd als ‘de grote drie’ van de pro testantse theo- logie na Karl Barth. Van deze drie is Jüngel het me est in het spoor van de meester gegaan. Ook hij is duidelijk eigen w egen gegaan, door de erfenis van Barth te verbinden met de theol ogie van Rudolf Bultmann en Ernst Fuchs, meer het gesprek aan te gaan met de lo- soe van de negentiende en twintigste eeuw (o.a. He gel en Heideg- ger) en eigen diepteboringen te doen in de theologie van Luther. In Nederland is het werk van Jüngel bij de vaktheologe n wel bekend, maar daarbuiten kent men hem nauwelijks. Het Luther jaar is natuurlijk een goede gelegenheid, maar elk jaar is geschikt om met het werk van deze grote theoloog kennis te maken. E erder kwamen twee Nederlandse vertalingen uit: een opstellenbund el Teologie
van de aanvechting 1 en het boek Wat zegt de dood over het leven? 2. Met deze bundel preken van Jüngel onthullen we een nieuw aspect van zijn werk. De preken van Jüngel hebben in Duitsland reeds lang de aan- dacht getrokken. Tussen en verschenen zeven bundels met preken van zijn hand. In ontving Jüngel de Duitse Preekprijs voor zijn hele oeuvre (toegekend door de uitgeverij Verlag für die Deutsche Wirtschaft). De tien leden van de oecumenische jury, zowel theologen als publicisten, prezen in hun rapport Jüngels preken als ‘toonbeeld van hoge taalkunst en voorbeeld van de betekenis van de protestantse theologie voor de huidige tijd’. De winnaar kreeg er niet alleen een bronzen medaille voor, maar ook – een bijbel. Jüngel rea- geerde daarop in zijn dankwoord met de hem eigen ironie: ‘Ik verheug mij. Een bijbel wilde ik altijd al hebben.’ Biograe Jüngel was veertien jaar oud toen de DDR werd opger icht. Vanaf dat moment groeide hij op in deze stalinistische cultuu r waar hij, afkomstig uit een religieus tamelijk onverschillig nest, de k erk leerde waarderen als plaats van vrijheid. 3 In de onvrije cultuur was de kerk een van de weini ge plaatsen waar je kon zeggen wat je dacht. Zo ging h ij theologie studeren. Vervolgens promoveerde hij bij Ernst Fuchs. Deze ni euwtestamenticus stond een ‘nieuwe hermeneutiek’ 4 voor waarbij de historische en zake- lijke kritiek op de Schrift voluit werd gehonoreerd . Toch leidde dit bij Fuchs niet tot een onderwaardering of deconstructie van de Bijbel. De historisch-kritische exegese werd juist positief verw erkt met als doel dat de exegeet het punt ontdekt waar de tekst het zelfv erstaan van de lezer E. Jüngel, Teologie van de aanvechting. Christelijk geloof op het snijpunt van the- isme en atheïsme , vertaald en ingeleid door drs. J. Augustus, Zoetermeer . E. Jüngel, Wat zegt de dood over het leven? , vertaald door M.M. Schreuder, Apel- doorn . Jüngel verwoordt dit in het volgende interview, waarin hij terugblikt op zijn tijd in de DDR: ‘“…intellektuelle Oasen in einer ideologischen Wüste”’, in: A. Leschinsky e.a. (red.), Zwischen zwei Diktaturen. Gespräche über die Schulzeit im Nationalso- zialismus und in der SBZ/DDR , Weinheim , -. Zie hierover W.M. Dekker, ‘Hermeneutical Teology as Contemporary Rendition of the “Sola Scriptura”’, in: A. Huijgen e.a. (red.), Te Future of the sola Scriptura, Leiden: Brill .
:- V J Dan staat hij in die nacht op, neemt mee zijn twee vrouwen en zijn twee slavinnen en zijn elf geborenen,- en steekt de oversteek van de Jabok,- worstelbeek, over. Hij neemt ze mee en laat ze de beek oversteken; wat hem toebehoort laat hij oversteken. Jakob blijft alléén achter; dan worstelt een man met hem totdat het morgenrood opklimt. Als hij ziet dat hij geen overmacht op hem heeft raakt hij hem in de holte van zijn heup; zo wordt de holte van Jakobs heup ontwricht in zijn worsteling met hem. Hij zegt: laat me los, want het morgenrood is opgeklommen; hij zegt: ik laat je niet los tenzij je me zegent! Hij zegt tot hem: hoe is je naam?- en hij zegt ‘Jakob’,- hij licht de hiel! Hij zegt: niet ‘Jakob’,- hij licht de hiel,
:- zal nog worden gezegd als je naam, maar ‘Israël’,- vechter met God!– want gevochten héb je, met God en met mensen en je hebt overmocht! Dan stelt Jakob een vraag en zegt: meld toch je naam! Hij zegt: waarom eigenlijk vraag je naar mijn naam!- hij zegent hem daar. Jakob roept als naam voor het oord uit ‘Peniël’,- aanschijn van God, ‘omdat ik God heb gezien van aanschijn tot aanschijn en mijn ziel is ontrukt!’ Dan gaat de zon over hem stralen zodra hij Penoeël is doorgestoken; maar hij loopt voortaan mank, om zijn heup. Een buitengewone zonsopgang moet het geweest zijn na al wat er in die lange donkere nacht aan de oever van de Jabbok aan voorafgegaan was. Wanneer de verschrikkingen van een demonische nacht begin- nen weg te trekken, wanneer de angst die ons overmande, langzaam opklaart, begint het tot ons door te dringen dat God in het spel was, dat God zelf aan het werk was, schuilgaand in donkere machten. Bij het eerste morgenrood ontdekt een mens dat hij in de donkerte van de nacht met God geworsteld heeft. Dus niet alleen met zijn eigen pro- blemen, niet alleen met de schaduwen van zijn verleden, niet alleen met zijn angst voor de toekomst. Met dit alles heeft Jakob ongetwij- feld ook geworsteld. Meer zelfs: door dit alles was hij maar al te zwaar aangeslagen. Het zijn altijd allereerst onze eigen zorgen en angsten die ons leven verduisteren. En maar al te dikwijls zijn het angsten en zorgen die wijzelf opgeroepen hebben en waarvan we zelf de schuld zijn. Ze zijn
over ons gekomen, precies zoals de atoomwolk uit Tsjernobyl over ons heen gekomen is. Maar laten we nu niet te gauw zeggen dat daarin een diepere zin gelegen is, laat staan dat God zich daarin presenteert! Laten we liever toegeven dat met deze wolk van ons menselijk falen – niet alleen technisch, maar evenzeer politiek falen – dat daar samen met de kwaadaardige stralen ook onze menselijke hoogmoed en men- selijke domheid over ons heen gekomen zijn. Nee, zolang iets ver- schrikkelijks ons overvalt en ons leven dreigt te verduisteren of zelfs te vernietigen, is het de tijd niet om naar een hogere of diepere zin te zoeken. Zolang het schrikaanjagende ons leven bedreigt en ver- duistert, is het zaak om ons te weer te stellen – precies zoals Jakob in die nacht bij de Jabbok zich te weer heeft gesteld en worstelde met de duistere macht die hem overviel. Het moet blijkbaar eerst licht worden, willen wij, als Jakob, kunnen zien dat het God was die ons in al onze angsten, twijfels en zorgen heeft aangeraakt en met ons heeft gevochten. Het verhaal van Jakobs gevecht aan de Jabbok is een verhaal voor aangevochten mensen. Het is op zijn wijze een oudtestamentische zaligspreking. Want het prijst de mens zalig die vervolgd wordt: niet vanwege zijn gerechtigheid, maar vanwege zijn ongerechtigheid. Ons verhaal prijst de mens zalig die niet op wonderbare wijze voor don- kere machten wordt bewaard, maar erdoor wordt overvallen en er ernstig door wordt toegetakeld. En die, hoewel al bijna verlamd, niet loslaat – tot hij Gods gelaat, tot hij achter al die donkere machten het ware gelaat van de ware God mag herkennen. Ons verhaal prijst al diegenen zalig die ‘in uiterste nood zijn en geen uitweg meer zien’: alleen gelaten door hun naasten, verlaten door alle goede geesten en in plaats daarvan overvallen en gekweld door uitgesproken kwade geesten – en die dan toch, ook in de grootste godsverduistering, op diegene hopen, die zich op dat moment zo op een verschrikkelijke manier verbergt. Wie zo’n duisternis niet kent, wie het aangevochten worden niet kent, die mag het zich nu gemakkelijk maken. Voor hem is deze oud- testamentische zaligspreking niet geschreven. Maar hij mag er wel aan denken dat misschien al in zijn onmiddellijke nabijheid iemand zit die oog in oog staat met het schrikwekkende. Iemand die met groot verlangen uitziet naar het ogenblik dat ook voor hem de zon zal
:- opgaan. Zulke mensen kan men moeilijk helpen. Maar men kan hun wel het verhaal van Jakob bij de Jabbok vertellen. Die ontdekte, toen het licht begon te worden, dat God ook in de afschuwelijkste duister- nis verborgen kan zijn en dat met deze God valt te praten – valt te praten als met een mens. Het uur voor zonsopgang was niet alleen bij de Jabbok het uur van de godsontdekking, om zo te zeggen het uur van de theologie: van die theologie die niet de zaak is van een of andere goed uitgeslapen vak- geleerde die nog voor de zon opgaat zich naar zijn schrijftafel haast. Dat heeft ook zijn waarde, en werkelijk geen geringe! Maar wat toen aan het eind van die nacht bij de Jabbok gebeurde, was een vorm van theologie die zich bij iedere aangevochten mens voor kan doen, voor zover hij tenminste echt aangevochten is. Het is het uur van het begin. De nacht werpt nog zijn schadu- wen. Nog schemert het. De ontdekking van God – theologie – begint altijd in de schemering, ook voor de grote meesters in het vak. Maar het is niet het vale licht van de vallende avondschemering, waarbij de uil van Minerva uit gaat vliegen. Ook in deze schemering ont- staat kennis, begint wat men vroeger wel lososch inzicht placht te noemen. Die schemering schildert, zoals men weet, grijs op grijs, wanneer een wereld oud geworden is. En met grijs op grijs – zegt Hegel – laat de wereld zich niet jong maken. De schemering daaren- tegen waarin de ware godsontdekking haar levende plaats heeft, is de beginnende morgenschemering. Deze heeft de nacht achter zich, ze gaat de dag tegemoet. En wat voor een dag… na zulk een nacht! Toen voor de man Jakob op die morgen de zon opging, brak deze niet alleen door een dikke nevel heen, maar ze doorbrak tevens een nevel van heel andere aard: een drukkende, neerdrukkende nevel, nog veel beangstigender dan de meest ondoordringbare mistbank waar je in de buurt van een rivier in terecht kunt komen, zo ondoordringbaar, zo grijs op grijs, zo dicht dat alle moed je in de schoenen zinkt. Wie zoiets eenmaal of zelfs meer keren heeft beleefd, die weet hoe weinig je daar zelf tegen doen kunt. Terwijl voor anderen ‘alles helder’ is, is voor zo iemand alles betrokken. Zeldzaam hulpeloos en mach- teloos zijn we, wanneer zo’n sombere nevel ons overvalt en terneer- drukt. Opklaring, te hulp schietende verlichting, reddend licht kan
. De ware werkelijkheid van de hoorder (en de prediker) is een weg door de feitelijke werkelijkheid van de hoorder (en de prediker). . De preek als herhaling van de preektekst is de vertolking die de hoorder midden in zijn werkelijkheid op de weg door deze werke- lijkheid brengt. Waarheen? Naar Golgotha! . Wanneer deze beweging gebeurt, waar dus mensen in beweging gezet worden door het Woord van God dat aan hen voorafgaat, daar gebeurt de preek en daar is de kerk. . Elke preek legt daarom het fundament onder de kerk. . Prediking die de kerk fundeert is echter geen propaganda voor de kerk. . Propaganda voor de kerk is altijd propaganda tegen God. . Prediking die de kerk fundeert, is geen zelfrechtvaardiging van de prediker en zijn opvattingen, maar rechtvaardiging van de zon- daar. . Prediking die de kerk fundeert berust niet op ideeën, uitvallen, bezweringen, acties en overtuigingen (= werken) van de prediker, maar uitsluitend op de drijvende kracht van het Woord van God dat voorafgaat. . Het ‘ik’ van de prediker moet in de preek niet naar zelfverwerkelij- king streven (noch luid, noch stilletjes), maar alleen aan God en de naaste denken. De preek moet van begin tot eind eerlijk en tactvol zijn. De preek wordt niet eerlijk en tactvol door zinnen en zinne- tjes als: ‘Ik heb zelf zoiets meegemaakt’, ‘En hier sluit ik mijzelf bij in’, ‘U en ik en ik en u’ (bij oordelende uitspraken), ‘Ik en u en u en ik’ (bij uitspraken die de genade verkondigen), etc.
. God is niet saai, maar barmhartig. Daarom mag de preek niet saai zijn, maar elke preek moet barmhartig zijn. . God is niet paniekerig, maar trouw. Daarom moet de preek niet paniekerig doen, maar troosten en gerust stellen. . Gods kracht wordt in zwakheid volbracht. Daarom moet de preek niet pralen of angstig zijn. Elke preek is heilzaam en krachtig. . God heeft Jezus uit de dood in het leven geroepen. Daarom mag geen preek vergeten dat zij als vertolking van de tekst en de hoor- der de verkondiging van de opstanding uit de doden is. Wat is ‘opstanding uit de doden’? . Een overgezette hoorder wil God loven en danken. Daarom leidt elke preek tot dankbaarheid en lof van God. Want het geloof dat door de preek gecreëerd wordt, is lofzang. . De prediker moet na de preek de hoorders (vooral familieleden en vrienden!) én de tekst met een gerust geweten in de ogen kunnen zien, hongerig zijn en zich (ondanks alles!) op de volgende preek verheugen. . Dan heeft de hermeneutiek binnen de theologie haar dienstwerk gedaan.