M IC H E L L E G R I E P R O M A N Op weg naar Brakewell Hall MICHELLE GR IEP Liefde ligt eindelijk binnen het bereik van Abigail Gilbert. Ze heef t jaren gewoond bij familie die haar liever k wijt dan rijk is, maar nu is ze verloofd met een rijke baron, een man van hoog aanzien. Voor de bruilof t moet ze een gevaarlijke reis ma ken, maar haar familie heef t niet eens de moeite genomen om een mannelijke bediende mee te sturen. Onder weg wordt ze over va llen door struik rovers. Geluk k ig schiet de k nappe patrouille-overste Samuel Thatcher haar te hulp. Samuel heef t genoeg van zijn werk, waarin hij keer op keer de donkere kant van de mensheid ziet. Hij is van plan om een stuk land te kopen en zich terug te trek ken. Abigail vraagt of hij haar wil vergezellen op reis om haar te beschermen. Samuel weigert resoluut, totdat zij hem het geld aanbiedt dat hij hard nodig heef t. En zo begint een avontuur- lijke reis, die beiden voorgoed za l veranderen. Michelle Griep zegt dat ze a l schrijf t sinds ze witte muren en k leurk rijtjes ontdekte. Fans roemen haar authentieke persona- ges, romantische scènes en levendige beschrijvingen. Ze heef t meerdere historische romans op haar naam staan, waaronder Dwars door het vuur en De dochter van de waard . ISBN 978 90 297 2978 9 9 7 8 9 0 2 9 7 29789 N U R 3 4 2 D e l iefde i s h et g rootste a vontuur v an a llem aal O p we g n a ar Brak e well Hall Brakewell POD.indd 1 11-06-2020 10:21:47
Michelle Griep Op weg naar Brakewell Hall Roman Vertaald door Evelyn van Bilsen KokBoekencentrum Uitgevers – Utrecht
Ter nagedachtenis aan mijn lieve vriendin: Bilinda Kelly 3 april 1964 – 30 december 2017 Een standvastig strijder in het geloof en een van de meest edelmoedige mensen die ik ken. En, zoals altijd, voor de Leidsman van mijn geloof en meest verheven behoeder van mijn ziel: Jezus.
7 1 Southampton, Engeland, 1815 Was het erg om afscheid te nemen met een glimlach? Verkeerd om blij te zijn dat je je familie achterliet? Als je zulke harteloze emoties koesterde had je vast het hart van een zondaar… toch? Abigail Gilbert stapte de gang op, sloot haar kamerdeur en schudde haar veroordelende gedachten van zich af. Dit was een feestelijke dag, daar hoorden geen sombere overpeinzingen bij. Niet meer. Met haar hand op de deurknop aarzelde ze even en hield haar hoofd schuin. De gebruikelijke ochtendgeluiden – be- diendes die druk in de weer waren, gerammel van dienbladen, voetstappen die kwamen en gingen – ontbraken vandaag. Ze had ze eerder vanmorgen gehoord, toen ze aan haar kaptafel zat. Waarom nu niet? Er was geen tijd om bij zulke merkwaardigheden stil te staan. Haastig liep ze door de gang naar de kamer van haar stiefzus en knoopte ondertussen de linten van haar hoed vast. Haar andere halfzus, Jane, zat vast al aan het ontbijt, maar Mary niet. Mary nooit. Het meisje was een onverbeterlijke luilak. ‘Mary?’ Abby klopte aan de kamerdeur en luisterde. Geen antwoord. ‘Zusje?’ Ze klopte nogmaals, harder dit keer. ‘Lig je nog in bed?’ Met haar oor tegen het hout gedrukt luisterde ze geconcen- treerd of ze gemopper hoorde, of ten minste een kussen dat tegen de deur werd gegooid. Maar… niets.
8 Abby draaide de knop om en duwde de deur open in de verwachting een donkere kamer binnen te stappen. In plaats daarvan scheen de zon stralend op een leeg bed. Het licht prikte in haar ogen en ze knipperde. Dat was raar. Mary die al zo vroeg op was? Dat was niets voor haar, tenzij – Abby’s adem stokte in haar keel. Misschien had ze Mary verkeerd beoordeeld en kon het haar wel wat schelen dat ze wegging. Misschien wachtte haar jongste zusje wel samen met Jane in de ontbijtkamer, met tranen in haar ogen en verdrietig om het aanstaande afscheid. Abby gaf zichzelf in stilte op haar kop. Foei! Ze was een slechte zus, dat ze uitging van het ergste. Met een lichte tred en een lichter hart dartelde ze terug de gang in rende de voorname trap af – ondanks alle jaren dat ze reprimandes kreeg voor zulke haastige bewegingen. Zelfs nu hoorde ze haar stiefmoeder in haar hoofd tegen haar uitvaren. ‘Vlugge voeten vliegen dwaasheid tegemoet.’ Ze fronste. Dat was nu zeker niet van toepassing. Elke vrouw zou haast maken om bij de man te kunnen zijn die van haar hield. Ondanks dat aarzelde ze onderaan de trap en streek haar rok glad, waarna ze haar weg op een wat damesachtigere manier vervolgde. Ze schreed de ontbijtkamer binnen, sierlijk en met een glim- lach, een vriendelijk adieu op het puntje van haar tong. Maar haar glimlach bestierf. Ze verstijfde. Geen Jane. Geen Mary. Zelfs geen ontbijtborden op het buff et. Zou er niemand zijn om haar een goede reis te wensen? Haar keel kneep samen. Maar misschien wachtten haar zussen al buiten bij de koets, klaar om haar na een laatste omhelzing uit te wuiven waarna ze op weg ging naar het getrouwde leven. Iedereen wist dat zussen op de beste manier afscheid hoorden te nemen, zelfs Mary en Jane. Abby draaide zich op haar hakken om en was van plan buiten op een vrolijke manier afscheid te nemen.
9 Maar eerst moest ze haar vader opzoeken en hem een laatste omhelzing geven. Naast haar stiefzusters was hij de laatste van wie ze afscheid moest nemen, want de avond van tevoren had ze al afscheid genomen van haar stiefmoeder en stiefbroer. De deur van de studeerkamer, tegenover de zitkamer, was gesloten. Nog iets vreemds op deze gedenkwaardige dag. Nor- maal gesproken kringelde er tegen deze tijd pijprook de gang op, en markeerde de zoete geur van kersentabak de ochtend. Opnieuw tikte Abby tegen het hout. ‘Vader?’ Zonder op antwoord te wachten liep ze naar binnen. ‘Wat doe jij hier?’ Haar stiefmoeder fronste naar haar vanach- ter het bureau van haar vader, waar ze lelies in een vaas schikte. Het was een frivole bezigheid, want haar vader gaf geen sikkepit om dat soort banaliteiten, maar haar stiefmoeder hield vol dat dit een zekere richesse – zoals zij het noemde – toevoegde aan het huis… hoewel Abby vermoedde dat het er meer om ging dat haar vader eraan werd herinnerd wat een liefhebbende vrouw hij had getrouwd zodat hij niet in de verleiding kwam om ergens anders gezelschap te zoeken. Abby rechtte haar rug, een gewoonte die ze als klein meisje had aangeleerd, elke keer dat ze in haar stiefmoeders aanwezig- heid was. ‘Ik wilde graag –’ ‘Je had al weg moeten zijn!’ Haar stiefmoeder liep om het bureau heen en kneep haar ogen tot spleetjes. ‘Ik – ik…’ De woorden ontglipten haar als een bol wol die op de grond was gevallen en naar een hoek van de kamer rolde. Niet zo verbazingwekkend eigenlijk. Haar stiefmoeder had dat eff ect altijd op haar. ‘Ik heb je een vraag gesteld, meisje. Waarom ben je niet on- derweg naar Penrith?’ Abby’s blik schoot naar de mantelklok. Over vier minuten zouden de wijzers acht uur aangeven, haar geplande vertrektijd. Vergiste haar stiefmoeder zich, of deed zij dat? Maar nee. De instructies van haar vader waren glashelder geweest.
10 Toch aarzelde ze even voor ze antwoord gaf. ‘Ik weet zeker dat ik pas om acht uur naar Brakewell Hall hoef te vertrekken.’ ‘Spreek me niet tegen.’ Haar stiefmoeder sprak afgemeten en liep met vinnige passen naar Abigail toe, totdat ze vlak voor haar neus stond. ‘Zeven uur, jij dom wicht. Je moest om zeven uur vertrekken.’ Abby beet op haar lip. Had zij het mis? Had ze het niet goed begrepen? Ze twijfelde al twintig jaar lang aan zichzelf en het was een moeilijk te doorbreken gewoonte. Maar als ze haar ogen sloot kon ze in gedachten de oude Parker, de huisknecht van haar vader, horen zeggen: ‘De koets vertrekt klokslag acht, juff rouw. Jongeheer Boone zal uw voerman zijn tot u wisselt in Tavistock. En Charlie zal uw bediende zijn.’ Ze staarde naar haar stiefmoeder. Van zo dichtbij kon ze nau- welijks iets anders doen dan dat. Een tic trok de ooghoek van het linkeroog van de vrouw samen, maar toch keek Abby niet weg. Als ze dat wel deed, kon ze een klap verwachten. ‘Ik ben zeker van de tijd, moeder, maar ik vraag me af waarom u iets anders dacht. Het verbaast me dat u niet in bed ontbijt. Waar is mijn va–’ Een klap suisde door de lucht. Abby’s gezicht sloeg opzij en haar wang brandde. Ze stapte achteruit, met haar vingers tegen haar gevoelige huid. ‘Maak me niet te schande. Nieuwsgierigheid is een zonde van slecht opgevoede mensen. En hoewel je veel gebreken hebt, is een slechte opvoeding daar geen van, op dat vlak ben je ruimschoots gezegend.’ De hitte die haar wang uitstraalde leek het tegendeel te be- weren. Was ze gezegend dat ze twee decennia lang onder het ijzeren regime van deze vrouw had geleefd? Abby haalde trillend adem, maar bleef zwijgen. Een glimlach verscheen op het gezicht van haar stiefmoeder en legde haar tanden bloot, die waren vergeeld door ouderdom en veel te veel thee. ‘Ik kan het je net zo goed vertellen, al gaat het je eigenlijk niets aan. Je vader neemt je zusjes en mij mee
11 naar het buitenland om je broer uitgeleide te doen op zijn ‘Grand Tour’. Ze zijn nu met elkaar op stap, zodat ze als eersten een pas aangekomen zending zijde en wol kunnen bekijken. Ik verwacht dat ze allemaal een fortuinlijke huwelijkskandidaat zullen vinden wanneer we de zomer met de elite in Italië doorbrengen, nog beter dan de overeenkomst die je vader voor jou heeft gesloten. Abby legde haar hand op haar maag. Op stap? Allemaal? Terwijl ze wisten dat ze zou vertrekken? Haar stiefmoeder klakte met haar tong. ‘Wat is dit nu? Je had toch niet gedacht dat iemand je uit zou zwaaien, of wel soms?’ Even trok er een steek door haar hart. Natuurlijk had ze het geweten. Ze was een buitenstaander. Een vreemdeling. Daar was ze tot in het diepst van haar wezen van doordrongen. Een liefhebbend gezin was niet meer dan een begrip, een idee dat ze nog moest leren kennen, omdat ze er geen ervaring mee had. Haar lip trilde. Maar ze hief haar kin voordat ze in de valkuil van zelfme- delijden viel. ‘Natuurlijk niet.’ Ze glimlachte zo breed als ze voor elkaar kon krijgen. ‘Ik wilde mijn vader nog een laatste keer bedanken voor het arrangeren van mijn huwelijk met Sir Jonathan, maar dat kunt u namens mij aan hem doorgeven. Ik vind het spijtig dat jullie allemaal de ceremonie zullen missen.’ Een krakende lach verstoorde de prachtige zomermorgen. ‘O Abigail, stel je niet zo aan. We hebben wel wat beters te doen. Nu jij gekoppeld bent aan een baronet zijn de kansen dat mijn dochters beter zullen trouwen dan jij binnen handbereik. We hebben geen tijd te verliezen.’ De woorden doorboorden haar hart. Waarom was ze zo dom geweest iets anders te verwachten? Abby draaide zich snel om en stoof het huis uit, biddend dat haar vlucht bij deze hatelijke vrouw vandaan geen dwaasheid bleek. Buiten stond meneer Boone bij de deur van het rijtuig, klaar om haar naar binnen te helpen, maar verder was er niemand te zien. Haar meid Fanny zat waarschijnlijk al binnen, maar de oude Charlie die haar de hele reis zou begeleiden was nergens te bekennen.
12 Meneer Boone stak zijn hand uit, maar ze aarzelde voor ze hem aannam. ‘Is het de bedoeling dat we op Charlie wachten?’ De nek van de jonge man nam langzaam dezelfde kleur aan als zijn bordeauxrode rijcape. ‘Sorry, mevrouw, maar hij komt niet mee. Er is besloten dat hij hier meer nodig was.’ Hier? Als de hele familie maandenlang afwezig zou zijn? Haar lege maag trok samen van boosheid. Dit riekte naar een laatste belediging van haar stiefmoeder. Als het Jane of Mary was die naar de andere kant van het land reisde, zou dat mens niet alleen een meid en een dienstknecht meesturen, maar er ook een butler, een koetsier en een lijfwacht bij doen. Abby fronste. Moest ze wachten tot haar vader terugkwam? Misschien kon hij de boel rechtzetten, als haar stiefmoeder er geen al te grote ophef van maakte. Of was het beter om door te zetten? Ze keek om naar het huis en zag haar stiefmoeder nors uit het raam kijken. Abby keerde zich tot meneer Boone en dwong zichzelf te glimlachen. ‘Nou, dan gaan we maar op weg.’ Ze nam de hand van de knecht aan zodat hij haar in de koets kon helpen en ging naast haar meid zitten. Met Fanny en een voerman reisde ze in ieder geval niet alleen. ‘Klaar voor het avontuur, juff rouw?’ Fanny stootte haar aan met haar elleboog. ‘Nog even en u bent de koningin van uw eigen kasteel, hè?’ ‘Ja, Fanny.’ Ze wendde haar blik af van het enige thuis dat ze ooit had gekend, met een wang die nog prikte van de klap van haar stiefmoeder. ‘Het lijkt me fi jn om een koningin te zijn.’ *** Hounslow Heath, net buiten Londen Weg. Voorlopig. Als een demon die in de afgrond verdween. Samuel Thatcher hield zijn hand boven zijn ogen en tuurde met samengeknepen ogen over de ruige heide die stralend verlicht
13 werd door de opkomende zon. Shankhart Robbins was daar, zo veel stond vast. Ergens. En wat erger was: hij zou terugkomen. Het kwaad had er een handje van om groter en duisterder terug te komen dan daarvoor en iedere ziel te verschroeien waarmee het in aanraking kwam. Na tien jaar bij de politie, en vijf jaar bij de Negentiende Dragonders in de tijd daarvoor, was de ziel van Samuel Thatcher meer dan verschroeid. Hij was verkoold. Achter hem hield offi cier Bexley zijn paard in. ‘We zijn het spoor van Shankhart nu al bijna een uur kwijt. Wat doen we nu, kapitein?’ Tja. Dat was de grote vraag. Hij stak zijn voet in de stijgbeugel, zwaaide op zijn paard en keerde Pilgrim om. ‘We gaan terug.’ ‘Geeft u het op?’ ‘Dat heb ik niet gezegd.’ Hij leunde voorover in het zadel. Zonder dat hij iets hoefde te zeggen begon zijn paard in ar- beidsdraf te lopen, al was ze vast net zo uitgeput als hij. Moe van een slapeloze nacht. Moe van de mensheid. Moe van het leven. Een uur later trok hij de teugels aan en hield stil voor een gruwelijk tafereel. Over de achterhand van de paarden van zijn mannen lagen de lichamen van twee vrouwen en twee mannen, slordig bedekt met zwarte rijmantels. Vliegen zwermden rond de twee andere paarden, die waren afgemaakt met kogels van de struikrovers. Als je ook maar een greintje gezond verstand had, liet je toch geen vrouwen over deze uitgestrekte heide reizen, alleen begeleid door een postiljon? En dan ook nog eens een onervaren kracht, afgaand op het omgeslagen rijtuig. Colbert en Higgins, de offi cieren die Samuel had achtergela- ten, kwamen overeind van achter de omgevallen sjees, hun rode vest grimmig als bloed in het morgenlicht. Colbert keek opzij en spuugde. ‘Geen geluk gehad, hè?’ Naast Samuel steeg Bexley af en maakte zijn rug los zodra zijn voeten de grond raakten. ‘We hebben meer nodig dan geluk om die bende te pakken te krijgen.’ De mannen namen nog eens door hoe ze dachten dat de aanval had plaatsgevonden en lieten ideeën op elkaar los. Hun
14 vermoedens klonken heel aannemelijk. Toch klemde Samuel zijn kiezen op elkaar, plotseling gespannen. Maar waarom? De lucht was helder. Het weer was gematigd. En Shankhart was voorlopig nergens te bekennen, dus dreigde er geen gevaar voor hen of andere langsrijdende koetsen. Toch verstrakte hij in zijn zadel en hield zijn hoofd schuin. En… daar was het. Hij draaide Pilgrim in de richting van een piepje, als dat van een jong konijntje in een strik. Hij reed langs de kapotte sjees, met een boog om de gevelde paarden heen en volgde een smal pad met varens die een beetje verbogen leken. Het was gemakkelijk te missen in de schemering van gisteravond toen ze hier aankwamen. Maar nu was het duidelijk dat hier iets langsgelopen was. Hij liet zich van zijn paard zakken en volgde het vage spoor verder te voet. Hoe verder hij kwam, hoe luider het huiltje klonk. En hoe luider zijn alarmbellen gingen rinkelen. O nee toch… als dit een baby is… Hij versnelde zijn pas en naderde een kleine verhoging van varens en rotsen. Daar in een holte zat een kind, van een jaar of twee of misschien drie, zachtjes te huilen om zijn mama – een moeder die nooit meer de tranen van de smoezelige wangen van het kereltje zou vegen. Hoewel er opluchting door hem heen stroomde dat het slachtoff er geen baby was, kneep hij zijn lippen samen. Een volgend stukje van zijn verkoolde hart brokkelde af en liet zijn Godsvertrouwen nog een beetje beschadigder achter. Het was niet eerlijk, dat een kleintje zo veel lijden te verstouwen kreeg – en hij begreep dat beter dan de meesten. Hij stak zijn arm in de spleet en trok het kind eruit. Tanden beten zich vast in zijn onderarm. Verbazingwekkend scherpe nagels krabbelden over de rug van zijn hand en trappen be- landden in zijn maag. Ondanks dat ging Samuel rechtop staan en suste: ‘Stil maar. Je bent nu veilig.’ De leugen brandde in zijn keel. Niemand was veilig hier op aarde. Hij sloot zijn ogen terwijl het kind zich los probeerde te worstelen.
15 God, heb alstublieft genade. De laatste tijd kwam dat gebed net zo regelmatig als zijn ademhaling. Hij volgde zijn weg in omgekeerde richting en tilde het kind bij hem in het zadel. Hij hield het kereltje stevig tegen zich aan met zijn linkerarm en greep de teugels vast met zijn gewonde rechterhand, waar het bloed uit drupte. Tegen de tijd dat hij bij de mannen terugkwam, waren ook zij opgestegen. Bexley trok zijn wenkbrauwen op. De andere twee offi cieren klemden hun kaken op elkaar en wendden hun blik af. Als ze iets zouden zeggen werd de blunder dat ze het kind niet eerder hadden ontdekt alleen maar uitvergroot. Samuel fronste, net zo veel vanwege zijn eigen tekortkomin- gen als die van hen. Als ze geen familie konden vinden, zou het kind in een weeshuis terechtkomen. Toch wist God dat het erger kon zijn – hij wist dat het erger kon zijn. Bexley stuurde zijn paard naar hem toe en sprak zachtjes, zodat niemand anders het kon horen. ‘Wees niet te streng voor de mannen, kapitein. Het was makkelijk te missen in een nacht zo lang als deze.’ Hij moest wel enige vorm van straf uitdelen. Als hij het kind niet had ontdekt en ze het kleintje achter hadden gelaten… Maar nee, daar moest hij niet aan denken. Hij trok het kind op zijn schoot, haalde een kleine elleboog uit zijn buik en veegde vervolgens het bloed van zijn hand af aan zijn broek. Hij bedacht later wel een maatregel tegen Colbert en Higgins, wanneer zijn botten niet elk van zijn 31 jaren voelden en zijn ziel niet tekeerging tegen de ongerechtigheid in de wereld. ‘We gaan.’ Hij gaf een rukje aan de teugels en Pilgrim draaide haar neus richting Londen. Bexley kwam naast hem rijden. ‘Je hebt die blik over je.’ Hij wierp een zijdelingse blik op de man, maar zei niets. ‘Je blijft niet zo lang meer bij de politie, hè?’ Nu keek hij de man recht aan en bestudeerde alle facetten van het stoppelige gezicht dat terug staarde. ‘Hoe kom je daarbij?’
16 Bexley haalde zijn schouders op. ‘Het is geen geheim dat je contract over een maand afl oopt.’ Dus iedereen wist het. Maar wist iedereen ook dat hij nog niet voldoende geld had om het land te kopen dat hij wilde hebben? Hij richtte zijn ogen weer op de weg. ‘Waarom, kapitein?’ Bexley kon het onderwerp niet loslaten, als een hond met een bot. ‘Je bent de beste offi cier die we heb- ben. Je weet dat deze weg een stuk gevaarlijker wordt zonder jou.’ Hij gromde. Met of zonder hem, het gevaar had toch wel de overhand. ‘Waar ga je heen?’ vroeg Bexley. ‘Ver weg.’ ‘Wat ga je doen?’ ‘Boeren.’ ‘Jij? Een boer?’ Bexley lachte hard en diep. ‘Nee. Jij gaat dit missen. De actie. Het avontuur. Het leven als boer is veel te saai en eenzaam voor jou.’ ‘Precies.’ Hij fl oot tussen zijn tanden en Pilgrim ging er in handgalop vandoor, Bexley het nakijken gevend. Dat was precies waar hij naar verlangde: met rust gelaten worden.
Eerder verscheen van Michelle Griep: Dwars door het vuur De dochter van de waard
M IC H E L L E G R I E P R O M A N Op weg naar Brakewell Hall MICHELLE GR IEP Liefde ligt eindelijk binnen het bereik van Abigail Gilbert. Ze heef t jaren gewoond bij familie die haar liever k wijt dan rijk is, maar nu is ze verloofd met een rijke baron, een man van hoog aanzien. Voor de bruilof t moet ze een gevaarlijke reis ma ken, maar haar familie heef t niet eens de moeite genomen om een mannelijke bediende mee te sturen. Onder weg wordt ze over va llen door struik rovers. Geluk k ig schiet de k nappe patrouille-overste Samuel Thatcher haar te hulp. Samuel heef t genoeg van zijn werk, waarin hij keer op keer de donkere kant van de mensheid ziet. Hij is van plan om een stuk land te kopen en zich terug te trek ken. Abigail vraagt of hij haar wil vergezellen op reis om haar te beschermen. Samuel weigert resoluut, totdat zij hem het geld aanbiedt dat hij hard nodig heef t. En zo begint een avontuur- lijke reis, die beiden voorgoed za l veranderen. Michelle Griep zegt dat ze a l schrijf t sinds ze witte muren en k leurk rijtjes ontdekte. Fans roemen haar authentieke persona- ges, romantische scènes en levendige beschrijvingen. Ze heef t meerdere historische romans op haar naam staan, waaronder Dwars door het vuur en De dochter van de waard . ISBN 978 90 297 2978 9 9 7 8 9 0 2 9 7 29789 N U R 3 4 2 D e l iefde i s h et g rootste a vontuur v an a llem aal O p we g n a ar Brak e well Hall Brakewell POD.indd 1 11-06-2020 10:21:47