Bekijk de tekstversie van dit leesfragment.Het verhaal van de schepping (Genesis 1 en 2) Toen God begon met zijn schepping, was het donker en leeg. Maar God zei: ‘Laat er licht zijn!’ En opeens was er licht. Nu was het niet donker meer, maar nog wel leeg. Daarom schiep God groene planten, bomen en bloe- men. Hij vulde de aarde met kleuren. Op de vierde dag plaatste God de zon, de maan en de sterren aan de hemel. Het was nog wel stil. Daarom maakte God op de vijfde dag de vissen en alle andere dieren die zwemmen in de zeeën en meren. Hij schiep ook de vogels die vliegen in de lucht. Op de zesde dag maakte God de dieren die op het land leven. Welk dier je ook kan bedenken, God heeft het gemaakt. Als laatste maakte God het mooiste dat Hij bedacht had. God zei: ‘Ik zal mensen maken. Ze zullen op Mij lijken.’ God nam stof van het droge land en schiep Adam, de eerste mens. Later liet God Adam heel diep slapen. God nam een rib van Adam en maakte daaruit een vrouw, Eva. God zag alles wat Hij gemaakt had en het was zeer goed. Op de zevende dag rustte God uit.
Noach bouwt een boot (Genesis 6 -9) God zei tegen Noach: ‘Ik heb de mensen gemaakt, maar Ik heb er nu spijt van. Ze doen zoveel slechte dingen. Jij bent de enige goede man die ik ken. Ik wil dat je een boot maakt, een ark. Want Ik zal de aarde laten overstromen. In de ark zul je veilig zijn.’Noach bouwde de ark. En toen de boot klaar was, stuurde God allemaal dieren. Zij gingen mee aan boord. God sloot de deur en niet lang daarna begon het te regenen. Veertig dagen en nachten lang. De hele aarde was bedekt met water. De ark dobberde op het water. Op een dag liep de boot vast op de top van een berg. Noach liet een duif los om te zien of het land al droog was. Eindelijk kwam de duif terug met een takje. Nu wist Noach dat de aarde snel droog zou zijn. God opende de deur van de ark en Noach liet alle dieren naar buiten. Ze gingen allemaal op zoek naar een plekje om te wonen op die nieuwe, frisse aarde. Noach bouwde een altaar om God te danken dat hij en zijn familie en alle dieren veilig waren. God zegende Noach en zei: ‘Zie je de regenboog? Dat betekent dat Ik de aarde nooit meer onder water zal zetten.’
God kiest Mozes als leider (Exodus 3-20, Numeri 21) God zei tegen Mozes: ‘Ik wil dat jij mijn volk uit Egypte leidt.’ Mozes liet het volk Israël vluchten uit Egypte, maar onderweg kwamen ze bij de Rode Zee. Ze konden er niet langs. De koning van Egypte en zijn leger kwamen al snel dichter- bij. Iedereen van het volk Israël was bang. Maar God schoot te hulp. Eerste zette Hij een pilaar van vuur tussen het volk en het leger. Mozes kreeg van God twee stenen tafelen. Hierop stonden de Tien Geboden. Regels die God geeft om goed te leven. God beloofde de mensen te zegenen als ze zich hielden aan zijn regels. Het volk Israël liep door de woestijn. Ze waren op weg naar het Beloofde Land dat God hen zou wijzen. En na jaren kwamen ze daar aan. God doet wat Hij beloofd. Daarna liet God een harde wind waaien bij de zee, zodat er een pad ontstond. Het hele volk kon nu naar de overkant lopen. Toen iedereen er doorheen was, stroomde het water weer terug. Het volk was veilig. God hielp het volk nog veel vaker. Op een keer was er geen water meer. Mozes sloeg met zijn staf tegen een rots. Er kwam vers water uit de rots. Er was genoeg voor iedereen. Een tijd later werd het volk aangevallen door vele giftige slangen. Mensen werden gebeten en gingen dood. God liet Mozes een slang van brons maken. Hij hing het aan een stok en zette die op een hoge plek, zodat iedereen de slang kon zien. Mozes zei tegen volk: ‘Als je gebeten wordt, kijk dan naar de bronzen slang en je zult weer beter worden.’
Op advies van gemene mannen besloot de koning dat niemand meer mocht bidden tot God. Wie dat wel deed zou in de leeuwenkuil gegooid worden. Maar Daniël bleef wel bidden. Daarom werd Daniël bij de leeuwen ge - gooid. De koning vond het erg, want hij vond Daniël aardig. De hele nacht dacht de koning aan hem. De volgende morgen rende hij naar de leeuwenkuil. Hij riep: ‘Daniël, leef je nog?’ Wat een verrassing toen Daniël antwoordde: ‘Ja koning. Ik leef nog. God heeft een engel gestuurd om mij te beschermen.’ Daniël en zijn vrienden (Daniël 3 - 6) Koning Nebukadnessar wilde dat iedereen in zijn land zou buigen voor een gouden beeld. Maar drie Israëlieten weigerden. Zij wilden alleen buigen om God te eren. De koning werd boos en hij liet de drie vrienden in een brandende oven gooien. Maar God stuurde een engel die de mannen beschermde. Het vuur deed hen geen pijn, zelfs hun kleren verbrandden niet. Toen de koning dit zag, geloofde hij dat God de enige ware God is.
Het verhaal van Jona ( Jona) Jona kreeg van God de opdracht: ‘Ga naar Ninevé. Vertel aan de mensen dat ik de stad zal vernietigen als ze niet stoppen met de slechte dingen die ze doen.’ Maar Jona was bang voor de mensen in Ninevé en hij reisde de andere kant op. Hij vluchtte weg voor God. Maar God zag Jona wel. Hij zorgde voor een storm op zee. De boot waar Jona op zat, zou bijna zinken. Jona wist dat de storm van God moest komen. Hij zei tegen de mensen aan boord: ‘Gooi mij maar in het water. Dan zal de storm weggaan. Het is mijn fout. Ik probeer weg te rennen voor God en dit is mijn straf.’ Jona werd in zee gegooid en inderdaad, de zee werd weer rustig. Maar Jona zonk dieper en dieper. Tot een grote vis hem opslokte. God had de vis gestuurd. Drie dagen en drie nachten zat Jona in de buik van de vis. Daar bad en zong hij tot God. Op de derde dag spuugde de vis Jona uit op het land. Nu ging Jona wel op weg naar Ninevé. De mensen luisterden naar zijn boodschap. Ze zeiden sorry tegen God en gingen het weer goed doen. Daarom heeft God de stad Ninevé niet vernietigd.