Inhoud Ter inleiding 6 1. God roept je 9 2. God roept je duidelijk 14 3. God roept je welgemeend 19 4. Het raadsel van het ongeloof 27 5. Het wonder van het geloof 35 6. Jij moet wedergeboren worden 45 7. Als God je een nieuw hart geeft ... 53 8. Wedergeboren worden en ... 59 9. Bekering 67 10. Bekering brengt een keer in je leven 76 11. Bekeerden kunnen vallen 86 12. Bekeerden zondigen ernstig 92 13. Bekeerden komen tot bekering 98 14. Echt geloof 107 15. Oprecht geloven 113 16. Wat geloof je? 120 17. Vast en zeker 130 18. De zekerheid van het geloof 139 19. Kenmerken van echt geloof 145 20. Christus heeft genoeggedaan 152 21. Ik ben rechtvaardig voor God 159 22. God heeft ons uitverkoren 167 23. Zeker zijn van je verkiezing 174 24. De troost van de verkiezing 180 Gespreksvragen per hoofdstuk 186
9 1. God roept je Uit liefde Misschien ben je als klein kind wel vaak weggelopen. Voordat je ouders het wisten was je verdwenen. Je was al een heel eind uit de buurt, je zat wellicht aan de wa- terkant, toen je ineens wat hoorde. Een bekende stem! Je werd geroepen. Door je vader of door je moeder. Of door iemand anders die ook op zoek was naar je. Je ouders kregen de schrik van hun leven toen je er niet meer was. Ze zaten in grote zorg over je. Zou er wat met je gebeurd zijn? Zou je onder een auto zijn terecht - gekomen, of in het water? Ze wisten niet hoe snel ze op weg moesten om je te zoeken. Ze waren in zorg over je, omdat ze zo veel van je hielden. Daarom hielden ze het in huis niet uit. Ze zochten en riepen, overal waar ze maar enig vermoeden hadden dat je zou kunnen zijn. De liefde deed hen gaan. De liefde tot jou dreef hen, zodat ze net zolang zochten tot ze je vonden. Ze hadden het je verboden om weg te lopen. Ze had- den er alles voor gedaan om het onmogelijk te maken. Maar ondanks al hun voorzorgen en vermaningen ge- beurde het toch. Jij was ongehoorzaam, ondeugend en rende zo hard je voeten je dragen konden. Als je toen geen ouders had gehad, die veel van je hiel- den … Uit pure liefde zochten ze je en riepen je! Dat is nog maar een zwakke ‘afschaduwing’ van wat gebeur - de in het paradijs. Adam en Eva hadden het zo goed bij God. Hij zorgde voor hen, zó dat ze niets tekortkwa - men. Ze moesten gehoorzaam zijn, bij Hem blijven en Hem dienen.
10 Maar je weet wat er gebeurde? Het eerste mensenpaar vluchtte weg van God. Waarom? Het was onbegrijpelijk. Het was dwaas en dom. Het was ongehoorzaamheid, in één woord ‘zonde’. Met alle verschrikkelijke gevolgen ervan. Als God de mens had laten gaan … Niemand zou daar een kwaad woord van hebben kunnen zeg- gen. God zou ‘niemand ongelijk hebben gedaan, indien Hij het ganse menselijke geslacht in de zonde en de vervloeking had willen laten en om de zonde verdoe- men’, zo belijden we. Allen hebben gezondigd in Adam, en als God Zijn bedreiging meteen uitgevoerd had (want Hij had gezegd dat de mens, indien deze onge- hoorzaam was, de dood als straf zou ontvangen), zou er niets op God zijn aan te merken. God kan en mag de hele wereld, ook jou, verwerpen. Dat is rechtvaar- dig. Wanneer we dit werkelijk geloven, maakt dit ons klein voor God. Dan sta je te beven voor God. Wanneer we dit echt geloven, worden we stil en hebben we niets meer op God aan te merken. Want wanneer wij nog enige pretentie hebben, wanneer wij menen dat we nog ergens recht op hebben en God niet rechtvaardig vinden, komt dit voort uit het feit dat we nog niet ge- loven dat heel de wereld, dat we zelf verdoemelijk zijn voor God en rechtens veroordeeld kunnen worden. Het van harte geloven, doet je juist belijden: Zo Gij in ’t recht wilt treden,O H eer ’, en gadeslaan Onz’ ongerechtigheden; Ach, wie zal dan bestaan?
11 ‘Maar hierin’, zo belijden we in de Dordtse Leerregels (I, 2) – omdat het zo staat in Gods Woord, 1 Johan- nes 4:9 en Johannes 3:16 – ‘is Gods liefde geopenbaard, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon in de wereld gezonden heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet ver - derve, maar het eeuwige leven hebbe.’ ‘En’, zo gaan de Dordtse Leerregels verder (I, 3), ‘opdat de mensen tot het geloof worden gebracht, zendt God goedertieren verkondigers van deze zeer blijde boodschap tot wie Hij wil en wanneer Hij wil; door wier dienst de mensen geroepen worden.’ God roept dus mensen. God roept jou. Uit pure liefde, onbegrijpelijke liefde, onverdiende liefde. Dat is nog eens liefde; liefde boven alle liefde! God is liefde! Als dat niet waar was ... Tot Zich Wanneer God je roept (en Hij doet het, uitgerekend nu!), dan roept Hij niet zomaar. Hij roept met geen andere bedoeling dan dat je komt. Tot Hem komt. In de Bij - bel zien we dat we op twee manieren geroepen kunnen worden. We kunnen geroepen worden tot een bepaalde taak, maar kunnen ook geroepen worden tot het heil. Zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament zien we dat God mensen roept tot een bepaalde dienst. Denk alleen maar aan Saul, David en CUXVXLWKHW2XGH7Hs- tament (de laatste wordt uitdrukkelijk door God ‘Mijn knecht’ genoemd), en wat het Nieuwe Testament be- treft aan de apostelen, met name Judas (die wel geroe- pen werd tot een ambt, maar met wie het niet bepaald heilzaam afliep). Niet iedereen wordt tot een bepaalde taak of een ambt geroepen.
12 Er is echter ook een ander roepen. Meerderen worden geroepen tot het heil in de Heere Jezus Christus. Dit voorrecht valt niet iedereen te beurt. Er zijn mensen die nog nooit hebben gehoord van de God en Vader van onze Heere Jezus Christus. Maar wat doet God? Hij roept verkondigers van deze zeer goede boodschap (namelijk dat God de mens weer bij Zich wil hebben en om Christus’ wil al zijn zonden wil vergeven). God roept de een op een andere wijze dan de ander. De een ook jonger dan de ander. Misschien roept de Hee- re jou wel door het lezen van dit stukje. Het is heerlijk om tot een verkondiger van het Evangelie geroepen te worden. Je krijgt het mooiste (ook wel het moeilijkste) werk dat er is en je ontvangt de beste Werkgever! Het is machtig rijk gebruikt te worden om anderen tot de Heere te roepen. Om ze naar Hem te leiden. God roept verkondigers, die zelf door deze goede boodschap gegrepen zijn en worden. Hij rust je dan ook toe met de gaven die je daarvoor nodig hebt. Hij, Die roept, is getrouw; Hij zal het ook doen. Hij bekwaamt je dan en stuurt je de ‘wijngaard’ in. Zo word ik nu tot jou gezonden. God zendt tot wie Hij wil en wanneer Hij wil. Wat een wonder dat God jou nu roept en je elke zondag roept in de kerk en elke keer op catechisatie. Jij bent toch niet beter dan een ander. Waarom roept God jou wel? Is dat niet een wonder? En waar word je nu toe geroepen? Tot bekering en geloof in Christus, de Gekruisigde! De gezanten van Christus komen naar je toe en roepen je met alle ernst naar de Heere. Paulus zegt: ‘Zo zijn wij dan gezanten van Christuswege’, alsof God Zelf u riep: Kom tot Mij. God roept jou. God roept je nu.
13 Je kunt nooit meer zeggen dat jij niet door God geroe- pen bent! Nu roept God je tot Zich. Hoor maar wat Hij zegt: ‘O, alle dorstigen – en wie is dat nu niet sinds we de Springader van het levende water verlaten hebben? –, komt tot de wateren, en gij die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja, komt, koopt zonder geld en zonder prijs, wijn en melk.’ En in Jesaja 55 zegt de Heere erbij: ‘Hoort aandach - tig naar Mij en eet het goede, en laat u in vettigheid [overvloed] zich verlustigen.’ Kun jij het begrijpen dat God zo met ons, met jou handelt? Dat Hij uitgerekend jou roept tot het heil, tot Zich? Niemand heeft het ver - diend, ook jij niet. God zou geen onrecht doen wanneer Hij ons voorbijging en ons zou verwerpen. Maar dit is Gods welbehagen. Dit is pure genade. De Heere zendt ‘goedertieren’ verkondigers van deze zeer goede boodschap naar jou, om jou tot Zich te roepen. Het is zonneklaar dat de Heere geen behagen heeft in je dood, maar daarin dat je je bekeert en tot Hem komt, om van Hem heil te ontvangen, echt eeuwig leven. Hij roept je Zelf tot de ene Heiland, Jezus Christus, Die ook jouw Heiland wil zijn en je helemaal bij God brengt.