DEEL I Verkenning In dit deel verkennen we het terrein van de hedendaagse protestantse homiletiek, door ons te richten op met name drie recente studies. Daarna volgt een verkenning van de belangrijkste Bijbelse woorden die te maken hebben met de prediking van het Evangelie. Daarna richten we ons op de gereformeerde belijdenisgeschriften, om te zien wat deze ons aan handreikingen bieden ten aanzien van de prediking.
15 1. Verkenning van de hedendaagse homiletiek De laatste jaren is er een aantal belangwekkende studies verschenen over de predikkunde, de homiletiek. Deze stu - die- en handboeken kunnen een goede handreiking bieden bij de bezinning op dit thema. Te wijzen is op drie recente studies die handelen over de protestantse prediking. Voor een belangrijk deel geven deze studies een theoretische doordenking van wat voor een goede preek van belang zou zijn, en welke processen daarbij een rol spelen; hoewel de lijn naar de praktijk in deze boeken ook zeker niet ontbreekt. Van elke studie geef ik een korte typering en een bescheiden evaluat ie. Typering Allereerst noem ik de – op dit moment – meest recente van deze boeken, namelijk de studie van Gerrit Immink, Over God gesproken . 3 Zijn nieuwste boek is te zien als een uitwer- king en verdieping van het hoofdstuk dat Immink aan de prediking heeft gewijd in zijn boek over de eredienst, Het heilige gebeurt . 4 Kort voordat bovenstaande studie het licht zag, was het handboek verschenen van Bert de Leede en Ciska Stark, Ontvouwen. Protestantse prediking in de praktijk . 5 Verder is de studie te noemen van Kees de Ruijter, Horen naar de stem van God. 6 3. Immink, Over God gesproken . 4. Immink, Het heilige gebeurt , hoofdstuk 6, 219-291. 5. De Leede en Stark, Ontvouwen . Protestantse prediking in de praktijk . 6. De Ruijter, Horen naar de stem van God .
16 Immink geeft in Over God gesproken aan waarin zijn boek verschilt van dat van De Leede en Stark. Hun aanpak is naar zijn mening meer functioneel dan theologisch-inhoudelijk, meer gericht op de techniek van de voorbereiding dan op de materie van de preekstof. De theologie van de preek gaat zijns inziens in dit boek schuil achter de pragmatische aan - pak vanuit diverse maatschappelijke en culturele contexten. Dat komt omdat zij uitgaan van het openbaringspotentieel van de tekst zoals die er uiteindelijk ligt. 7 Dit verschil lijkt niet heel groot, omdat ook Immink theorie en praktijk (uiteraard) verbindt, maar op een iets andere manier. Toch is er bij nadere beschouwing wel een dieperliggend verschil. Imminks uitgangspunt is weer te geven als: preken is het Woord van God spreken. Maar de uitdrukking ‘Woord van God’ komt pas goed tot zijn recht als we het ‘Woord’ ver- staan in de samenhang tussen spreken en horen. 8 ‘Spreker en hoorder voltrekken samen een godsdienstige praktijk, waarin de Bijbel ter sprake komt in samenhang met het ge - loofsleven en met het reilen en zeilen van de wereld’, zo lezen we in het inleidende hoofdst uk. 9 God spreekt en God komt ter sprake. Er is in dit samenspel tussen God en mens 10 geen symmetrie, maar wel wederkerigheid. 11 Immink geeft een waardevol overzicht van de ontwikke - lingen in de (visie op) prediking sinds de Reformatie. In de lijn van Calvijn heeft de preek een onderwijzend karakter en heiliging als doel. De werking van de Heilige Geest is daarbij onmisbaar. ‘Als God dus spreekt door de mond van 7. Immink, Over God gesproken , 110. 8. Immink, Over God gesproken , 35. 9. Immink, Over God gesproken , 10. 10. Immink, Over God gesproken , 9, titel van hoofdstuk 1. 11. Immink, Over God gesproken , 36.
17 mensen voegt Hij er de innerlijke genade van de Heilige Geest aan toe, om de leer niet onnut te laten blijven, maar die vruchtbaar te laten zijn.’ 12 Ook gaat hij in op de Nadere Reformatie en de bevindelijke prediking. Met een verwijzing naar A.A. van Ruler stelt hij dat er in de prediking speel - ruimte c.q. worstelruimte voor de bevinding moet zijn. 13 In de nieuwere homiletiek is meer aandacht gekomen voor de preek als interactieproces. De zogenaamde New Homiletic spreekt over de preek als performance (opvoering, uitvoe - ring) en Immink sluit zich daarbij aan. 14 ‘Door de homile - tisch-theologische omgang met de bijbeltekst krijgt de preek uiteindelijk een performatieve godsdienstige werking. Dan blijkt dat de preek niet louter tekstuitleg is, noch enkel een gesprek met de hoorders over hun leefwereld. Het eigen - soortige is juist de actualisering van het geloof en de leefwe - reld. Kerkgangers raken actief betrokken, met hun geloof, met hun vragen en verwachtingen. In de preek wordt een godsdienstige werkelijk heid geëvoceerd. Het heilige gebeurt .’ 15 De Leede en Stark schreven een studieboek dat tegelijk een werk- en leerboek is voor studenten. De titel is goed gekozen. Het woord ‘ontvouwen’ roept immers de associatie op met iets wat latent aanwezig is en wordt opengelegd. Wie denkt aan een bloem die eerst in de knop stond en daarna helemaal is opengegaan, ziet voor zich wat er tijdens het proces van het ontvouwen is gebeurd. Het is de taak van de prediker om Gods Woord, een Bijbeltekst of Bijbelgedeelte, te ontvouwen voor de gemeente. Ontvouwen sluit uit dat men er iets inlegt 12. Immink, Over God gesproken , 45. 13. Immink, Over God gesproken , 50. 14. Immink, Over God gesproken , 106, hoofdstuk 3, 113-145. Immink, Het heilige gebeurt , 219. 15. Immink, Het heilige gebeurt , 24 7.
18 wat er origineel niet in thuishoort. Het vraagt ook zorg - vuldigheid om datgene wat ontvouwd moet worden niet te beschadigen. Aan de ene kant roept het woord ‘ontvouwen’ iets op van het mysterie dat tijdens het ontvouwingsproces iets aan ons oog (hart) wordt verklaard wat we eerst nog niet opmerkten. Dat is tegelijk dus iets wat wij niet in onze vingers hebben en waarvoor geen enkele techniek is aan te leren. Aan de andere kant vraagt het de kundigheid, geoe - fendheid en de bedrevenheid van de ‘ontvouwer’ om dit op een accurate wijze te doen. En daarvoor dient hij geschoold en getraind te worden. Aan beide aspecten willen De Leede en Stark recht doen. Hun boek heeft een heldere, didactische structuur. Na een inleidend hoofdstuk over de protestantse prediking wordt in vier hoofdstukken het proces van preken beschreven: oriën - teren, inzoomen, verwoorden en uitspreken. In een afslui - tend hoofdstuk vragen de schrijvers aandacht voor wat er nu na de preek gebeurt: hoe deze wordt verwerkt en gedeeld in de (missionaire) context van de hoorders. Verder haken de schrijvers ook in op wat wel ‘de homiletische driehoek’ genoemd wordt. Daarmee wordt bedoeld dat tekst, prediker en hoorder voortdurend in een spanningsvolle verhouding tot elkaar staan. De schrijvers laten dit in elk hoofdstuk te - rugkomen door aandacht te vragen voor cultuur (hoorders), theologie (tekst) en spiritualiteit (prediker). Te waarderen is dat de auteurs het opnemen voor een vrij klassieke visie op de prediking. Zij wagen het om ‘tegen de st room i n’ 16 te gaan. Zij zetten een vraagteken bij de mening die ook binnen de kerk vaak wordt geuit, dat een monoloog van vijftien tot vijfendertig minuten in onze tijd niet meer 16. De Leede en Stark, Ontvouwen , 14 .
19 zou kunnen als communicatiemiddel. 17 Zij richten zich op de preek als een bestaande godsdienstige praktijk die een bepaalde waarde heeft voor de hoorder. Zij is een intentionele godsdienstige praktijk, namelijk gericht op de ervaring van en met God. Deze praktijk is dus een gegeven en het is de moeite waard om de kwaliteit daarvan zoveel mogelijk te bewaren en te bewaken en zo mogelijk te verbeteren. Hun boek wil dienstbaar zijn aan zowel de theoretische bezinning als de praktische toerusting op dit vlak. Verder stellen zij dat, wil de bestaande praktijk versterkt door kunnen gaan, er wel iets fundamenteel moet veranderen. Zij menen namelijk dat we onderweg iets zijn kwijtgeraakt, namelijk de betekenis van de eenheid van de dienst van Woord en sacrament. Zij bepleiten een sacramenteel karakter van de preek. 18 Daarmee doelen ze op de preek als heilsmiddel, als bediening van de verzoening en presentstelling van Christus in het heden. Verder blijkt dat de schrijvers niet schuwen om tegen de stroom in te gaan uit het feit dat zij het opnemen voor de zogenaamde scopus-preek. Voor het ordenen van de stof worden dik wijls onderscheiden instrumenten aanbevolen 19, zoals het bepalen van focus en function, of ten tweede het vaststellen van plot en nar ratio (vertelling) of ten derde het vaststellen van de scopus , de invalshoek waaronder het cen - trale thema wordt belicht en waarbij de preek de explicatio en applicatio (uitleg en toepassing) van de scopus beoogt. Als toelichting hierbij is erop te wijzen dat met de focus het centrale leidende thema van de preek wordt bedoeld, terwijl de function het doel is dat de prediker ermee wil bereiken. 17. De Leede en Stark, Ontvouwen , 15. 18. De Leede en Stark, Ontvouwen , 16, 277-280. 19. De Leede en Stark, Ontvouwen , 113 -118 .
20 Deze raakt dus de hoorders en hun culturele context. Voor het bepalen van de relevantie zijn de hoorders en hun context dan ook van belang. Hun culturele context kan ‘vindplaats voor liturgie’ worden genoemd. 20 Bij een narratieve (ver- tellende) preek gaat het om het toewerken naar een ‘plot’, waarbij de hoorders een verrassende ontdek k ing doen. Bij de zogenaamde scopus-prediking gaat men uit van de vaak im - pliciete vooronderstelling dat de tekst slechts één betekenis heeft. In de nieuwere homiletiek wordt dikwijls benadrukt dat het tekstpotentieel van godsdienstige teksten als de Bijbel veel groter is dan in één scopus te vangen is. Toch houden de schrijvers overeind dat de scopus-methode nog steeds goed bruikbaar is, met name bij leerdiensten, thematische diensten en bijvoorbeeld de catechismusprediking. 21 De schrijvers zetten in hoofdstuk 1 in met een typering van de protestantse preek. Ze grijpen daarbij terug op re - formatorische inzichten. De reformatoren beoogden met de prominente plaats die zij toekenden aan de preek terug te keren naar de nieuwtestamentische wortels van de kerk. Het geloof is immers uit het gehoor en het gehoor uit het Woord Gods. Tegelijk stellen De Leede en Stark dat de Reformatie meer was dan ‘terug naar de bronnen’. Zij zien de Reformatie als een vernieuwingsbeweging die tegelijk verbonden was en de verbinding zocht met de toenmalige context van kerk, samenleving, wetenschap en cultuur. 22 De 20. De Leede en Stark, Ontvouwen , 77-78. Zij erkennen dat voor deze positieve waardering van de cultuur de ene traditie k ritischer is dan de andere. M.i. moet in elk geval worden vermeden dat aan de culturele context een zodanig gewicht wordt toegekend dat deze bepalend wordt voor wat nog wel of niet in de preek als boodschap van God kan worden aanvaard. Die boodschap kan immers ook haaks staan op de heersende cultuur. 21. De Leede en Stark, Ontvouwen , 117-118 . 22. De Leede en Stark, Ontvouwen , 22.
21 Reformatie zet hoog in met de preek als het kloppen - de hart van de kerkdienst. ‘Het gaat in de kerkdienst om niet minder dan dat God tegenwoordig is; presentia realis van God Zelf of van de verhoogde Christus door de G e e s t .’ 23 Deze hoge inzet wordt ‘ontvouwd’ (knipoog naar de titel) in zes kernthema’s die we aantreffen in de protestantse ho - miletische traditie. 1. In de preek horen we de levende stem van God, viva vox evangelii. 2. God heeft gesproken (in het Woord) en spreekt nog (in de preek), Deus dixit – Deus dicit. 3. God spreekt met het Woord en door het Woord ( cum verbo en per verbum). 4. In de prediking wordt de sleutel van het hemelrijk ( clavis coeli ) bediend. 5. Er is bij de reformatoren sprake van een zekere sacra - mentaliteit van de prediking. 6. De prediking is volgens de (hoofdstroom van de) Refor- matie toevertrouwd aan het ambt: de predikant is Verbi Divini Minister . In de latere theologische ontwikkeling is volgens de schrij - vers (onder invloed van met name de liberale theologie) meer oog gekomen voor de plaats van de hoorder in het preek- proces. Zij noemen hierbij de namen van T. Hoekstra en vooral J. Firet. Van belang is ook wat de auteurs zeggen over preken in soorten. Zij onderscheiden verschillende soorten prediking met een daarbij behorende typering van de prediker. Het zijn achtereenvolgens: 23. De Leede en Stark, Ontvouwen , 32.
22 1. Prediking als ker ygma (boodschap van heil en gericht; de prediker als heraut); 2. Prediking als homilie (dialogische interactie; de prediker als gesprekspartner); 3. Prediking als didachè (onderwijzing en inwijding; de pre - diker als leraar of mystagoog); 4. Prediking als marturia (getuigenis; de prediker als ge - t u ige); 5. Prediking als paraklesis (vertroosting en vermaning; de prediker als pastor en profeet). Dit zijn waardevolle inzichten, omdat zij de verbinding laten zien tussen Bijbelse kernwoorden inzake de verkondiging en de hedendaagse taak van de prediker in het vervullen van deze Bijbelse opdracht. Ten slotte wenden we ons naar Horen naar de stem van God , een homiletisch handboek van emeritus hoogleraar homi - letiek aan de Theologische Universiteit Kampen (TUK), Kees de Ruijter. De ondertitel luidt: Theologie en methode van de preek. De Ruijters studie is een specimen van moderne homiletiek, die de ontwikkelingen op dit gebied op de voet volgt. Opvallend is de grote aandacht die de preek als gebeu - ren krijgt. Daarvoor gebruikt de auteur – en anderen – bij voorkeur het woord ‘per formance’ of ‘performatief gebeu - r e n’. 24 De preek is een communicatief gebeuren waarin de hoorder een prominente plaats heeft. Stellig is het juist dat in de preek een bijna geheimenisvolle interactie plaatsvindt tussen tekst, prediker en hoorder. Tekst, prediker en hoorder 24. De Ruijter, Horen naar de stem van God , 39, passim. Vgl. ook Immink, Het hei - lige gebeurt , 221, passim. Id, Over God gesproken , 16 en passim, m.n. 113-145.
23 vormen samen het werkveld van God de Heilige Geest. 25 Men kan de preek van drie kanten benaderen, zo schrijft de auteur in het eerste hoofdstuk: de meest directe toegang is die van de empirische waarneming, een meer indirecte toegang wordt gevormd door de theologie en de meest indirecte toe - gang is gelegen in de Bijbel zelf. 26 De Ruijter kiest ervoor zijn uitgangspunt te nemen in de eerste toegangsweg, die van de empirische waarneming van het verschijnsel preek. Dat ver - klaart dat hij in het volgende hoofdstuk de preek benadert als een onderdeel van de liturgie in de eredienst van de gemeen - te. ‘Dat is de plaats waar Christus Zijn gemeente wil ontmoe - ten. Dat is de plaats waar de gemeente leert te luisteren.’ 27 Het is een spannende vraag hoe ten aanzien van de prediking het menselijk handelen samenhangt met wat God doet. Het is ook een legitieme vraag. De Ruijter erkent dat het han - delen van God wel een theologisch uitgangspunt is, terwijl dit anderzijds niet langs empirische weg is waar te nemen. Dus moeten we ons uitgangspunt nemen in de empirische werkelijkheid van de preek. Wie de prediking onderzoekt als menselijke werkelijkheid hanteert categorieën die ontleend zijn aan de communicatiewetenschap, de psychologie en dergelijke, en daarin is doorgaans conceptueel geen plaats voor het handelen van God. De auteur spreekt in dit verband van een methodologisch atheïsme. Zelf kiest hij voor een benadering vanuit een dubbel perspectief: de theologische en de empirische. Om beide te verbinden is een trinitarische inkadering nodig; deze werkt hij uit in hoofdstuk 3. 28 25. De Ruijter, Horen naar de stem van God , 153. 26. De Ruijter, Horen naar de stem van God , 14 -15. 27. De Ruijter, Horen naar de stem van God , 31. 28. De Ruijter, Horen naar de stem van God , 20-22. Hij gebruikt voor het dubbele perspectief ook de term ‘bipolariteit’.
24 Het is opvallend dat in de titel van dit boek over preken het woord ‘horen’ voorkomt. Nu is het zeker waar dat iemand die geroepen is om te preken, voordat hij spreekt zorgvul - dig moet luisteren naar het Woord van God. Bij De Ruijter speelt nog een andere reden mee waarom hij het woord ‘ho - ren’ een prominente plaats in de titel van zijn boek heeft gegeven. De Ruijter schetst namelijk hoe als uitvloeisel van het mo - derne denken – met als gangmaker Descartes, die het den - kend subject in het middelpunt plaatste – de wetenschap een objectieve status kreeg die de mens in staat stelde greep op de werkelijkheid te verkrijgen. Maar hoe betrouwbaar is die kennis? In de overgang naar het postmodernisme zien we de twijfel toeslaan aangaande het moderne kennisbegrip. Er kan geen sprake meer zijn van een absolute waarheid. De mens wordt teruggeworpen op zijn subjectiviteit. De Ruijter volgt nu H.G. Geertsema die meent dat het sub - ject-objectschema een platonische achtergrond heeft die sa - menhangt met de metafoor van het ‘zien’ voor menselijke kennis. ‘Tussen de Scylla van het moderne objectiviteits- denken en de Charibdis van het postmoderne relativisme wijst Geertsema een derde weg door de introductie van de metafoor van het horen.’ 29 Horen naar de stem van God en antwoorden op (of gehoor - zamen aan) de stem van God – dat is goed van toepassing op hetgeen er gebeurt wanneer er gepreekt wordt. Het is een waardevol inzicht, ontleend aan de reformatorische wijsbe - geerte. De mens is een horend en antwoordend schepsel. 30 29. De Ruijter, Horen naar de stem van God , 24. 30. Geertsema, Het menselijk karakter van ons kennen , m.n. hoofdstuk I V, 102- 149. Geertsema, ‘Homo respondens. Het ant woord-karakter van het mens-zijn’, 25-45. Vgl. ook M.J. Verkerk, Sekse als antwoord .
25 Naar de mening van De Ruijter verliest de polariteit tussen subject en object hierdoor zijn beklemming. Op basis van dit inzicht bouwt hij zijn studie verder uit. Dit heeft echter bepaalde consequenties die later in het boek aan de orde komen. Zijn uitgangspunt is de preek als onderdeel van de eredienst, waarin de hoorder participeert. De gemeente is het subject van de liturgie. 31 De liturgie is een oefenplaats voor het leven van de burgers van het Koninkrijk. 32 De Ruijter wijst een functionele opvatting van de liturgie af, die er volgens hem op neerkomt dat de hoorder iets ‘meekrijgt’ voor de nieuwe week. De hoorder wordt dan te veel als object gezien, en niet als mede-participerend subject. Hierdoor verschuift het ac- cent van de geloofscommunicatie, die uitgaat van het door de hoorders gedeelde geloof, naar het communicatieve proces, waarin het Evangelie aangeboden wordt aan de hoorders. 33 Wie deze zinnen op zich laat inwerken, ontkomt niet aan de indruk dat hierachter een optimistische – om niet te zeggen: idealistische – visie op de gemeente schuilgaat die niet door iedereen zal worden beaamd of ook in de praktijk herkend. Met de optimistische en idealistische visie op de gemeente wordt bedoeld dat de gemeente als een samengesteld geheel wordt gezien waarbij alle hoorders uitsluitend worden aan - gesproken op het aanwezig geachte geloof. Een nodiging tot het heil en een oproep tot bekering voor bijvoorbeeld leden van de gemeente die (nog) geen oprechte geloofsband met Christus hebben, blijft dan achterwege. De gedachte dat het Evangelie niet langer gedeeld hoeft te worden in de liturgie, 31. De Ruijter, Horen naar de stem van God , 36, 37. 32. De Ruijter, Horen naar de stem van God , 41. 33. De Ruijter, Horen naar de stem van God , 4 0 - 41.
26 omdat de gemeente immers het geloof gezamenlijk deelt, maakt iedere vorm van onderscheidenlijk preken overbodig. De kritische vraag moet gesteld worden of dit in overeen- stemming is met het Bijbels getuigenis (bijvoorbeeld Open - baring 2 en 3), met de gereformeerde belijdenis (bijvoor- beeld HC Zondag 31), en met het rijk gevarieerde beeld in de praktijk van de concrete gemeente die samenkomt. De plaats van de hoorder is in deze visie op de preek van een zodanig groot belang geworden, dat deze wel mede-consti - tutief voor de prediking genoemd moet worden. Het lijkt mij een kleine stap om te zeggen dat de prediking een functie van de gemeente is. De Ruijter zet die stap metterdaad 34, waardoor het ambtelijke ‘tegenover’ sterk wordt afgezwakt. 35 In het derde hoofdstuk vraagt De Ruijter aandacht voor de trinitarische geleding van de prediking. Hij doet dit door ge - dachten van Noordmans te verbinden met die van Gunton. Hier komen waardevolle inzichten aan de orde. De preek is uitdrukking van de communicatie die God de Vader met ons zoekt. 36 De prediker, door God aangesproken, roept het antwoord op dat naar Hem terugverwijst. Ook op deze manier wil De Ruijter het subject-objectschema overstijgen. In het licht van de menswording van Christus, de Zoon van God, kan de preek worden bezien als een boodschap van genade. De Geest verleent effect aan de preek. De preek kan op deze manier als een liturgische praktijk van de hele gemeente gezien worden. ‘De prediker die als hoorder zich geroepen voelt antwoordend mens tegenover God te zijn heeft als taak het horen van de gemeente te faciliteren en 34. De Ruijter, Horen naar de stem van God , 14 9. 35. De Ruijter, Horen naar de stem van God , 6 7. 36. De Ruijter, Horen naar de stem van God , 64.
27 haar voor te gaan in en te stimuleren tot haar antwoordend bestaan.’ 37 De titel van De Ruijters studie wordt in deze zinnen ver- klaard. Volgens mij sluit hij hierbij op een bepaalde manier aan bij G.D.J. Dingemans, die een ‘hermeneutische homile - tiek’ bood in zijn studie Als hoorder onder de hoorders... 38 In de nieuwe hermeneutiek is veel aandacht voor de plaats van de hoorder of lezer in het communicatieproces. Gesteld wordt dat de boodschap van een tekst pas ontstaat in het commu - nicatieproces, waarbij de context en het perspectief van de hoorder mede-constitutief zijn. Er kan dus geen objectieve waarheid bestaan, los van de hoorder of lezer. Toegepast op de preek komen hoorder, prediker en tekst in een span - ningsvolle relatie te staan, waarbij iedere participant zijn eigen inbreng en aandeel heeft. Ook De Ruijter gebruikt hier voor het woord ‘performance’, maar de invulling van dit woord gaat bij hem nog een stap verder dan bij Immink. Het betekent opvoering of uitvoering van bijvoorbeeld een toneelstuk. Dat is precies het beeld dat De Ruijter later in zijn boek hanteert in aansluiting bij N.T. Wright. De preek is een gebeuren met meerdere spelers, en de communicatie van Gods Woord geschiedt in dit gebeuren, waaraan prediker en hoorder in hun samenspel ieder hun aandeel leveren. 39 Het Woord van God heeft scheppende kracht, het sticht ge - meenschap en door de vleeswording van het Woord wordt de scheppende kracht mogelijk gemaakt onder de condities van 37. De Ruijter, Horen naar de stem van God , 69. 38. Dingemans, Als hoorder onder de hoorders… ‘De hoorders zijn het uitgangs - punt’, 12. De Ruijter verwijst echter in dit verband ook naar J. Firet, Het agogisch moment in het pastoraal optreden , bij wie hij zich aansluit. 39. Vgl. de titel van hoofdstuk 1 in Immink, Over God gesproken. Preken in theorie en praktijk , ‘De preek als godsdienstig samenspel’, 9.
28 de menselijke taal. Kortom, God Zelf zorgt ervoor dat Zijn Woord in menselijke taal tot ons komt, met als inhoud Zijn belofte. 40 De Ruijter verbindt dit met de taalfilosofie van Aus - tin (en anderen, zoals Vanhoozer en Wittgenstein). Een taal - daad is performatief, dat wil zeggen dat die een uitwerking bewerkstelligt. Als voorbeeld kan dienen dat een voorzitter zegt: ‘Ik open de vergadering.’ Door dit te zeggen, verricht hij metterdaad een bepaalde handeling en gebeurt er iets. Dit moet echter wel in de juiste context plaatsvinden, en niet bijvoorbeeld op straat als hij een kennis tegenkomt. 41 Verder sluit De Ruijter aan bij de drie gestalten van het Woord van God volgens de Schriftleer van Karl Barth en verwerkt dat voor de homiletiek. 42 Dat begint met Jezus Christus als het mensgeworden Woord van God. Vervolgens is er het op Schrift gestelde Woord van God. Tussen deze eerste en tweede gestalte zijn wezenlijke verschillen, zoals dat er meer Woord van God is dan op Schrift gesteld werd, en dat de schriftelijke Bijbel cultureel geconditioneerd is en menselijk begrensd. 43 Een laatste gestalte van het Woord van God is de preek. Opnieuw zijn er vergelijkbare verschillen tussen de derde en tweede gestalte van het Woord van God net als tussen de tweede en de eerste, want er is meer Schrift dan preek, en de preek is cultureel en menselijk geconditioneerd. De Ruijter stelt dat er een hiërarchische volgorde waarneem - baar is in deze drie gestalten. God baant, door deze weg naar ons af te leggen, de weg voor ons naar Hem toe. Door de preek komen we tot Christus door middel van de Schrift. 40. De Ruijter, Horen naar de stem van God , 83. Met C. Trimp zegt hij terecht dat belofte moet worden opgevat als toezegging, niet als voorzegging. 41. De Ruijter, Horen naar de stem van God , 85-86. 42. Vgl. Dingemans, Als hoorder onder de hoorders… , 34. 43. De Ruijter, Horen naar de stem van God , 91.
29 Het bovenstaande heeft de auteur nodig als bouwstenen om te komen tot de volgende stap. Hij sluit aan bij een suggestie van N.T. Wright, die het gezag van de Schrift vergelijkt met een onvoltooid drama van Shakespeare. 44 Er zijn vier bedrij - ven bekend (schepping, zondeval, Israël en Jezus), maar het vijfde bedrijf moet nog worden gespeeld. In de vier gegeven delen zijn voldoende aanwijzingen om het vijfde bedrijf te kunnen concipiëren, maar hoe dat precies moet, roept de vraag op hoe de Schrift en haar boodschap verbonden moe - ten worden met de werkelijkheid van vandaag. Preken is dus een vorm van actualiseren van de Bijbeltekst, en dat samen met de gemeente. Om in de termen van de vergelijking te blijven, omschrijft De Ruijter de preek als volgt: ‘Preken is in dit licht te omschrijven als door de Geest innovatief werken aan het concrete script voor de lopende akte in de actuele scène van het drama van Gods redding.’ 45 In de laatste hoofdstukken van het boek komt de schrijver op basis van deze uitgangspunten en gezichtspunten tot een beschrijving van de praktijk van de prediking en de preek - voorbereiding. Opvallend is dat De Ruijter hoofdstuk 9 opent met een citaat van David G. Buttrick: ‘Een Bijbelse prediking zal niet alleen trouw willen zijn aan een boodschap, maar aan een bedoeling.’ 46 De boodschap ziet De Ruijter dan met name gelegen in de verkondiging van de verzoening (2 Kor. 5). Hij kiest daarbij Zondag 25 van de Heidelbergse Catechis - mus als theologisch uitgangspunt (het is de Heilige Geest Die het geloof werkt door middel van de prediking van het 44. De Ruijter, Horen naar de stem van God , 10 9 -110. 45. De Ru ijter, Horen naar de stem van God , 118 . 46. De Ruijter, Horen naar de stem van God , 17 7.
30 Evangelie) en nadrukkelijk niet Zondag 31 (de bediening van de sleutels van het hemelrijk in de prediking van het Evangelie). Dit zijn keuzes die op zijn minst discutabel zijn. Om te beginnen valt er vanuit de Schrift wel meer te zeggen over wat prediking is en wat er gepreekt moet worden, en wat betreft de voorkeur voor Zondag 25 in tegenstelling tot Zondag 31 moet de kritische vraag gesteld worden of door deze twee Zondagen theologisch tegen elkaar uit te spelen wel recht gedaan wordt aan de intentie van de opstellers van de catechismus. Met andere woorden, ze behoren bij elkaar gehouden te worden. In aansluiting bij bovengenoemde Buttrick en andere verte - genwoordigers van de New Homiletic 47 k rijgt ver volgens het bereiken van een doel veel nadruk. Dat doel kan gelegen zijn op het vlak van het cognitieve, het affectieve of de attitude. Terecht zegt De Ruijter dat het bereiken van het doel in de prediking altijd voorbehouden blijft aan God de Heilige Geest. Als de prediker God heeft ontmoet, kan hij in de ontmoeting met de hoorders op zijn beurt hun ontmoeting met God bemiddelen. ‘In een trefzeker gekozen doelstelling kan de prediker vervolgens voorwaarden scheppen voor de ontmoeting van zijn hoorders met het Evangelie en daarin m e t G o d .’ 48 Een variant op de door De Ruijter gekozen benadering is die van de narratieve prediking, waarbij de preek een plot heeft. 49 De prediker moet in samenspraak met de horende gemeente het plot ontdekken, zodat er een nieuw verstaan van het Evangelie doorbreekt. Een preek moet samengesteld 47. De Ruijter, Horen naar de stem van God , 184, noot 19. 48. De Ruijter, Horen naar de stem van God , 18 8 -189. 49. Eugene L. Lowrey, The Homiletical Plot. The Sermon as Narrative Art Form , 20 01.
31 zijn door meerdere moves die onderling verbonden zijn door een samenhangende structure , aldus Buttrick. 50 Te r t o e l i c h - ting is het goed om erop te wijzen wat met een move wordt bedoeld. De preekopbouw dient bij deze gedachtegang na - melijk niet zozeer uit te gaan van de tekst en haar boodschap, maar vooral van de hoorder en zijn verstaan. De prediker dient zich daarop te richten: Wat brengt de hoorder tot ver- staan? De structuur van de preek is ‘een talige beweging van de ene te communiceren gedachte naar de andere, waarbij de hoorder wordt uitgenodigd die beweging mee te maken’. 51 Op deze manier wil men bereiken dat de preek een interac- tief gebeuren, een experiential event is, waarbij (de prediker en) de hoorders ontdekken wat God in de actualiteit van hun bestaan betekent. Het is in elk geval dynamischer dan het klassieke model van ‘three points and a poem’. 52 Eva luat ie Het valt op dat alle drie de studies beginnen bij de preek als empirisch gegeven, de preek als zijnde een onderdeel van de lit urgie. 53 In de tweede plaats geven ze veel aandacht aan het communicatieproces, waarbij de inzichten van de nieuwe hermeneutiek worden verwerkt voor de homiletiek. Een derde kenmerk, dat hiermee verband houdt, is de aandacht voor taal. Men kan zich soms niet aan de indruk onttrekken dat volgens bovenstaande inzichten dat wat een taaldaad tot stand brengt, gelijk te stellen is met het werk van de Heilige 50. Wat met moves wordt bedoeld wordt in een overzichtelijk schema gezet in bijlage 4 van De Ruijter, Horen naar de stem van God , 219-221. Zie ook de toelichting op 201-202. Immink, Over God gesproken , 10 6 -10 8. 51. De Ruijter, Horen naar de stem van God , 201. 52. F.G. Immink, Het heilige gebeurt, 220. 53. Zo De Leede en Stark, Ontvouwen , hoofdstuk 1. Ook De Ruijter, Horen naar de stem van God, k iest deze insteek.
32 Geest, Die met en door het Woord wil werken. Hierop heeft ook M.J. Kater gewezen. 54 Het is te waarderen dat de auteurs van de hierboven besproken boeken aangeven dat onder de prediking ‘het heilige gebeurt’. Zij – en wij – worstelen met de vraag hoe dat gebeurt en erkennen dat dit een geheim is van de Heilige Geest. Dat ontslaat ons er niet van om zo goed mogelijk toegerust te zijn voor en ons te bezinnen op de verrichtingen die nodig zijn om te preken: de plaats van de prediking in het geheel van de liturgie van de samenge - komen gemeente, de preekvoorbereiding, de inhoud van de preek, de opbouw van de preek, de voordracht van de preek, de retorica, de beoogde doelstelling van de prediking enzovoort. Toch dient er eerst een theologische positiebepaling plaats te vinden. De klassieke gereformeerde homiletiek, waar - van we T. Hoekstra als een belangrijke vertegenwoordiger mogen zien, gaat uit van Gods Woord als wat hij noemt het principium cognoscendi (uitgangspunt voor onze kennis) 55 van de homiletiek. Naar mijn mening is dat uitgangspunt, mits in nauw verband gezien met de trinitarische Zelfopenba - ring van God met het oog op Zijn eer in de verlossing van 54. M.J. Kater in: Reformatorisch Dagblad , 3 mei 2017, besprek ing van De Leede en Stark: ‘Soms vind ik dat de auteur bij het spreken over preken te veel blijft hangen in taalfilosofie, taalspelen en bijbehorende hermeneutiek. Het is meer dan taal op zich kan doen: een andere wereld openen. Daarom acht ik het onjuist om de k racht van een verhaal en die van de predik ing met elkaar te vergelijken. Met een verwijzing naar de regel van Psalm 27: “God is mijn rots, mijn heil, wie zou ik vrezen?” wordt gesteld: “Terwijl ik het zing, ben ik dan geborgen en veilig, en daarom onbevreesd en sterk in de Heer. Dat is metaforische k racht.” Geluk k ig is dat veel meer dan metaforische k racht: de k racht van de Geest.’ 55. Hoekstra, Gereformeerde Homiletiek , 5.
33 Zijn volk 56, nog steeds valide. 57 Zoals hierboven gereleveerd kiest De Ruijter voor een dubbel perspectief (uitgaan van het empirische verschijnsel ‘preek’ tezamen met een tri- nitarische geleding) om zo het Goddelijke en menselijke handelen te kunnen verbinden. De vraag hoe binnen dit dubbele perspectief het een zich tot het ander verhoudt, laat zich niet eenvoudig vaststellen. Naar mijn mening kiest hij – in lijn met de ‘empirische wending’ van de jaren zestig – de preek als (empirisch waarneembare) liturgische praktijk als uitgangspunt en als ik het goed begrijp komen bínnen die context (en: mede bepaald door die context) Bijbelse en theologische noties aan de orde. Hierdoor krijgt het com - municatieproces als zodanig veel aandacht en in dat proces heeft de hoorder met zijn culturele context een constitutieve plaats. 58 Het komt mij voor dat juist door deze insteek te kie - zen het eigenlijke van de preek, of wellicht iets beter gezegd: het theologisch eigene van de preek, niet voldoende uit de 56. ‘Not only is holy scripture a witness to God’s gracious deeds; it is itself the result of God’s grace and it is the ver y administration and communication of God’s grace and ultimately: God Himself.’ A. Huijgen, ‘A lone Together: Sola Scriptura and the Other Sola’s’, 92. Ik neem aan dat hij in dit citaat bedoelt: of God Himself, en niet dat de Heilige Schrift God Zelf is. 57. Dit is te verstaan als ‘the conviction that scripture is the one and only criterion for Christian faith and living, and beliefs and practises are are true and truthf ully Christian if and only if they correspond to the witness of the whole of scripture.’ Wisse, ‘Contra and pro Sola Scriptura’, 20. Men mag het ook prima scriptura noemen. ‘The word prima better [sc. than sola, HK] expresses that grace, faith and scripture are irreducible points of de - parture, the principia , beyond which a Christian cannot go.’ Van den Belt, ‘The problematic character of Sola Scriptua’, 52. Zo ook Vanhoozer, ‘Sola Scriptura means Scripture first!’, 335-357. 58. Men denke aan de uitspraak van E. Lange dat aan het begin van de preek niet de tekst staat, maar de hoorder. ‘Let wel, de hoorder voor Gods Aan- gezicht. Maar dat voegt niets toe aan de werkelijk heid van zijn leven, wat mijn eigenlijke thema is, wel brengt het de uiteindelijke waarheid van die werkelijk heid aan het licht.’ Ernst Lange, Die verbesserliche Welt , Berlijn 1968, 84. Geciteerd (vertaald) bij Immink, Het heilige gebeurt, 231.
34 verf kan komen. Uit het slot van zijn boek blijkt namelijk welke vrucht deze insteek oplevert. De Ruijter neemt wel - iswaar afstand van Dingemans wanneer hij stelt dat de pre - diker meer is dan hoorder onder de hoorders. Gods spreken gaat altijd vooraf, en wie preekt moet wel eerst zelf horen naar het Woord van God, en dat brengt hem vervolgens tot een sprekend getuigen. 59 Tegelijk kan De Ruijter van dat Woord van God zeggen dat het een onvoltooid script is, dat in het preekgebeuren zijn afronding verkrijgt, en in die laatste scène heeft de hoorder een eigen creatieve plaats. Juist door deze vergaande invulling van de preek als performance ontstaat er een spanning tussen de Schrift als normerend criterium voor de boodschap en de wijze waarop de tekst in verband wordt gebracht met de hoorders. 60 De volgorde die De Ruijter aangeeft: beginnen bij de em - pirische waarneming (de preek als liturgisch verschijnsel), dan naar de theologie en daarna naar de Bijbel, dient mijns inziens omgedraaid te worden. Eerst dienen we vanuit de Bijbel te onderzoeken waarom er wordt gepreekt en wat de functie van de prediking eigenlijk is; daar kan vervolgens theologisch een en ander van gezegd worden, waardoor ten slotte het verschijnsel preek als empirisch gegeven in het juiste kader komt te staan en vanuit de gegeven Bijbelse en theologische uitgangspunten ook kritisch kan worden beoordeeld. Het kritische ‘tegenover’ van het Woord van God verzwakt namelijk zeer wanneer in navolging van de nieuwe herme - neutiek de huidige cultuur mede bepalend wordt geacht voor het verstaan van de boodschap. Juist in de metafoor van de 59. De Ruijter, Horen naar de stem van God, 16 8 -169. 60. De Ruijter, Horen naar de stem van God , 163.
35 Bijbel als onvoltooid script en de preek als de vijfde acte die door prediker en hoorders samen vorm en inhoud wordt ge - geven, wordt die ruimte gecreëerd. Het gezaghebbend spre - ken van het Woord van God wordt op deze manier te zeer gerelateerd aan en gerelativeerd door ons verstaan vandaag. Ook bij het lezen van Immink rijst de vraag of de hoorder en zijn cultuur niet een zo bepalende rol krijgen toebedeeld, dat dit inhoudelijk ten koste gaat van het principiële primaat van het Woord van God. Immink signaleert zelf dat de New Homiletic een grote terughoudendheid vertoont ten aanzien van theologische inhouden in de preek (lees: Bijbelse, confes - sionele of leerstellige waarheden). In de narratieve prediking is iets dergelijks aanwijsbaar. Men kan de vraag stellen of het nog wel gaat om verkondiging van het Woord van God wanneer zoveel nadruk wordt gelegd op het communica - tiegebeuren op zichzelf, dat in de interactie tussen tekst en hoorder de waarheid oplicht. Maar is dat dan ten volle de waarheid Gods? Of is de plaats van de hoorder in het proces zo bepalend dat ieder zijn of haar eigen waarheid creëert – of in elk geval een boodschap die de hoorder bevalt? We kunnen met W.H. Velema instemmen wanneer hij schrijft: ‘Onze moeite met de moderne hermeneutiek is, dat ze de leer en het verstaan van de Schrift geheel verplaatst naar de pneumatologie. Wij moeten deze hermeneutische voorvragen behandelen bij de leer van de Schrift, als we ze daar verwaarlozen, komen we er te laat mee in aanraking, met alle gevolgen van dien. Wij kunnen met de vraag naar de plaats van de hoorder in de preek niet heen om een dui - delijke belijdenis omtrent de Schrift, haar herkomst, haar wezen, functie en werking.’ 61 61. Velema, De plaats van de hoorder in de prediking II, 114-137, citaat op 118.
36 Niemand ontkent dat bezinning op de plaats van de hoorder van belang is. De prediker dient zich daar goed van bewust te zijn. Op een bepaalde manier had Hoekstra – hoewel hij sterk werkt met het subject-objectschema – daar zeker ook oog voor, door aandacht te vragen voor de psychologie. 62 Op de vraag hoe de hoorder in het preekproces een plaats heeft, komen we later nog terug. Het verlangen om in dezen boven het subject-objectschema uit te komen, is te begrijpen. Maar de oplossing moet niet gezocht worden in de richting van een subject-subjectschema. Het antwoord dient gezocht te worden in de richting van het recht doen aan Bijbelse noties aangaande de mens als hoorder voor Gods aangezicht. Zoals gezegd, meen ik dat het methodisch niet onjuist is om te beginnen bij de voorvraag waar de preek vandaan komt. Daarom zullen we in het volgende hoofdstuk enkele Bijbelse gegevens bespreken, omdat deze bepalend zijn voor een juiste definitie van de preek. Daarna onderzoeken we in hoofdstuk 3 en 4 de gereformeerde confessie op het punt van de prediking van Gods Woord. Vervolgens zullen we in deel II de homiletische driehoek in trinitarisch perspectief onderzoeken, door het preekproces (hoofdstuk 5), de prediker (hoofdstuk 6) en de gemeente (hoofdstuk 7) in trinitarisch licht te bezien. Ten slotte ron - den we in deel III onze bezinning af, door deze lijnen samen te brengen als bouwstenen voor een prediking in trinitarisch perspectief (hoofdstuk 8), met als praktische uitwerking een handreiking voor Christusprediking uit het Oude Testa - ment (hoofdstuk 9). 62. Hoekstra, Gereformeerde homiletiek , h.4 Homiletiek en psychologie, 30-37.