Vooraf
Antoine Bodar – priester, kunsthistoricus, schrijver –
zoekt in dit boekje het gesprek. Met heidenen en christenen.
Met de samenleving en de kerk. Met bijbelgordel en
grachtengordel.
Neem nou de jaarlijkse Roze Zaterdag. In mei 2017 gaf
bisschop Gerard de Korte van ’s-Hertogenbosch toestemming
om in de Sint-Jan, de kathedraal van zijn bisdom,
een oecumenische gebedsviering te doen plaatsvinden
ter gelegenheid van deze feest- en emancipatiedag.
Dat was een ongebruikelijke stap. In 2010 was juist in
de Sint-Jan een rel geweest, toen een grote groep homo’s,
lesbiennes en transgenders demonstratief de kerk binnenliep.
Zij kwamen het recht om de communie te ontvangen
opeisen. In de dorpskerk van Reusel had de
pastoor die kort daarvoor aan de openlijk homoseksuele
Prins Carnaval geweigerd. Het Bossche kerkbestuur koos
er toen voor die zondag aan niemand de hostie uit te reiken.
8
En nu zou in de bisschopskerk een gebedsviering
voor Roze Zaterdag mogen plaatsvinden. De Korte lichtte
zijn beslissing toe in een brief ter gelegenheid van het
pinksterfeest, op 4 juni aan de priesters en gelovigen in
zijn bisdom. Antoine Bodar schreef een kritische reactie
in het Nederlands Dagblad. 1 Is deze eredienst ‘niet alleen
al door de rel van destijds (…) een pastoraal toegeven,
waarin duidelijkheid ontbreekt? ’
Niet alleen Bodar, ook priesters en kerkleden in het
bisdom protesteerden. Uiteindelijk trok De Korte zijn
toestemming voor het gebruik van de Sint-Jan in. De gebedsdienst
week uit naar de protestantse Grote Kerk in
Den Bosch.
Rondom dit incident komen enkele aspecten samen
waar het Bodar in dit boekje om te doen is. Allereerst richting
de homobeweging. Waarom eigenlijk nog een ‘Roze
Zaterdag’? , vraagt hij in zijn ND-opiniestuk. Alles wat roze
is, krijgt al aandacht genoeg in de samenleving. ‘Wie het in
de openbaarheid waagt homoseksualiteit niet gewoon en
normaal te vinden, kan rekenen op overdrachtelijke steniging.
(…) Dus zijn dergelijke manifestaties, die zelden
zonder exhibitionisme kunnen plaatsvinden, uit de tijd,
overbodig en ouderwets. ’
Vervolgens richting de kerk. De Korte citeert in zijn
brief een gezegde, dat ook Bodar onderschrijft, over hoe
een priester hoort te zijn: ‘op de preekstoel een leeuw, in
de biechtstoel een lam’. Maar volgens Bodar vermengt de
bisschop die twee. Hij zou de gebedsviering met een kort
woord afsluiten en de aanwezigen zegenen. Persoonlijke
nabijheid hoort volgens Bodar thuis in de biechtstoel. ‘In
9
de moederlijke zorg van de kerk gaan helderheid van algemene
leer en begrip voor persoonlijk leven zeer wel
samen. ’
Bij protestanten mist Bodar juist veelal dit onderscheid.
Protestanten hebben moeite om te leven met gebrokenheid,
signaleert hij. Zij willlen dan óf de leer aanpassen
aan de pastorale praktijk, óf de kerkleer moet het pastoraat
zodanig bepalen dat er geen aandacht en geen ruimte
om adem te halen voor de persoon overblijft.
In veel protestantse kerken is homoseksualiteit momenteel
in discussie. Het staat op de agenda van kerkenraden.
2 Bodar raadt hun af er ‘beleid op te maken’. Of
samenlevende homo’s aan het avondmaal mogen, bijvoorbeeld.
‘Laat de kerk vooral het ideaal hooghouden.
En verder is er voor ieder het eigen geweten. ’
Dit boekje verscheen in eerste instantie in 2006. Deze
tweede druk betreft een herziene versie. (Het openingshoofdstuk
was toen erg persoonlijk. Dat mocht nu wel
wat minder. Antoine Bodar is de zeventig gepasseerd. )
Het is niet Bodars eigen keuze om zo veel met dit
thema bezig te zijn. Toch werkt hij eraan mee – we hebben
er toen een paar dagen voor om de tafel gezeten, nu
opnieuw bijna een hele dag. Daar heeft hij twee redenen
voor. Er bleef ook na ruim tien jaar nog steeds vraag
naar. Er bleven mails en brieven komen van mensen –
ouders bijvoorbeeld van een kind met deze seksuele
voorkeur – die zich door het boekje bemoedigd voelden.
En het was alleen nog antiquarisch te krijgen, inmiddels
10
duurder dan het ooit nieuw kostte. Die vraag bleek opnieuw
aangewakkerd door de uitzending van het tv-programma
5 jaar later op 23 december 2016, waarin Bodar
naar de uitgave van Ongeordende liefde verwees.
In het verlengde daarvan de tweede reden: ‘Ik wilde
toen (bij de eerste druk) het laatste woord over dit verschijnsel
gesproken hebben. Dat is tot op zekere hoogte
gelukt. Maar nu heb ik het er toch nog eens over, omwille
van de hopelijke troost en helderheid van standpunt
en tevens om het nemen van verantwoordelijkheid. De
mens blijft altijd verantwoordelijk voor geheel zijn leven. ’
En hij is nu eenmaal ‘ervaringsdeskundige’; dat brengt
voor zijn besef verplichtingen mee. En hij meent ook –
zo is hij dan ook wel weer – een woord te hebben voor de
kerk en voor de samenleving.
Enerzijds wil hij naast gelovige jongeren gaan staan
die homoseksuele gevoelens bij zichzelf ontdekken en
daar geen raad mee weten – en naast hun ouders. Daarover
gaan vooral de hoofdstukken die handelen over Bijbel,
kerk en pastoraat. En anderzijds wil hij aan oude en
nieuwe heidenen – én aan sommige christenen – weleens
iets kwijt over de manier waarop zij omgaan met (homo)-
seksualiteit. Zo geobsedeerd, ideologisch, dwingend. Of
dat niet anders zou kunnen.
Maar veel liever is hij een icoon van iets anders. ‘Van
Iemand Anders. ’
11
HOOFDSTUK 1
‘Mag het ook allemaal wat minder? ’
De homo-emancipatie in Nederland heeft in de afgelopen
twintig, dertig jaar veel goeds gebracht, vindt Antoine
Bodar.
Homo’s hoeven zich niet meer onzichtbaar te houden
in de samenleving. Het taboe is eraf. Als een jongen of
meisje ‘uit de kast komt’, maakt hij of zij veel meer kans
op begrip dan vroeger: in het gezin, op school, in de
vriendengroep. Een man of jongen mag zichzelf zijn en
krijgt niet meer opgelegd dat hij zich op een bepaalde
manier typisch ‘mannelijk’ moet gedragen.
De wet geeft homostellen de mogelijkheid verantwoordelijkheid
voor elkaar te nemen, zodat wanneer een
van beiden overlijdt, de ander – net als bij een huwelijk
– financieel verzorgd achterblijft.
Bodar is daar erg voor. Hij gebruikt zelfs het woord
‘dankbaar’.
12
Maar homoseksualiteit krijgt vandaag de dag wel erg
veel aandacht, vindt hij – en ook op een nogal dwingende
manier. ‘O, Nederland is zo tolerant en homoseksualiteit
is zo gewoon. We vinden het zó normaal, dat we het er
altijd over moeten hebben!’ In de media, in het publieke
debat. Voortdurend worden mensen geëtiketteerd met –
en daarmee ook verengd tot – hun seksuele voorkeur.
Bodar: ‘Sommige presentatoren op televisie hebben het
er al-tijd over. Op de Italiaanse televisie zie ik ook weleens
mannen die, denk ik, deze voorkeur hebben. Maar
daar heeft men het niet nodig om er voortdurend over te
praten. ’
Hij zou willen dat de homobeweging wat minder nadrukkelijk
aanwezig was. En tegelijk opener naar anderen
toe. Dat ze ruimte zou gunnen aan wie er toch een
slag anders over denkt. Je kunt je inzetten voor gelijke
rechten en tevreden zijn met wettelijke regelingen: discriminatie
is verboden, gelijke behandeling is een recht
en samenlevingsvormen kun je regelen. Maar waarom
zouden we moeten eisen dat iedereen over homoseksualiteit
ook hetzelfde denkt? Waar blijft de vrijheid van geweten
en van meningsuiting voor iedereen – zolang je de
wet niet overtreedt?
Laten we om te beginnen eens accepteren dat homoseksualiteit
abnormaal is, bepleit Bodar. ‘Abnormaal’ in de
zin van: afwijkend van de (statistische) norm. Het is
maar een paar procent van de bevolking dat die seksuele
voorkeur voor het eigen geslacht heeft. 3 Waarom is het
als thema dan zó dominant in de samenleving?
13
Een paar voorbeelden. Een Kamermeerderheid van
VVD, PvdA en D66 zette in 2016 een streep door de subsidie
voor de christelijke stichting Hart van Homo’s. Deze
organisatie doet iets wat de seculiere meerderheid in Nederland
graag wil: homoseksualiteit bespreekbaar maken
in de eigen, orthodox-christelijke kring. Tel je zegeningen,
zou je zeggen. Maar Hart van Homo’s doet ook iets
wat tegen het zere been bleek te zijn: ze reikt aan homoseksuele
jongeren een leven zonder relatie, in onthouding,
als een van de opties aan. Is die mogelijkheid alleen
al dan een nieuw taboe?
In Groot-Brittannië, bij de parlementsverkiezingen
van 2017, was Tim Farron partijleider van de Liberaal-
Democraten. Men wist van hem dat hij een gelovig christen
was. Tijdens de campagne kreeg hij van journalisten
steeds vooral één vraag: ‘Gelooft u dat seks tussen homo’s
zonde is? ’ Dat was helemaal niet aan de orde in de politiek;
voor Farron was het in de verste verte geen programmapunt,
sterker: als je de moeite nam zijn stemgedrag van de
afgelopen jaren te analyseren, zou je ontdekken dat hij
vrijwel altijd voor gelijke rechten voor homo’s had gestemd
– maar de pers liet hem niet met rust. Alsof die
vraag de kern uitmaakt van het christelijk geloof. Dat hield
Farron niet vol. Een week na de verkiezingen trad hij af.
Bij de inburgering van nieuwe Nederlanders is homoseksualiteit
een belangrijk thema. Zij moeten weten dat
ze in een land gekomen zijn waar homoseksualiteit geaccepteerd
is. Ze zijn alleen welkom als zij het ook normaal
vinden dat homo’s in de openbare ruimte elkaar zoenen
en hand in hand lopen.
14
En dan de Gay Pride elk jaar, de botenparade in de
grachten van Amsterdam. ‘Verschrikkelijk’, vindt Bodar.
Dat luidruchtige, dat uitgedoste, dat exhibitionisme, en
iedereen die iets wil voorstellen in dit land, moet per se
meevaren. Mag het allemaal ook wat minder?
Bodar stelt die vraag ook vanwege de komst van nieuwe
Nederlanders die moeite hebben met homoseksualiteit.
Die zich ergeren aan zoenende homo’s op straat bijvoorbeeld.
Bodar heeft daar begrip voor. Zelf wordt hij ook
niet blij van uitbundig knuffelende stelletjes – van welke
samenstelling dan ook – bij het Centraal Station, als ze
elkaar begroeten of afscheid nemen.
De seculiere meerderheid doet daar nu heel paniekerig
over (nieuwkomers moeten zich aanpassen!), maar nog
niet zo lang geleden was het heel normaal in Nederland:
geen affectief vertoon op straat. Bodar haalt columnist
Stephan Sanders aan, die in de Volkskrant4 schreef hoe hij
het vroeger in zijn opvoeding leerde: ‘Geen geflikflooi in
het openbaar. Man/vrouw, man/man, vrouw/vrouw, doet
er niet toe. ’ Dat deed je niet. En nu moet het ineens?
Sanders schreef naar aanleiding van een incident
waarbij twee homo’s in Arnhem waren lastiggevallen en
mishandeld. Hij vroeg zich ineens af: wil ík dat nog wel,
hand in hand lopen met mijn man? Hij wist het niet
meer. Want ‘wil ik dan ook de gevolgen dragen? ’ Ja, het
zijn nu vooral jongens van Marokkaanse afkomst die dan
gaan sissen of spugen – of erger – maar hij zegt erbij: ‘Ik
kan me de tijd niet herinneren dat homo’s probleemloos
hand in hand over straat gingen. ’ Want jongens zijn in
15
het algeméén het probleem, ‘zo tussen de 12 en de 21, die
een aanleiding zoeken om in het openbaar hun mannetje
te staan’.
‘Die jongens’, zegt Bodar, ‘veelal uit Noord-Afrika,
komen uit een cultuur waar mannen een “echte man’’
moeten zijn. Anders ben je een watje. Homoseksualiteit
komt daar ook echt wel voor, hoor, maar niet zo openlijk.
Het gebeurt, maar er wordt niet over gepraat. Wij hier in
Noordwest-Europa hebben een praatcultuur, waar alles
benoemd, uitgebreid besproken en normaal gevonden
moet worden. Daar kunnen die jongens niet mee uit de
voeten. Daarbij zijn ze ook nogal temperamentvol. Waarom
zou je daar geen rekening mee houden? Zij moeten
zich aanpassen aan ons, ja, maar wij ook een beetje aan
hen. Zij zijn inmiddels ook deel van onze cultuur. Deze
kwestie moet niet zo geïdeologiseerd worden. Laten we
kiezen voor een pragmatische instelling.
De homobeweging in Nederland is erg exhibitionistisch.
Iets bescheidener kan ook. Het zorgt bovendien
voor een boemerangeffect. De uitgever Johan Polak heeft
eens tegen me gezegd wat hij van de eenentwintigste
eeuw verwachtte: dat die veel godsdienstiger zou zijn dan
de twintigste, en dat homo’s weer vervolgd zouden worden.
Ik denk dat hij in beide gelijk krijgt. ’
Wat Antoine Bodar ook niet kan volgen, is de tendens
van de homobeweging om steeds meer ‘seksuele minderheden’
onder haar regenboogvlag te verzamelen.
Dat behalve lesbiennes en homo’s, ook biseksuelen
erbij horen, is logisch. ‘Er is een glijdende schaal. 5 Iedereen
16
heeft iets van elementen van beide voorkeuren in zich.
Sommigen bijna niet, anderen veel. Vroeger trouwden
mensen met deze voorkeur vaak toch en stichtten ze een
gezin. Dat was ook van belang voor de samenleving.
Maar nu is alles op het gebied van relaties amusement geworden. ’
Maar bij de holebi’s kwamen de transgenders; de afkorting
werd LHBT, of nog langer. 6 Dat is een totaal andere
kwestie, vindt Bodar. ‘Wat heeft de emancipatie van homo’s
te maken met een man die zich laat “ombouwen” tot vrouw,
of een vrouw tot man? Dat is een heel ander probleem.
De aangewezen weg is om deze mensen te helpen hun
eigen lichaam te aanvaarden. Je kúnt je eigen geslacht
niet kiezen. Dat is een gegeven. Je wordt ermee geboren
en daar moet je het mee doen. Dat is alle eeuwen zo geweest.
En in arme landen heeft niemand geld voor zo’n
operatie. Geslachtsverandering is ook een welvaartsverschijnsel,
een decadentieverschijnsel. ’
Is de link misschien dat het voor een transgender
(vaak) begint met seksuele voorkeur voor het eigen geslacht?
En dat hij of zij daarna het gevoel in een verkeerd
lichaam te wonen ontdekt?
Dat kan, erkent Bodar. ‘Er zijn altijd vrouwen geweest
die zich erg mannelijk kleden, altijd pakken dragen bijvoorbeeld.
Maar het principe is voor mij toch dat je je
eigen lichaam aanvaardt. ’ Hij vindt het prima om iets aan
het lichaam te verbeteren – een lange neus korter maken,
een hazenlip of hangende oogleden corrigeren. Iets doen
aan de vorm van buik of borsten kan ook – als je maar
niet denkt dat je waarde als persoon daarvan afhangt of
17
dat je daar dan gelukkig van wordt. Maar een reeks operaties
om van geslacht te veranderen vindt Bodar heel
wat anders. ‘Daar ben ik nogal tegen. Niet alleen als katholiek
of als christen, maar ook als persoon. Het is voor mij
verminking van het lichaam. Het resultaat is toch vaak
dat een man een tamelijk monsterachtige vrouw wordt;
andersom van vrouw tot man gaat het iets beter. ’
Intussen voelt Bodar zich ook niet zonder voorbehoud
thuis bij de wijze waarop in de christelijke wereld met het
verschijnsel homoseksualiteit wordt omgegaan.
Het standpunt van de Rooms-Katholieke Kerk is voor
hem nooit een vraag geweest. Dat komt neer op het bekende
‘je mag het wel zijn, maar niet doen’. Inconsequent
vindt hij dat onderscheid niet. ‘Er zijn ook andere zonden
waarvoor dat onderscheid geldt. Je mag dure auto’s wel
mooi vinden, maar niet stelen. Wel driftig van aard zijn,
maar je er niet door laten meeslepen. Ja, de lijn is vloeiend,
van fantasie naar daad. Toch is er een groot verschil. ’
Hij ziet ook iets van verlegenheid in dat onderscheid.
‘De kerk weet het ook niet precies. Vroeger was de homoseksuele
gerichtheid al een zonde. Ik ben blij dat het
verschijnsel nu geaccepteerd is. Homoseksualiteit is wellicht
een variant van de gevallen schepping, maar hoe
dan ook, het is er. Dus zou ik zeggen: wees jezelf en aanvaard
jezelf. Het helpt niet om er alleen maar tegen te
strijden. Dan word je gefrustreerd. Dus aanvaard jezelf
en maak van daaruit keuzes. We zijn allemaal door God
bemind en door God bedoeld. En breng de zaken die je
niet rond krijgt, bij de Heer terug. ’
18
Niet gelukkig is hij met de Katechismus van de Katholieke
Kerk, waar die zegt7 dat homoseksuele handelingen
niet voortkomen uit een ware affectieve wederkerigheid.
‘Ik begrijp dat de kerk vanuit de ideale verbinding tussen
man en vrouw redeneert, maar dit vind ik nogal voorbarig. ’
Bij protestanten proeft hij vaak twee uitersten: massieve
afwijzing óf acceptatie – alsof een homorelatie in ‘liefde en
trouw’ op hetzelfde neerkomt als een huwelijk. Die laatste
keuze maakt Bodar niet. ‘De mens is geschapen als man en
vrouw. Mannen zijn niet bedoeld voor mannen. Een huwelijk
is iets heel anders dan een homorelatie. Een veel hogere,
totalere eenwording. Een aanvulling in het anderszijn.
Met ook de mogelijkheid van nieuw leven. ’
Ouders zou hij willen oproepen mild te zijn. ‘De Bijbel
lezen, maar vooral dicht bij hun kinderen blijven. En
als een jongen met de dominee gaat praten, laat ook die
een wijze terughoudendheid betrachten. Hem kind laten
zijn, niet afstoten. Homo word je niet voor je plezier. Je
aangetrokken voelen tot meisjes is veel makkelijker.
Ik ben er niet voor om te zeggen: ga je gang maar. Ik
zou het hele circuit van wat de Bijbel en de kerk zeggen
wel doornemen. Ik vind het ook de moeite waard om te
proberen of je daarnaar kunt leven. En met een beetje
wilskracht kun je veel voorkomen. Maar het leven is niet
maakbaar. Als iemand alleen maar ongelukkig wordt,
niet meer kan eten of slapen, dan moet je zoeken wat de
beste weg is. Er zijn toch mensen die als ze wel een relatie
krijgen, helemaal opbloeien.
19
Ik ga niet zo ver te zeggen dat ze dan iets doen wat God
niet wil. God wil dat we elkaar beminnen. Hij is minder
krentenweger en politieagent dan wij van Hem maken. Als
we elkaar beminnen, ook in de omhelzing en verder
gaand, zie ik niet wat ertegen is. Ik ben eigenlijk nogal liberaal
in dat opzicht. En dan is een relatie in trouw toch iets
anders dan promiscuïteit, wat bij homo’s veel voorkomt. ’
Kerkenraden en synodes raadt hij af er ‘beleid op te
maken’. ‘Waarom zou je op papier zetten of homo’s aan
het avondmaal mogen, en eventueel onder welke voorwaarden?
Dat is niet nodig. De kerk moet het ideaal uitdragen.
Maar vervolgens is er het eigen geweten. Het
leven is anders dan het ideaal. In een persoonlijk gesprek
of in de biechtstoel kan ik tot een heel ander standpunt
komen dan op de kansel.
Als iemand met deze vraag bij mij komt, dan formuleer
ik de leer van de kerk. Vervolgens wijs ik op de rol
van het eigen geweten. Ik zeg niet: doe maar wat u niet
laten kunt. Maar wel: het is uw leven, breng het biddend
bij de Heer en laat uw geweten vormen door de kerk.
Is dat huichelarij? Ik wil een leeuw zijn op de kansel,
maar een lam in de biechtstoel.
Ik zal, ook als ik weet dat iemand samenleeft, toch de
communie geven. Omdat ik niet wil oordelen. Het wordt
anders als een stel demonstratief, hand-in-hand, naar
voren komt. Aan provocatie doet de kerk niet mee. ’
De vrees bij orthodoxe protestanten is dan misschien
dat homorelaties langs die weg toch in de praktijk geaccepteerd
raken. Gemeenteleden schrijven soms naar de
20
kerkenraad als ze een homostel aan het avondmaal hebben
zien gaan. Ze vragen om een oordeel, of dat zomaar
kan. Om regels. Dat zal onder katholieken niet gauw gebeuren,
denkt Bodar. ‘Zo zien wij niet op elkaar toe. Wij
gaan daar onderling niet over.
Voor ambtsdragers ligt het anders, vind ik. Die hebben
toch het ideaal voor te leven. Als mijn dominee een
vriend had, zou ik het gevoel krijgen dat ik naar een andere
kerk moet. Je krijgt dan ook meteen scheuring,
moeilijkheden in de gemeente. Een priester moet streng
voor zichzelf zijn en mild voor anderen. Ik ben erg tegen
voorgangers die hun homoseksuele voorkeur praktiseren.
De kerk moet het ideaal hooghouden en tegelijk weet
ze dat dat ideaal niet bereikbaar is voor velen. Die mogen
zich dan toch lid weten van de kerk, bemind door God,
deel van de gemeenschap, geborgen. Ik vind de Rooms-
Katholieke Kerk daarin verstandig. Helder, met oog voor
de praktijk, niet meteen hel en verdoemenis. Daarin
kunnen protestanten iets leren van de oude moederkerk.
Wij katholieken leven makkelijker met: het moet niet,
maar ja, het leven gaat zo.
Omgekeerd zouden wij soms terughoudender kunnen
zijn. Aan de maaltijd des Heren deelnemen is niet
zomaar dippen en delen. Dat kunnen we leren van protestanten.
De houding van “ik voel me niet waardig’’ in
bevindelijke kring bewonder ik. ’
‘De kerk heeft veel fout gedaan op het gebied van seksualiteit.
Het oude verhaal dat masturbatie het ruggenmerg
21
zou aantasten – belachelijk. En de nadruk die de kerk
vaak heeft gelegd op seksuele zonden – alsof er geen andere
zonden zijn. Belastingontduiking. Pesten. Uitbuiting.
Voor de kerk blijft het ideaal dat seksualiteit geschiedt
tussen man en vrouw binnen het sacrament van het huwelijk,
en dat je je daarbuiten ervan onthoudt. Maar er
zijn veel zonden en de seksuele zijn niet de ergste. Laten
we het dan ook hebben over mannen die hun vrouw
dwingen met hen te slapen terwijl ze niet wil, die haar
grof en respectloos behandelen.
Bij Dante in de hel zitten de wellustigen bij de uitgang,
maar wie zitten er helemaal beneden bij de duivel
in het ijs? De roddelaars. ’
www. uitgeverijmeinema. nl
ISBN 978-9021144856
9 7 8 9 0 2 1 1 4 4 8 5 6
nur 700 In dit openhartige boek spreekt priester en schrijver
Antoine Bodar zich uit over homoseksualiteit. Over
oorzaken, het sektarisme van de homobeweging,
de bescheidenheid van de kerk en mildheid in het
pastoraat.
Journalist Wim Houtman voerde voor dit boek gesprekken
met Bodar over homoseksualiteit, geloof,
kerk en samenleving. Hoe gaat ons land om met
taboes, wat zegt en doet de kerk en hoe moeten we
de richtlijnen uit het Vaticaan lezen? En wat doen
we met de harde woorden van bijbelteksten?
Ongeordende liefde verscheen in 2006 en wordt
nu, op veler verzoek, opnieuw uitgebracht: herzien
en voorzien van een recent interview met Bodar.
Antoine Bodar is priester, kunsthistoricus en schrijver
en woont het grootste deel van het jaar in Rome.
Wim Houtman werkt bij het Nederlands Dagblad
als redacteur kerk en opinie.