klom. Bij ons niets minder, ons hart beeft gedurig. Arm land en volk! En wil dit volk niet bukken voor Mij, ’t wordt ras verteerd. Een slapende, diep slapende kerk. Ik denk gedurig aan wat u schreef: Sion een ruïne geworden. Maar ach, er wordt niet luide geroepen op de berg van Gods heiligheid. De wachters stom, ze kunnen niet bassen. Wat zullen wij het bang krijgen. Doch gij mijn ziel, hoor het geluid der bazuin en het krijgsgeschrei, enz. ’‘O aanbiddelijk Opperwezen, dat alleen doet het hoofd nog boven water houden, te midden van de wereldoordelen en grote Godsgerichten waar we onder leven en die voorzeker nog zwaarder zullen worden. Zie de plagen in Egypte. Farao verstokte zijn hart en de Heere ging door, de plagen werden zwaarder. Wij vrezen veel in deze, ook voor ons arm Nederland en ach, het allerergst is, het oordeel is begonnen van Gods huis, waar zal nu het einde zijn? ’ (12 december 1936 aan Aaltje Smelt). Nog uitstel Het was voor Mientje een wonder dat de Heere in Zijn lankmoedigheid nog uitstel gaf. Zo schreef ze op 31 mei 1937 aan Aaltje Smelt: ‘Nog volle oordeel niet uitgestort. O wat moest ons die verdraagzaamheid en lankmoedigheid verwonderen! Met vele lankmoedigheid verdragende de vaten des toorns. Maar ach, Aaltje, de tekenen wijzen ons er op, telkens horen we nog dat er maar van ’s Heeren lievelingen worden thuisgehaald. Weggenomen voor de dag des kwaads. En ach, nu zijn we in zulk een diepe slaap, en wie neemt het ter harte? ’‘. . . O Aaltje, wat wordt het toch ledig op aarde! De rechtvaardigen rusten op hun slaapsteden, en wij? O, hoe zal het ons straks gaan? Wij hebben daar enige dagen en nachten veel arbeid onder gehad, ook gevraagd hoe we ons te gedragen hebben en wat we toch doen moesten. De Heere antwoordde ons: Volhard in de gebeden. Waarop we vroegen of de Heere ons bidden leren wilde. Daarop ’s nachts in de slaap wonderlijk in de schuld gevallen en van de Heere bidden geleerd, het volle oordeel ontmoet. Aaltje, eerst stond ik nog de majesteit, de vreselijkheid en de ontzaggelijkheid te aanschouwen, maar toen het dichterbij kwam, viel ik plat op de grond. O, ik zal het nooit vergeten dat heilig beven, God te heiligen en te rechtvaardigen. Toen we ’s morgens ontwaakten sprak de zij; Hij ondersteunde mij, in ’t leed dat mij genaakte. ’ Diezelfde dag schreef ze in een brief aan haar zielsvriendin Aaltje Smelt te Vriezenveen: ‘ Wat staat er voor onze deur? O land, land, land, hoort des Heeren Woord! O Aaltje, dat dat rijk bevoorrechte Nederland nu zo driest God tergt, de zegeningen vertreedt en God ermede in het aangezicht slaat. Ik zal er niet over uitweiden welk een heilig beven onze ziele telkens vervult. ’ Begin februari 1936 beloofde de Heere aan Mientje dat Hij over haar zou waken. Ze lag ’s nachts wakker en kreeg werkzaamheden, ‘gebukt en gebogen onder de zware oordelen’. Daaronder zuchtte ze ‘met een heilig beven onder de tuchtroede’. ‘Daar kwam de Heere ons zeer zoet te bemoedigen en aan te spreken: Uwe ziel zal Hij bewaren. O, dat gelovig zich verlaten op Hem. ’ In de loop van 1936 wees ze meerdere keren op de komende gerichten. ‘O Aaltje, ’t is zo bang op aarde en het wordt zeer bang. Als de wolken vol geworden zijn, storten ze plasregens uit op de aarde’ (18 juni 1936). 28 oktober 1936 aan L. J. Potappel en J. W. Slager te Stavenisse: ‘ Verder zien we niet anders dan het rechtvaardig oordeel des Heeren over ons nog rijper en nog zwaarder worden. Zie, hoe hoog de zonde van Sodom Mientje ter Haar- Vrijdag. 17 op 17 januari 1935 aan Bart Roest en zijn vrouw: ‘Och, zegt de profeet, dat mijn hoofd water ware en mijn oog een springader van tranen. Geloofden we toch dadelijk, dat de Heere de zonden niet ongestraft laat en over Zijn kinderen Zijn Vaderlijke tuchtroede niet inhoudt. O, wat zal het straks zeer doen, daar zal wat gekropen en geweend worden. Nu de bidplaatsen zo eenzaam en verlaten, maar straks de grote nood. ’‘Ze omringden de legerplaats der heiligen, de geliefde stad. Straks achter die grote Kruisdrager aan. Jezus dan kwam uit met een doornenkroon. Ook is er binnen in ons iets dat zeer verlangt. Och, dat Israëls verlossing uit Sion kwame, om de kinderen van Levi te reinigen. Wat zullen de mirtjes dan weer rieken. Hij zal in de laagte brengen. Dan zullen de gouden en zilveren afgoden weggeworpen worden, zoals de Heere mij al voor tijden toonde. En de ganse aarde zal uit de beker van Gods toorn drinken, koninkrijk na koninkrijk. Het is een aanstaand wereldgericht. ’‘Ds. Fraanje en ds. Verhagen hebben beiden dierbaar gesproken op de O, wat vallen de stutten van ons land weg. Nu moet ik wel eindigen. Het zal niet lang meer duren, mijn Vader telt de uren. In de grootste nood kreeg ik woensdagmorgen: Ik steun op God, mijn Toeverlaat, dies heb ik niets te vrezen. Ik mocht gesterkt opstaan en naar Gods huis gaan. O, die grote steun in Christus. ’ Op nieuwjaarsdag 1936 schreef Mientje aan Roest en zijn vrouw dat ze mocht geloven dat de Heere in de bangste tijden toch nog met Zijn Geest zou werken. ‘Zaterdagavond gaf de Heere licht in mijn ziel over de ernst der tijden en de zware oordelen Gods. Maar o, we deden niets dan roepen: Heere, nu is de nood zo groot en nu heeft de ganse kerk geen nood, o mocht U ons tezamen in de nood brengen. Het zal zo bang op aarde worden. Maar zolang de verloren zoon de zwijnendraf nog niet geweigerd werd, stond hij nog niet op en beleed zijn schuld niet. Ik riep maar: Volk, lieve volk, hoe lang zullen wij het nog volhouden? O, die bittere zielesmart. Maar daar beloofde de Heere, dat Hij over het huis van David en over de inwoners van Jeruzalem zou uitstorten dien Geest der genade en der gebeden. O, dat deed ons weer lopen met des Heeren beloften naar de Heere. Ja, we mochten dit geloven, dat de Heere op Zijn tijd, in de bangste tijden, dit doen zal. O neen, het zal wel niet makkelijk voor ons worden, maar het ligt zo in onze ziel: Want God was aan mijn Daar heb ik weer ademtocht onder gehad, maar de schuld lag er nog. ’‘Later jaren ben ik telkens veel onderwezen uit de profetie van de profeet Jeremia en Ezechiël, en uit de Klaagliederen. Gedurig kreeg ik licht van de Heere. Zie Klaagliederen: Van de dochter Sions is al haar sieraad geweken. Dan weer: Hoe heeft de Heere de dochter Sions in Zijn toorn bewolkt. Dan werden dat alle die we doorleefden. Gedurig was het in onze ziel: O mijn ingewand, ik heb barensweeën. Ook werd ik onderwezen uit Leviticus 26. Zeer kennelijk van vers tot vers voor 5 jaar. eens: Jezus dan kwam uit, dragende de doornenkroon en het purperen kleed. En waar de Heere onderwees: Daar zou de Kerk achteraan komen. Uitkomen voor aller oog, als een gehate en van de wereld gesmade. ’‘ Wat is er in onze dagen van te zien? Gij, Mijn volk, zegt de Heere, gaat uit het midden van haar en raakt het onreine niet aan. Dan weer sprak de Heere: Ik heb Mijn erfenis verlaten en de beminde Mijner ziel in de hand der vreemden gegeven. Ook: En ze omringden de legerplaats der heiligen en de geliefde stad. Gedurig ben ik er in onderwezen hoe bang het zal worden. Hoe de mens te dien dage zijn gouden en zilveren afgoden zal werpen voor de mollen en de vledermuizen. ’‘Die vrijdagmorgen vergeten we niet. De Heere onderwees: Het zou zo bang worden, dat we de afgoden, die we nu zo krampachtig vasthouden, van angst zouden wegwerpen. O, die ganse morgen almaar buigen en bukken onder de schuld. Dat uitbreiden van dezelve voor ’s Heeren aangezicht en dat wenen. Toen hebben we ’s middags gelezen Openbaring 10. Ook dat zullen we niet vergeten. Het verdere van die dag moeten we laten rusten. De tijd schiet op, de ganse dag was ik in arbeid. Van de winter ook zo. De dichter zingt: Hoe ze aanrukken met opengesperde mond, gelijk een leeuw al brullend in het rond. En o, daar zal wat kaf uitvliegen als de Heere Zijn wan in Zijn hand zal nemen om Zijn dorsvloer te doorzuiveren. Daarin heb ik van de winter ook onderwijs gehad. Hoe Judas de leidsman was dergenen die Jezus vingen. We geloofden, hoe er straks uit degenen die nu meelopen met de Kerk, zullen opstaan om haar te verraden en over te leveren. ’ Een aanstaand wereldgericht In de tweede helft van de jaren dertig schreef Mientje Vrijdag in haar brieven heel regelmatig over de oordelen die aanstaande waren. Bijvoorbeeld V AN Want wij weten niet wat wij bidden zullen gelijk het behoort. eliefde lezer, wanneer wij in deze meditaties uw aandacht wensen te bepalen bij het gebed, dan betreden wij de plaats waarvan de Heere tot Mozes zegt: ‘ Trek uw schoenen uit van uw voeten; want de plaats waarop gij staat, is heilig land’ (Ex. 3:5). Gods Woord vermaant ons niet alleen te bidden, maar de Heere heeft ook op ons gebed. Jezus geeft daartoe Zelf de opdracht in Lukas 11: ‘Bidt en u zal gegeven worden’ en in 1 Thessalonicenzen 5 schrijft Paulus: ‘Bidt zonder ophouden. ’ Hier is geen sprake van ‘gebedsdwang’, maar van een gewillig uitgaan met een Izak in het veld. Het gebed wordt in het leven van de oprechte bidder een levenskwestie, een ademtocht. Wanneer het God behaagt de mens van dood levend te maken, vergaat het hem gelijk Paulus, van wie de engel tot Ananias getuigt: ‘ Want zie, hij bidt. ’ Het gebed is de thermometer van het geestelijk leven. Kwijnt het gebed, dan kwijnt het geloofsleven. Wat is eigenlijk bidden? Calvijn geeft hierop een helder en Schriftuurlijk antwoord, namelijk: ‘Het is een naderen tot God in Christus en ons smeekschrift neerleggen aan Zijn troon. ’ Daarvan schrijft Paulus aan de gemeente van Filippi: ‘ Laat uw begeerten in alles, door bidden en smeken, met dankzegging bekend worden bij God. ’ Wanneer dan ook op zulk een wijze de ziel mag worden uitgestort voor een alwetend God, duldt dit geen aanwezigheid van een derde. 15 tot uw spijze, tot spijze van uw huis, en leeftocht uwer maagden. ” Dit is in haar gezin vervuld. ’ De allerschuldigste In augustus 1934 schreef Mientje Vrijdag aan L. J. Potappel te Stavenisse over wat de Heere haar had getoond met betrekking tot de komende oordelen over kerk, land en volk. ‘ Voor enige jaren heb ik gedurig onderwijs gehad in dat boek van Jona. De scheepslieden wilden Jona nog wel sparen; zie maar hun roeien. Maar de Heere spaart geen vlees. Bij die twee zaken bracht ons de Heere. Bij dat roeien en ook bij de Heere, Die Jona overboord wilde hebben, opdat Hij aan Jona Zijn wonderen weer kwijt kon. Ook hoe Jona de snoodheid en bitterheid zijner zonde weer bij vernieuwing leerde kennen. ’‘. . . Zie nu dat werk Gods in Zijn openbaring! We schrijven dit niet omdat wij het er zo best afmaken. Ach neen, de allerschuldigste, de aller-ellendigste, een trotse doorbrenger. Ik zou u daarvan nog iets van deze week kunnen mededelen. Neen, als straks de Kerk door de Heere in de schuld gebracht zal worden, dat heeft ons de Heere geleerd, we zullen er niet zo aan de kant bijliggen, maar als de voornaamste der zondaars er middenin. Wat was het ons tot versterking te horen hoe u de dagen en nachten doorgebracht had en hoe u de Heere bezocht had uit Daniël 12. In de eerste plaats mochten we opzien naar de Heere, Die dat nog schonk te midden van zo’n nachtelijke donkerheid en stilte, dat het vaak schijnt dat alles slaapt. En in de tweede plaats de betrekking op het werk Gods. In die weg namen we dan ook de pen op, al gevoelen we ons zeer diep onbekwaam als we van deze zaken iets zullen schrijven. ’‘Dat is bij ons aangevangen, toen de klokken luidden met de mobilisatie, toen de oorlog uitbrak. U begrijpt, daar is geen schrijven aan. Maar we zullen er hier en daar iets van zeggen. Dadelijk bij het luiden viel krachtig in onze ziel: God slaat een gram gezicht op bozen, die Hem tegenstaan. O, dat toornige aangezicht Gods. We gingen zeer gebukt daaronder. Ik heb het in die tijd vaak bang gehad. Dan ging dat net zoals in mijn jonge jaren over mijn schuld en zonden, niet om de straf. Ik dacht toen ook niet zo zeer: hoe zal het gaan, het komt er wel soms onder op. Zo ging het toen ook. O, onze zonden, die hadden dat alles gedaan. Die bitterheid en Godonterendheid. Ik liep gedurig als een radeloos mens door het huis. Mientje Vrijdag (1884-1943) uit Rijssen over het uitbreken van de Tweede Wereldoorlogientje Vrijdag uit Rijssen was een vrouw die heel dicht bij de Heere leefde. Niet alleen in Rijssen, maar ook ver daarbuiten had zij vele vrienden en vriendinnen. Via briefwisseling onderhield zij contact met haar vriendenkring buiten Rijssen. Uit haar brieven blijkt dat ze geen hoge gedachten had van zichzelf. Door genade kende ze de diepe verdorvenheid van haar hart. Daardoor sprak en schreef ze niet vanuit de hoogte. Al op heel jonge leeftijd had de Heere haar getrokken. Grote weldaden had Hij haar geschonken. Met dat alles bleef ze een arme zondares in zichzelf. Op 19 juli 1913 trad ze in het huwelijk met Jan ter Haar. Ds. B. Neerbos bevestigde hun huwelijk met Zondag 9 van de Heidelbergse Catechismus. Al na enkele maanden werd Jan ernstig ziek. Op 91914 overleed hij op 31-jarige leeftijd. De weduwe Ter Haar was een lastdraagster voor land, volk en kerk. Al heel lang voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog maakte de Heere haar bekend dat Hij met Zijn oordelen zou komen. Na haar overlijden schreef Bart Roest uit Scherpenzeel: ‘Lang voor de oorlogen en verwoestingen kwamen heeft zij met een Jeremia op een nacht duidelijk het grote krijgsrumoer beluisterd. Zij was dan zo ontroerd en bevende, dat zij op haar aangezicht des nachts lag te wenen. Eenmaal bepaalde de Heere haar bij Jeremia 25 van vers 15 tot het einde bijzonder, lees dit eens aandachtig. Nu vraag ik: Is dat niet vervuld? Heeft de ganse aarde, alle volkeren der aarde, niet uit deze beker gedronken? Is dit ook niet vuld? Dan weer werd zij bepaald bij de verschrikkingen en verderfenis des Almachtigen. De hongersnood is haar in 1936 zeer krachtig bekend gemaakt. Is de honger niet op aarde geweest? In die nacht kreeg zij een verbondsbelofte van haar hemelse Vader door Christus uit Spreuken 27 vers 26 en 27: “De lammeren zullen zijn tot uw kleding, en de bokken de prijs des velds. Daartoe zult gij genoegzaamheid van geitemelk hebben VRAA G N AAR Heere , waarbij zal ik weten, dat ik het erfelijk bezitten zal? ovenstaande tekst is een vraag van Abraham aan God. God had Zijn belofte aan Abraham herhaald. Het was een geweldige belofte. God beloofde Abraham dat hij een zoon zou krijgen. En niet zómaar een zoon. God beloofde hem een zoon waaruit een groot volk zou voortkomen. De Heere zou dit volk het land Kanaän ten erfdeel geven. Maar het allergrootste was: de Messias zou uit het nageslacht van die zoon worden geboren. De moederbelofte uit Genesis 3:15 zou in Abrahams nageslacht Het was wel een moeilijk te geloven belofte. Sara, de vrouw van Abraham, was namelijk onvruchtbaar. Ze waren beiden ook al op leeftijd. Wanneer God, hier in Genesis 15, de eerder gedane belofte herhaalt, is Abraham 85 en Sara, zijn vrouw, 75 jaar oud. Het waren, ook naar die tijd gerekend, reeds oude mensen. Ze waren beiden ver boven de leeftijd dat er nog kinderen geboren konden worden. Toch geloofde Abraham de belofte van God. De Bijbel zegt ervan: ‘En hij geloofde in de ’ (Gen. 15:6). Dat was een groot geloof! Naar menselijke maatstaven konden Abraham en Sara geen kinderen meer krijgen. Maar Abraham geloofde dat God Zijn belofte zou vervullen en dat voor de Heere niets onmogelijk was. Het Maar dan lezen we dat Abraham de Heere een vraag stelde. Hij zei: ‘Heere , waarbij zal ik weten dat ik het erfelijk bezitten zal? ’ Hoe moeten we dit verstaan? Abraham geloofde toch Gods belofte? Hoe kon hij dan De apostel Paulus wijst erop dat deze vraag niet voortkwam uit ongeloof. 1. ‘ O NS O NV OORZ O VER V ALLEN. ’ 13 we iets terug van de gestalte van bijvoorbeeld Ezra en Daniël: ‘ben gezondigd, en hebben onrecht gedaan, en goddelooslijk gehandeld. ’ Duidelijk blijkt in dit boek de waarheid van het woord van de Prediker: ‘Enerlei wedervaart den rechtvaardige en den goddeloze. ’ Beiden hebben geleden, zwaar geleden soms, onder de oorlogsomstandigheden. Er was echter wel een heel groot verschil. Voor de ‘rechtvaardigen’ die in de oorlog omkwamen, was het sterven de weg tot het leven. Anderen werden soms wonderlijk bewaard midden in het oorlogsgeweld. De Heere verliet de Zijnen niet, ook niet in de bangste omstandigheden. De titel van dit boek is dan ook een verwijzing naar Psalm 118 vers 17. Wat ook opvalt is dat sommigen duidelijk het gruwelijke en antichristelijke karakter van het nazidom hebben ingezien, soms al heel vroeg. Enerzijds waren zij ervan overtuigd dat verootmoediging en buigen onder Gods oordelen noodzakelijk was. Anderzijds beseften zij ook dat ze zich niet mochten onderwerpen aan het goddeloze nazibewind, dat zich onder meer vergreep aan de beminden om der vaderen wil. Mensen als J. van Bochove, ds. J. Kars en anderen hebben zich actief beziggehou In dit boek komt ook naar voren hoe de Heere verschillenden van Zijn kinderen heeft voorbereid op wat er zou gaan gebeuren, soms al jaren voor het uitbreken van de oorlog. In Genesis 18 vers 17 lezen we dat de Heere zegt: ‘Zal Ik voor Abraham verbergen, wat Ik doe? ’ Dat gold in zekere zin ook voor Mientje Vrijdag en anderen in dit boek beschreven personen. Er zijn er ook van Gods kinderen geweest die mochten weten dat Hitler de oorlog verliezen zou. Meerderen (onder anderen Betje Duijzer te Brakel en ouderling C. J. Schot te Tholen) werden bepaald bij Psalm 110 vers 6: ‘Hij zal verslaan dengene die het hoofd is over een groot land. ’ Mientje Vrijdag mocht vanuit Gods Woord licht ontvangen over de toekomst van de Kerk. Door alles heen zou de Heere Zijn Kerk bouwen, uit Jood en heiden: ‘In Uwe trouw, zo gunstig toegezeid, zal elk geslacht, ja ’t eind der eeuwen, delen. ’ Dat geeft verwachting, ook voor de Kerk in 2020. Klaaswaal, 2 maart 2020 B. Hooghwerff it jaar herdenken we 75 jaar Bevrijding. Zoals gebruikelijk bij een herdenkingsjaar, zullen er opnieuw diverse boeken verschijnen over de Tweede Wereldoorlog. Ook Uitgeverij Den Hertog wilde graag in 2020 Vijf jaar geleden verscheen het boek Een dominee voor het vuurpeloton. Uit het leven van ds. J. Kars (1903-1942). Na verschijning van dit boek ontving ik nog diverse waardevolle aanvullingen, die een hoofdstuk zouden kunnen vormen voor een nieuw boek over de Tweede Wereldoorlog. Uitgeverij Den Hertog vroeg me of ik mogelijk meer materiaal zou kunnen vinden over de ervaringen van Gods kinderen tijdens de oorlog. Zowel uit eigen archief als uit diverse publicaties die inmiddels al (lange tijd) uitverkocht zijn, kon waardevol materiaal worden opgediept voor dit boek. Uiteindelijk kwam er nog zo veel tevoorschijn, dat we een selectie moesten maken. In dit Woord vooraf wil ik graag iedereen bedanken die op enigerlei wijze een bijdrage leverde aan de totstandkoming van dit boek. Bijvoorbeeld door het ter beschikking stellen van aanvullende informatie, brieven en fotomateriaal. Een bijzonder waardevolle bron vormden de brieven van Adriana den Hartog-van den Heuvel uit Schiedam. De heer C. D. Hoo-gendijk stuurde me enkele brieven van haar uit de oorlogstijd. Na wat speurwerk kwam ik in contact met een kleindochter, die een groot aantal brieven van haar oma ter beschikking stelde. Het merendeel van deze brieven dateert uit de oorlogsjaren en bevat unieke ooggetuigenverslagen van diverse ingrijpende gebeurtenissen uit de Tweede Wereldoorlog. Ook de heer C. A. de Waard leverde waardevol briefmateriaal aan, geschreven door zijn vader, (de latere ds. ) A. de Waard, tijdens zijn verblijf in Duitsland. Bij de samenstelling van dit boek viel mij een aantal zaken op, die ik graag in dit Woord vooraf wil delen. van God over Kerk, land en volk. Bewust gebruik ik die volgorde. Heel treffend vond ik bijvoorbeeld hoe Mientje Vrijdag zich niet boven land en volk verheft, maar zichzelf de ‘allerschuldigste’ noemt. Hier vinden pastorale en ook bevindelijke uiteenzetting te geven over de rijke troost van de zekerheid van onze aanstaande zaligheid. Volgens deze drie benaderingen heb ik dit boek willen schrijven, tot onderwijs en troost in de Ik heb vooral geprobeerd om het pastoraal te houden. Daarom heb ik veel aandacht gegeven aan de wijze waarop de Heilige Geest de troost van de zekerheid van de zaligheid in de harten van de gelovigen werkt. Dat kon natuurlijk niet zonder een goed leerstellig fundament. Mijn streven was om het niet te ingewikkeld te maken. Aäron en Hur ondersteunden de armen van Mozes. Ik hoop dat dit boek de twijfelende christen mag ondersteunen, zodat men meer zal delen in de vreugde van Gods heil en nuttiger kan zijn in kerk en samenleving. De Heere moge dit werk, dat ik in mijn ouderdom nog mocht schrijven, zegenen. Kapelle, juni 2019 Ds. C. Harinck V OORAF een V OORAFat is zekerheid van de zaligheid? Hoe kan ik zeker zijn van mijn Dit zijn belangrijke vragen, waarop men dikwijls geen antwoord weet. De verwarring over de zekerheid van de zaligheid is groot. De kennis, en vooral ook de bevindelijke kennis, van deze geestelijke zaak is gering. Als Er heersen ook veel vreemde gedachten over het zeker zijn van je zaligheid. De gedachten over de zekerheid van de zaligheid worden te weinig beheerst door de Schrift en te weinig bepaald door wat onze ‘oudvaders’ daarover hebben geschreven. Allerlei meningen van mensen beheersen de gedachten over dit onderwerp. Al deze onduidelijkheid heeft mij bewogen het onderwerp ‘de zekerheid van de zaligheid’ aan de orde te stellen. Ik had voor ogen een theologische 11 9. ‘Door ’s Hoogsten arm ’t geweld onttogen’ Ouderling J. van Beveren (1893-1979) uit Den Haag over de ‘kennelijke bewaring des Heeren’‘Door de bommen getroffen, maar met dat onderscheid, datzijn ziel aanlanden mocht in een goede haven. ’ Cornelia van den Hoek (1880-1953) uit Sommelsdijk over M. Heikoop Noten164 Woord vooraf11‘Het oordeel Gods is ons niet onvoorziens overvallen. ’ Mientje Vrijdag (1884-1943) uit Rijssen over het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog 2. ‘Er is geen ruitje gebroken hoor. ’ Cornelia de Vries (1876-1947) over het bombardement op Rotterdam‘Hier sta ik, ik kan niet anders, God helpe mij. ’ Familie Van Bochove in de oorlogsjaren‘Ik zal door ’s vijands zwaard niet sterven’ Ds. J. Kars (1903-1942) stierf voor het vuurpeloton 5. ‘Bastiana, die sigaar rook ik op!’ Alexander Rippe, een bekeerde Jood, kwam terug uit Wester 6. ‘Ik geloof dat er nog velen uit gevangenissen en slagvelden naar Boven zullen gaan. ’78 Adriana den Hartog-van den Heuvel (1885-1953) uit Schiedam 7. ‘Hoe zouden wij een lied des Heeren zingen in een vreemdland? ’103 Voorgangers uit de gemeenten rond ds. J. H. Bogaard over de ‘Geen verootmoediging wordt er bijna gevonden’ Jansje Fortuin (1880-1960) uit Strijensas over de oorlogsomstandigheden en de bevrijding Woord vooraf 1. De vraag naar zekerheid 2. Meningen over zekerheid van de zaligheid 3. De Bijbel over zekerheid 4. Zekerheid door Gods beloften 6. Zekerheid door de heiligmaking10. Hoe de Heilige Geest verzekert door Zijn onmiddellijk getuigenis149 Het ontbreken van zekerheid Bevordering van de zekerheid Wegen om tot zekerheid te komen Aangehaalde literatuur 9 © 2020 Den Hertog B. V. , Houtenwww. uitgeverijdenhertog. nl Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij digitaal, elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Afbeelding omslag: detail uit ‘Schepen op zee nabij een kust tijdens een storm’ (schilderij van Louis Meijer, vervaardigd tussen 1819 en 1866)© 2019 Den Hertog B. V. , Houtenwww. uitgeverijdenhertog. nl Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij digitaal, elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. 8