Bekijk de tekstversie van dit leesfragment.
11 Hoofdstuk 1 Het is zover ‘Jippie! Wij gaan naar de dierentuin.’ Tess maakt een handstand. Haar blonde krullen hangen op de grond. Jess staat naast haar. Ze heeft net zulke mooi blonde krullen als Tess. En precies zulke bruine ogen en grappige sproeten. Jess denkt even na. Dan zegt ze: ‘Ik ga met een grote banaan. Bij de slinger-apen staan.’ ‘Jullie hebben er zin in, merk ik’, zegt mama. ‘Tess springt en Jess rijmt. Dat doen jullie altijd als jullie blij zijn.
12 Doe je spullen maar in je tas. Dan gaan we naar school.’ Tess pakt de tas waar een T op staat. Jess haalt de tas met een J erop. Op de tafel in de keuken ligt van alles klaar. Twee zakken met bruine broodjes. Een appel en een banaan. Een pakje sap en een zakje nootjes. ‘We krijgen veel lekkers mee.’ Tess propt alles in haar rugzak. Jess doet haar spullen netjes in haar tas. Mama pakt Jess bij haar arm. ‘Luister eens, Tess.’ ‘Ik ben Tess niet’, lacht Jess. ‘O, ik zie het, van achter lijken jullie precies op elkaar.’ Jess kijkt mama vrolijk aan. ‘Dat komt omdat we tweeling zijn. Dat vinden we reuze fijn!’
13 Mama lacht. ‘Wat rijm je toch altijd leuk, Jess. Maar Tess, hoor eens.’ Mama loopt naar Tess toe en tilt haar gezicht iets op. ‘Zul je rustig zijn in de dierentuin? Je bent heel lief, maar vaak ook een wildebras.’ ‘Ik zal rustig zijn’, belooft Tess. ‘Dan is het goed’, zegt mama. ‘Nu moeten we gaan.’ Mama loopt naar de keukendeur. Ineens komt er uit de kamer een schel geluid. ‘Daag! Daag!’ ‘Oh, dat zijn Toosje en Joosje’, zegt Jess. ‘Dag mijn Joosje, lieve schat. Ga maar lekker in bad.’ ‘Dag Toosje!’ roept Tess.
14 De parkieten schreeuwen nu nog harder. ‘Ze willen dat we komen’, zegt Jess. Ze loopt naar de kamer. Toosje en Joosje zitten in een grote kooi. Ze fladderen even rond als Tess en Jess eraan komen. Dan gaan ze op een stokje zitten. Jess aait Joosje over haar groene veren. Ze zet het badje in de kooi even recht. ‘We gaan hoor, lieve Joos. Fijne dag met Toos!’ zegt Jess. Tess knikt naar Toosje met haar blauwe veren. Dan lopen ze weer naar de keuken. Ze gaan naar buiten. Mama doet de deur dicht. Ze wil hem op slot draaien. Maar dan kijkt ze naar de lucht. ‘Wat een grote grijze wolken.
15 Het regent al een beetje. Ik pak nog even een paraplu.’ Daarna lopen ze naar school.