9 Deel 1 Dr. L. D. van Klinken De tijd van de schoolstrijd
11 Op 1 december 1917 is het zover. De enige maan- den eerder door het parlement aanvaarde wijzigingen van de Grondwet treden in werking. Een belangrijke grondwetswijziging betreft het onderwijs. Voortaan zal de overheid het bijzonder onderwijs ‘naar denzelf- den maatstaf ’ bekostigen als het openbaar onderwijs. Het betekent het einde van een periode die de ge- schiedenisboeken in zal gaan als ‘de schoolstrijd’. Het begin van de schoolstrijd Op maandag 10 november 1834 verzamelen zich in het achterhuis van Willem Snippe in het Drentse Smilde twintig leerlingen. Gezeten in acht banken krijgen ze les van meester Douwe van der Werp. De school is een initiatief van een aantal ouders die zich in navolging van hun geloofsgenoten in Ulrum heb- De schoolstrijd We beginnen dit boek met de schoolstrijd. Na een kort overzicht van de geschiedenis van de strijd om een ‘School met den Bijbel’ gaan we in op de activiteiten die ledeboerianen en kruisgezinden op onderwijsgebied ontplooid hebben. Zij vormen een bevolkingsgroep die in de twintigste eeuw deel zal gaan uitmaken van de gereformeerde gezindte en hun scholen kunnen beschouwd worden als voorlopers van de huidige reformatorische scho- len. Toch is tot op heden in de gangbare geschiedenisboeken aan hun geschiedenis nauwe- lijks aandacht besteed. Ten slotte gaan we in op de wederwaardigheden van de christelijke onderwijzers in deze periode voor 1917, met opnieuw de focus op hen met wie we ons als reformatorisch volksdeel nauw verwant weten.
13 protestants-christelijke school van de grond. Weldra komen er ook christelijke scholen in Nijkerkerveen en Amsterdam. Vooral vooraanstaande figuren uit het Réveil spelen bij het stichten van deze scholen een belangrijke rol. Mr. G. Groen van Prinsterer doet in de Tweede Ka- mer diverse pogingen om te komen tot een chris- telijke staatsschool met de mogelijkheid van splitsing naar gezindte. Zijn pogingen lijden echter allemaal schipbreuk. Het heeft hem uitermate leed gedaan dat de door minister J. J. L. van der Brugghen in 1857 ingediende onderwijswet door het parlement wordt aangenomen. Naar de mening van Groen krijgt nu de volksschool een neutraal karakter. De minister be- strijdt dat en is ervan overtuigd dat er sprake is van ‘positieve neutraliteit’ dankzij de gemeenschappelijke christelijke grondslag van de maatschappij. De eerste protestants-christelijke lagere school komt in Nijmegen van de grond. Groen van Prinsterer. Minister Van der Brugghen. Meester Fransen uit Vlissingen geeft in 1873 naast de gewone schooltijden dagelijks in de middagpauze wiskundeles en vier keer per week les op de avondschool. Bovendien ziet hij ook nog kans om een studie te volgen!
15 De grootste is de Vereniging voor Christelijk Natio- naal Schoolonderwijs (CNS). Omdat de afgescheide- nen de grondslag van CNS te breed vinden, richten ze in 1868 een eigen vereniging op: de Vereniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs (GSO). De derde or- ganisatie, de Vereniging voor Christelijk Volksonder- wijs (VCV), is nauw verbonden aan de Nederlandse Hervormde Kerk. Ook de onderwijzers hebben al snel hun eigen organisatie. In 1854 gaan ze over tot stichting van de Vereniging van Christelijke Onder- wijzers in Nederland (VCO). Ondanks het feit dat de ouders van leerlingen van de christelijke school via de belasting bijdragen aan de instandhouding van de openbare school en bovendien uit eigen middelen het door hen begeerde onderwijs zelf moeten bekostigen, blijft het aantal christelijke scholen gestadig groeien. Ondertussen zwakt in het parlement ter linkerzijde langzamerhand de tegenstand tegen subsidiëring van het bijzonder onderwijs af. Dankzij de medewerking van liberale Kamerleden stemt een Kamermeerder- heid in 1889 voor het wetsvoorstel van het ministerie- Mackay. De overheid gaat voortaan een deel van de kosten van het christelijk onderwijs vergoeden. Uit de Haagsche Courant, 19 augustus 1885. Alblasserdam – CNS-school. Baron Mackay. Uit de instructie (1909) voor de collectanten van de christelijke scholen in Rotterdam: ‘De Collectanten zijn gekleed in donker kostuum en zwarten hoed, 2 aan 2, gaan huis aan huis. ’
17 De schoolstrijd van lede- boerianen en kruisgezinden De bekende boeken over de schoolstrijd, zoals bij- voorbeeld De geschiedenis van het Protestants-Christelijk Onderwijs van D. Langedijk of Memorietafel van het Christelijk Onderwijs van T. M. Gilhuis schenken bij- na allemaal uitsluitend aandacht aan de activiteiten op onderwijsgebied van afgescheidenen, behoudend hervormden en gereformeerden. Ledeboerianen en kruisgezinden hebben zich echter in de tijd van de schoolstrijd ook ingezet voor een eigen school. Omdat het getalsmatig over een zeer kleine bevolkingsgroep gaat, betreft het maar enkele scholen. Een voorbeeld is de school van ds. Daniël Bakker in ’s-Gravenpolder. De school van ds. Bakker De landbouwer Daniël Bakker onderneemt als oefe- naar van de ledeboeriaanse gemeente van ’s-Graven- polder in 1862 de eerste poging om tot stichting van een eigen christelijke school te komen. Hij koopt in De kerk van ds. Bakker. De examens voor onderwijzer zijn openbaar. De kwekeling Willem van de Hulst krijgt de opdracht: ‘Ga naar ’t examen. Als je rustig en netjes binnenkomt, jaagt niemand je weg. Luister scherp en schrijf de vragen die daar gedaan worden op in het cahier. Van de antwoorden behoef je je niets aan te trekken. Om de vragen is het te doen. ’ En die vragen worden gebruikt voor examentraining!
19 ’s-Gravenpolder naar het andere wandelt om de 51 kinderen der afgescheidenen bij beurten les te geven. ’ Meester Smit houdt het nog vol tot 1888 en dan komt er ook aan het huisonderwijs in ’s-Gravenpolder een einde. Op meerdere plaatsen Op meerdere plaatsen waar een ledeboeriaanse of kruisgezinde gemeente is, probeert men in eigen on- derwijs te voorzien. In Sint-Philipsland gaat de lede- boeriaanse gemeente onder leiding van haar predikant Pieter van Dijke over tot schoolstichting. Het gevolg is leegloop van de openbare school. De burgemeester doet daarop het voorstel om de noodlijdende open- bare school te laten fuseren met de groeiende en bloeiende ledeboeriaanse school. De onderhandelin- gen met de kerkenraad verlopen voorspoedig en op 1 januari 1862 wordt de christelijke school van Sint- Philipsland omgezet in een openbare christelijke school, uitgaande van de burgerlijke gemeente. Een unicum voor Nederland. Ook ds. L. G. C. Ledeboer onderneemt actie in zijn gemeente Benthuizen. Daar voorziet men in huis- onderwijs, wellicht ook omdat een bevoegd hoofd- onderwijzer niet te vinden is. De onderwijzer die huisonderwijs geeft, mist echter de bevoegdheid van hulponderwijzer, een noodzakelijke voorwaarde voor het geven van huisonderwijs. De burgemeester maakt dan ook al snel een eind aan deze vorm van onderwijs en de illegale onderwijzer wordt veroordeeld tot een boete. In Rotterdam krijgen de kruisgezinden in 1848 het verzoek van de afgescheidenen om samen een school te stichten. Ze wijzen echter de samenwerking van de hand en besluiten ‘in eenvoudigheid maar onder ons zelve een school op te rigte’. Op 1 december 1850 Meester Smit wordt veroordeeld tot een boete. Ds. Pieter van Dijke. De schoolopziener komt op bezoek bij meester Van der Kooi: ‘Bij zijn eer - ste bezoek sloop hij in gebukte houding mijn schoolramen voorbij, zoodat ik alleen zijn hoogen hoed kon zien dansen. ’
21 voor de kinderen van deze ouders een aantal jaren in huisonderwijs. De zorgen van de kruisgezinden De kruisgezinden komen landelijk regelmatig in alge- mene vergadering bijeen. Een enkele maal komt ook het onderwijs ter sprake. In 1848 is dat voor het eerst. De afgevaardigden zijn dan bijeen in Zwartsluis. Er komt een brief aan de orde van een lid uit Zalk, een klein plaatsje in de buurt van Kampen. De briefschrijver stelt voor om bij koning Willem II aan te dringen op vrijheid van onderwijs. De scribent heeft een goed gevoel voor de politieke verhoudingen. De liberalen onder aan- voering van Thorbecke dringen immers aan op een grondwet met onder andere het recht op vrijheid van onderwijs. De afgevaardigden beseffen dat het nu het moment is om de koning onder de aandacht te brengen dat de kerken uitzien naar de mogelijkheid eigen scholen te stichten. Weliswaar op eigen kosten, maar die heeft men er graag voor over. Ds. C. van den Oever krijgt de opdracht om een verzoekschrift op te stellen dat gericht is aan de koning ‘om eene aanvraag te doen om vrijheid van het schoolwezen in het lager onderwijs’. Het verzoekschrift is echter nooit verzonden, want op de algemene vergadering van 1849 deelt ds. Van den Oever mee ‘dat zulks on- noodig was geworden door de wijziging of herziening der Grondwet’. Onder druk van de omstandigheden heeft de koning inmiddels toegestemd in een nieuwe grondwet, waarin bepaald wordt dat het geven van onderwijs vrij is. Op de algemene vergadering van 1850 ligt er een brief van J. Giezolf, lid van de gemeente in Zwartsluis. Scriba ds. W. H. van Leeuwen notuleert dat de brief gaat over ‘het schoolweezen, hoe dat er klagte bestond, dat daarmede geen werk wierde gemaakt’. Jammer dat Gezicht op Zwartsluis. Mr. J. R. Thorbecke. Een geheimpje uit Mijnsheerenland. ‘Een deur met een klink, in den versten hoek van het lokaal, gaf zonder eenige voorruimte toegang tot zeker gelegenheidje van nog geen twee kubieke meter, welk gelegenheidje hing over een sloot, waarin het water niet stromend was. ’
23 zolang er geen eigen school is, beter ‘om de kinderen alzoo te laten onderwijzen, dan in hunne jeugd langs de straat te laten verwaarlozen’. De zorgen van de ledeboerianen Van het verhandelde op de vergaderingen van de le- deboeriaanse gemeenten in de negentiende eeuw be- zitten we slechts fragmentarische kennis, omdat lang niet alle verslagen van deze vergaderingen bewaard zijn gebleven. Uit de verslagen die nog te achterhalen zijn, blijkt dat ook bij de ledeboerianen het onderwijs een enkele maal een agendapunt is geweest. Op de algemene vergadering die op 5 en 6 oktober 1853 gehouden is, komt het onderwijs op de open- bare school ter sprake. Over dit onderwijs oordelen de afgevaardigden dat het schadelijk is voor kinderzie- len, omdat het strijdig is met Gods Woord en de leer der vaderen. De vergadering draagt de ouderlingen van de gemeenten op om te zien naar mogelijkheden voor eigen onderwijs, want men kan niet anders doen dan de ouders ernstig ontraden hun kinderen naar de volksschool te sturen. Blijkbaar is de stap naar de protestants-christelijke school te groot, want dat meer voor de hand liggend advies geeft men niet. Voor een eigen school is men immers in bijna alle gemeenten getalsmatig te klein van omvang. Of heeft men naar het voorbeeld van Benthuizen gedacht aan huisonderwijs? In 1866 komt ook de vraag aan de orde wat het oor- deel van de vergadering is in het geval kinderen van een ambtsdrager de openbare school bezoeken. De afgevaardigden staan, zo blijkt uit het antwoord, nog steeds op het standpunt dat in 1853 ingenomen is en oordelen dat de ambtsdrager in een dergelijk geval ‘strafschuldig’ is. De doopbelofte is voor de afgevaar- digden van zo groot gewicht dat ze liever zien dat de kinderen van de gemeente op gebrekvolle wijze door de ouders thuis worden onderwezen, dan dat hun on- der een valse waarheid op de volksschool de nodige kennis bijgebracht wordt. Voor de afgevaardigden is de doopbelofte van groot gewicht. Examen voor de akte van hulponderwijzer (1887): ‘Van eene deeling in geheele getal - len is het deeltal 4 ² ³ - maal zo groot als de deeler. Wat zal het quotiënt zijn, als men het deeltal met 5 maal de rest vermeerdert? ’
25 dat zo laag dat neveninkomsten noodzakelijk blijven. Vaak is de meester daarom ook nog koster of orga- nist. Daarvoor is overigens wel de medewerking van de kerkvoogdij nodig, en dat is niet altijd vanzelfspre- kend. In de tweede helft van de negentiende eeuw verdient een hoofdonderwijzer van een christelijke school zo’n 500 à 600 gulden per jaar. Voor de ambtswoning, ei- gendom van het bestuur, wordt geen huur in rekening gebracht. De hulponderwijzer, ook wel ondermeester genoemd, verdient beduidend minder, zo’n 400 gul- den per jaar. Dat is te weinig om een gezin van te kunnen onderhouden. De ondermeester kan dan ook pas aan een huwelijk gaan denken als hij promoveert tot hoofdonderwijzer. Omdat er van overheidswege amper sociale voorzie- ningen zijn, voorzien de christelijke onderwijzers daar gedeeltelijk zelf in. Zo is er de vereniging Barnabas, een fonds voor de ondersteuning van weduwen en wezen van christelijke onderwijzers. Het fonds Jo- hannes ondersteunt bejaarde hulpbehoevenden en de vereniging Lukas verleent hulp als door ziekte de on- derwijzers in financiële problemen komen. In de klas De klassen zijn vaak groot. In 1872 staat de twintig- jarige meester Van der Kooi als beginnend onderwij- zer voor een klas van vijftig leerlingen. En dat is nog niet eens het maximum, want volgens de wet mogen het er zeventig zijn. In 1878 wordt de leerlingenschaal verlaagd naar veertig, nog altijd een fors aantal. De schoolgebouwen hebben in de regel hoge ramen, soms nog voorzien van matglas, zodat ‘geen uitzicht naar buiten de oplettendheid afleidt’. De schoolbor- den zijn dofzwart geverfd en kachels zorgen in de winter voor de warmte. De leerlingen zitten meestal in tweepersoonsbanken. De jassen hangen in de lange gangen, waar ook de klompen staan. Dedemsvaart. Het huis met het zijraam is de woning van het hoofd van de christelijke school. Hoge ramen. Onderwijzersexamen 1887: ‘Te Arnhem werden opgeroepen 58 mann. candidaten, 1 trok zich terug, 37 werden afgewezen en 20 toegelaten. ’
27 Het onderwijs in de vaderlandse geschiedenis heeft een bijzondere voorliefde. De meester kan in zijn ver- tellingen Gods hand laten zien, want die schrijft im- mers de geschiedenis. Voor het vak rekenen maakt men gebruik van de re- kenboekjes die ook op de openbare school gebruikt worden. Qua identiteit geeft dat in die tijd nog geen problemen. Naast de psalmen en vaderlandse liederen zingen de kinderen uit de liederenbundel van J. de Liefde of Het Harpje van J. C. de Puy. Gezien de inhoud van deze liedbundels zijn die wellicht niet gebruikt bij het onderwijs van ledeboerianen en kruisgezinden, maar gegevens daarover ontbreken. Fragmentarisch is ons wel iets bekend over de leesboekjes die op deze scho- len gebruikt zijn. Dankzij de ijverige burgemeester van Benthuizen weten we dat bij het huisonderwijs gebruik is gemaakt van de leesboekjes van de Am- sterdamse hoofdonderwijzer W. H. van Leeuwen. Van Leeuwen is lid van de kruisgemeenten en zal later dit kerkverband nog dienen als predikant. Op de school van ds. Van den Oever leren de kinderen lezen met de leesboekjes van H. Picard uit Gorinchem. Gezien de inhoud van zijn leesboekjes heeft Picard zich nauw verwant gevoeld aan kruisgezinden en ledeboerianen. In zekere zin hadden deze voorlopers van de reforma- torische scholen toen al hun eigen methoden. Geschiedenis des Vaderlands Wellicht is door ledeboerianen en kruisgezinden bij het onderwijs ook gebruikgemaakt van de Geschiede- nis des Vaderlands, geschreven door meester G. de Braal. Een lied uit Het Harpje. Omstreeks 1890 was algemeen de lei in gebruik. ‘’t Was zoo goedkoop: de school gaf de lei en de leerlingen moesten voor de griffels zorgen. De winkels die deze laatste verkochten, hadden het vóór negen druk: drie griffels voor een cent!’
29 echter wel een aantal kanttekeningen bij, waaruit dui- delijk wordt dat er ook binnen de gelederen van de christelijke onderwijzers bezwaren zijn tegen de wijze waarop De Braal de feiten verwoord heeft. Zo noemt de recensent de beschrijving die De Braal geeft van het optreden van Datheen in Gent een ‘excentrieke voorstelling en beschouwing’. Over de weergave van de beeldenstorm wordt opgemerkt dat deze weliswaar feitelijk juist is, maar dat de toon en inkleding voor re- kening van De Braal gelaten worden. Ook is de schrij- ver het met De Wekker eens dat het taalgebruik van De Braal wel wat kinderlijker kan. Bovendien moeten we de kinderen van de lagereschoolleeftijd niet ver- moeien met de theologische verschillen tussen Armi- nius en Gomarus en horen de Dordtse Leerregels niet thuis in een geschiedenisboek voor de lagere school. Het is onbekend hoe De Braal op deze beoordelingen gereageerd heeft. Hij is in elk geval niet van mening veranderd, want hij heeft de inhoud van zijn boek on- gewijzigd gelaten. Gezien de vele herdrukken van het boek is er een volksdeel geweest dat zich herkent in de geschiedbeschouwing van meester De Braal. Zij vinden bij hem terug wat ze ook vinden bij de oud- vaders: God, Nederland en Oranje. In 1865 wordt De Braal hoofd van de christelijke school in Middelburg. Kerkelijk behoort hij daar tot de afgescheidenen. In 1871 wordt hij op grond van artikel 8 DKO toegelaten tot het predikambt. Hoe- wel hij predikant is bij de christelijke afgescheiden gemeenten ontvangt hij in de loop van zijn bediening van zowel de gezamenlijke ledeboeriaanse gemeenten in Zeeland als van de kruisgemeente in Lisse een be- Petrus Datheen. Ds. G. de Braal. Onderwijzers dienen een voorbeeld te geven in netheid en goede manieren. En dat houdt volgens school - bestuurslid dr. J. Woltjer in ‘dat ze bijv. niet op pantoffels voor de klas staan, dat ze niet op de grond spuwen, dat ze niet rooken onder de les, dat ze geen vuile en morsige kleren dragen, dat hunne handen steeds behoorlijk gereinigd en verzorgd zijn. ’
31 Van Noort antwoordt daarop: ‘Door het openzetten van het net kon er ééntje gevangen worden, mijn- heer. ’ En dan herhaalt hij zijn eerdere verklaring dat hij liever sterft dan de Bijbel niet meer in de school te gebruiken. De schoolcommissie komt tot de conclusie dat, ge- zien de standvastigheid van Van Noort, niets anders rest dan de meester uit zijn ambt te ontzetten. Het ontslag gaat in op 1 november 1855 en is gegrond op de overweging ‘dat Johannes van Noort, onderwijzer op de openbare school te Honswijk, gemeente Tull en ’t Waal, op zijne school, bij herhaling, in de gewone schooluren, bij het lezen van den Bijbel daarvan uit- legging heeft gegeven, en wel op zoodanige wijze, dat het in verband met de vragen, daarbij aan de leerlin- gen gerigt en de door hem gegevene toelichtingen boven bedenking daarstelt het geven van leerstellig godsdienstig onderwijs. ’ Aan het begin van het jaar 1856 verhuist Van Noort naar Benthuizen, de standplaats van zijn geliefde ds. L. G. C. Ledeboer. Hij leeft er nog enkele jaren als ambteloos burger tot hij op 13 augustus 1859 op de leeftijd van 61 jaar het geloof verwisselt voor aan- schouwen. Bij het geopende graf leest ds. Ledeboer een door hem gemaakt gedicht voor: ‘Hier rust een Christen uit, die stichtte door zijn wandel, die bad en sprak en deed en toonde in al zijn handeldat Christus in hem was en hij in zijnen Heer’ …’ Meester Gangel, hoofd van de openbare school in Appeltern is in 1845 hetzelfde overkomen als meester Van Noort. Hij wordt door Gedeputeerde Staten ge- schorst, omdat hij in zijn lessen de Bijbel gebruikt en leerstellig onderwijs geeft. Tot ontzetting uit zijn ambt komt het niet, omdat meester Gangel nog tijdens zijn schorsing door ds. Heldring naar Hoenderloo geroe- pen wordt. Uit de hand des Heeren Omdat christelijke scholen volledig bekostigd moeten worden uit de schoolgelden en collecten, kan een school zomaar in financiële problemen komen. Een voor- beeld daarvan is de christelijke school in Gorinchem. De school gaat uit van de christelijke afgescheiden ge- meente en telt in de tijd van het eerste hoofd van de school, meester A. W. Van Kluijve, ruim honderd leer- lingen. Van Kluijve is aanvankelijk werkzaam aan een openbare school in Heusden, maar stapt uit overtui- Meester Gangel. ‘… dat bedoelde onderwijzer tweemaal per schooltijd iets uit een kast kwam halen, die bij mij in ’t lokaal onder een trap was en waar men geheel in moest gaan om iets te krijgen. Later bleek dat hij misbruik maakte van sterke drank; iedere dag een fleschje vol meebracht naar school en in de ka st ging om daaruit te proeven. ’
33 Bronnen Brieven van wijlen Johannes van Noort, zijn ontslag als openbaar onderwijzer te Honswijk (Prov. Utrecht) betreffende, om het gebruik des Bijbels op de school. ’s-Gravenhage, 1860. Bouma, H. , Een vergeten hoofdstuk. Enschede, 1959. Gilhuis, T. M. , Memorietafel van het christelijk onderwijs. De geschiedenis van de Schoolstrijd. Kampen, 1975. Klinken, L. D. van, ‘De afscheiding en het onderwijs’. Onbekende aspecten van de schoolstrijd. Criterium, 13 e jrg. 1984. Klinken, L. D. van, Dienstbaar aan het onderwijs. Een stu- die naar de protestants-christelijke pedagogische tijdschriften uit de negentiende eeuw. Heerenveen, 2009. Klinken, L. D. van, Kerk en School. Rubriek in Kerk- blad, jrg. 24 en 25. Natzijl, H. , Een Schild in alle nood. Uit het leven van meester Arie Bloot (1851-1936). Houten, 2005. Wijlen, H. J. van, Toen wij nog in tenten woonden. Herin- neringen uit de dagen van den Schoolstrijd. Goes z. j. Wirtz Czn, J. C. , Bijdrage tot de geschiedenis van den Schoolstrijd. Amsterdam, 1926.