25 1. Het geschenk van opwekking Wat is opwekking eigenlijk? Dat zal wellicht de eerste vraag zijn die bij de lezers naar boven komt. Sommigen zullen bij het lezen van dit woord een positieve houding innemen, terwijl anderen veel negatiever zijn. Deze laatsten denken bij het woord ‘opwek - king’ wellicht aan allerlei in ieder geval remonstrantse bekerings - oproepen en -bijeenkomsten. Er wordt veel over opwekkingen gesproken. Dat er huiver voor opwekking in deze zin is, is niet ten onrechte. Er wordt veel op een bepaalde manier over opwek - kingen gesproken die niets te maken heeft met het onderwerp van dit boek en die ook niets te maken heeft met het werk van de Heilige Geest in het hart van verloren zondaren. Hoewel de Heere natuurlijk altijd met een kromme stok een rechte slag kan doen. Wie enigszins op de hoogte is van de kerkgeschiedenis weet dat er alle eeuwen door al groepen zijn geweest die een bepaalde op - wekking in de veelal ingeslapen kerk wilden bewerkstelligen. Niet alleen in het verre verleden weten we hiervan, ook in onze eigen tijd zijn deze pogingen springlevend. Maar veelal komt het niet verder dan een inspelen op het gevoel, waarbij dit als een werk van God aangemerkt wordt. Pijnlijk ontbreekt in dit soort op - wekkingen de indruk van Gods majesteit en heiligheid. Ook de vrijheid van Gods soevereiniteit wordt totaal onderbelicht. Het gevoel van onze zonde en de onverplichtbeid van Gods reddende genade ontbreken geheel. Dit is niet de soort opwekking waarover het in dit boek zal gaan. Misschien dat andere lezers bij het woord ‘opwekking’ denken aan allerlei tekenen en wonderen, zoals extatische ervaringen, ge - bedsgenezingen en tongentaal. Ook dat is wel voorgekomen in de kerkgeschiedenis. En ook thans gebeurt dit nog. Denk aan de pinksterbeweging in al haar geledingen. Hoewel de mogelijkheid van wonderen niet uitgesloten is, toch vormt dit niet de kern van een opwekking. Het is hooguit bijkomstig, maar zeker niet we - zenlijk. Wat is opwekking dan? Opwekking is een ongewone openbaring van de kracht van Gods genade in het verlevendigen van het ge - loof en de godsvrucht bij Gods kinderen en in het overtuigen en
26 bekeren van zorgeloze zondaren. Opwekking is dus geen mensen - werk, maar een krachtig, soeverein, eenzijdig en onwederstande - lijk werk van Gods Geest. Dit snijdt al ons menselijke activisme radicaal af. Het gaat niet om een werk van ons, maar om een werk van God. Niet wij beschikken over Gods Geest, maar Deze be - schikt over mensen. Hij is de Soevereine. Laten we daarvan steeds doordrongen zijn. De Heere is ons nietige en bovendien schul - dige zondaren totaal niets verplicht. Opwekking heeft iets weg van een algehele bekering. Tijdens op - wekkingen worden velen bekeerd. Het karakter van een opwek - king lijkt daarom wel iets op de bekering van een enkele persoon. Er is slechts dit verschil dat in opwekkingen velen bekeerd wor - den. Vaak verlopen bekeringen in een bepaald proces. Zo is het ook in opwekkingen. Vaak is hierin een begin, een hoogtepunt en een verzwakking zichtbaar. Het begin is dat velen de nood van hun tijd en van hun kerk levendig gaan beseffen, zoals in de be - kering een zondaar ook zijn of haar geestelijke nood gaat voelen. Het hoogtepunt van een opwekking wordt gevormd door over - weldiging van Gods genade en liefde waarin velen delen. In de be - kering is dit te vergelijken met de eerste en tederste liefde waarin het niet op kan en waarin met volle teugen deze heerlijke liefde genoten wordt. Helaas gaat deze liefde vaak weer over door de zonde van de mens. Laten we dit vooral niet goedpraten en als gewoon voorstellen! Helaas, helaas is dit vaak praktijk. Zo is het ook in opwekkingen. Door zonden, gebreken en fouten treedt er veelal weer een verslapping op in de intensiteit van het geestelijke leven van een opwekking. Het geestelijke leven verdwijnt niet, maar verslapt helaas wel. Zo is het ook vaak in opwekkingen. Er blijft geestelijk leven over, maar ingezonken. Hoewel er ook wel opwekkingen bekend zijn die jarenlang doorgaan! Laten we dat vooral niet vergeten en juist daarop letten. Opwekking heeft in de eerste plaats betrekking op het geestelijke. Het gaat niet om uiterlijk vertoon, maar om de inwerking in het hart van goddelozen. Uiterlijke kenmerken in tekenen en wonde - ren komen op de tweede plaats. Zij kunnen vruchten zijn van het werk in het hart, maar ze vormen niet een wezenlijk bestanddeel van dit werk van God in een opwekking.
27 Eerst willen we enkele kenmerken van opwekkingen nagaan en bespreken binnen calvinistische, reformatorische kring. We zullen zien dat er dan wel sprake kan zijn van opwekking op schriftuur - lijke gronden. a. Opwekkingstijd In de Engelse literatuur over het onderwerp opwekking is het woord ‘revival’ bekend. Letterlijk vertaald betekent dit woord ‘herleving’. Dit woord geeft aan waar het om gaat. Er is een kerk die ooit leefde, maar vervallen en ingezonken is. Als zo’n kerk tot hernieuwd leven komt, is er sprake van herleving, opwekking. Als er sprake kan zijn van geestelijke bloei is er geen behoefte aan opwekking. Maar juist als er sprake is van verval en slaperigheid in Gods kerk, juist dan is er behoefte aan en sprake van opwekking als een vallei vol dorre doodsbeende ren begint te leven. En zo is het in alle opwekkingen in de geschiedenis gebeurd. Er was geen sprake van een geestelijke bloeitijd. Allerminst! Het wa - ren de donkerste tijden waarin de krachtigste oplevingen plaats - vonden ... Vloeken, zweren, zedeloosheid, feestvieren, dwalingen, vormendienst, zondagsontheiliging, dronkenschap, dobbelen, gezinsontwrichting, kaarten, bijgeloof, wereldgelijkvorrnigheid, verdeeldheid en noem maar op. Voor de heerlijkste opwekkingen kwamen deze zaken veelvuldig voor. Er was sprake van een alge - heel verval in leer en leven. Zo van de buitenkant en van de menselijke kant bezien waren de tijden die aan opwekking vooraf gingen altijd troosteloos. Het scheen wel alsof God niet meer werkte. En alle hoop voor de toe - komst verdonkerde. Juist in zulke tijden, als er geen verwachting meer was, verraste God Zijn kerk met Zijn genade. Hoe donker - der de tijd, des te meer geschikt voor God om te werken. Omdat dan Zijn kracht des te heerlijker uitblinkt. Zo is het in heel de geschiedenis geweest. Denk slechts aan de tijd van de geboorte van de Heere Jezus. Was dit geen uiterst donkere tijd? Als het ooit donker was, was het toen wel. En juist toen gebeurde het wonder. De opwekkingen uit de geschiedenis vonden veelal plaats binnen de kerk. Een evangelisatiecampagne is daarom heel wat anders dan een opwekking. Een opwekking begint binnen de kerk, bin - nen een plaatselijke gemeente. Het oude leven komt tot nieuw leven. Wat ingezonken en vervallen is, wordt opnieuw bezield met
28 de kracht van Gods Geest. Loze vormen verdwijnen om plaats te maken voor wezenlijke en bevindelijke godsdienst in het hart. Men heeft niet meer genoeg aan de buitenkant alleen, maar er ontstaat een diepe behoefte aan de tegenwoordigheid van God Zelf. Dat is opwekking. In het verleden was het vaak zo dat een gering aantal mensen tot het besef van de grote nood van de tijd kwam. Meer en meer besefte men dat het zo niet langer ging. De nood van de situatie werd meer en meer opgebonden op het hart, zodat men er niet meer los van kon komen. Het is te begrijpen dat dit uitdreef naar de Heere. Wie beseft dat er grote nood is, gaat roe - pen tot God om de leniging van die nood. Zo ook als men ging beseffen dat men God Zelf in Zijn kerk miste. Dit verbond dag en nacht aan de troon der genade om opnieuw bezocht te worden met Gods heil. Veelal waren het slechts enkelingen die zo de Heere aanriepen. Maar deze gebeden bleven niet onverhoord. Soms na jaren, soms ook na veel kortere tijd verhoorde God. Soms werd het algemeen gevoel van onbehagen, van nood steeds groter. Meer mensen gin - gen roepen tot God. Soms bleef het ook bij die enkeling die ge - heel doordrongen was van de ernst van de situatie. Hoe het ook zij, de Heere verhoorde zulke gebeden na kortere of langere tijd. Er kwam een opleving. Soms op het alleronverwachts zegende de Heere de prediking rijk. Gods tegenwoordigheid werd duidelijk ervaren onder de be - diening van het Woord. Het was dan een bediening met kracht. De kracht van de Heilige Geest. Het Woord werd met autoriteit verkondigd. Er lag algemeen beslag. Ieder voelde duidelijk dat men niet vrijblijvend de preek had aangehoord. Ieder was ervan doordrongen dat God Zelf gesproken had en dat men onder Zijn Woord moest buigen. Gods kinderen kwamen tot vernieuwd berouw. Zij zagen duidelijk in dat zij verkeerd geleefd hadden. Opnieuw verootmoedigden zij zich voor de Heere om vergeving van al hun ontrouw te ontvan - gen. Onverschillige belijders werden overtuigd van de absolute noodzaak van bekering. Zondaren kwamen tot berouw. Men zag plotseling dat heel het leven één brok zonde en schuld was. Men erkende voor God en zijn naaste alle zonden. Men smeekte oot - moedig en aanhoudend om genade. En men verkreeg die ook in
29 rijke mate, zodat men zich verwonderen moest. Gods Naam werd in deze tij den heerlijk geprezen. Men roemde in Hem alleen. b. Opwekkingsprediking Wat is het voornaamste middel in Gods hand in tijden van opwek - king? Dit is altijd de zuivere prediking van het Woord van God. Hoe men ook speurt, nergens zien we dat er andere middelen ge - zegend zijn dan juist de eenvoudige prediking van Gods Woord, naar Gods eigen toezegging dat het geloof uit het gehoor van het gepredikte Woord Gods is. In de geschiedenis van de opwekkin - gen zien we dat in opwekkingen geen gebruik gemaakt wordt van allerlei aantrekkelijke middelen om de jeugd en anderen bij de kerk te krijgen. Louter en alleen de prediking moet het doen. En de prediking doet het! Jongeren en ouderen voelen dat het hier over hen gaat. Het gaat over hun eeuwig heil. Het is ernst bij de prediker, dat voelen zij. Vandaar dat er niet meer nodig is om hen naar het huis van God te trekken. Het is de zuivere prediking van Gods Woord. Men preekt geen nieuw ontdekte waarheden, maar aloude waarheden. Men preekt over de gruwelijkheid van de zonde, de zekerheid van het oor - deel, de ernst van de hel, de heerlijkheid van de hemel, de absolute noodzaak van bekering, de rechtvaar diging van de goddeloze door het geloof alleen, de glans der genade en de voortreffelijkheid van Christus en Zijn werk. Als goede calvinisten preken deze predi - kanten de totale verdorvenheid en verlorenheid van de mens, de onvoorwaardelijkheid en eeuwigheid van de verkiezing, de parti - culiere verzoening door particuliere voldoening, de onwederstan - delijkheid van Gods genade en de volharding der heiligen. Men preekt de scherpte van de wet en de volle ruimte van het Evan - gelie. Men laat helder uitkomen dat God volkomen soeverein is in Zijn genade, en dat vooral wegens de zondigheid van de mens de Heere totaal niets verplicht is. Ook laat men niet na over het werk van de Heilige Geest te preken. Uitvoerig behandelt men in de prediking hoe de Heilige Geest werkt als Hij iemand aan zijn of haar verloren staat buiten Christus ontdekt. Men beschrijft hoe zo’n ontwaakte zondaar uit zichzelf uitgedreven wordt en de toe - vlucht leert nemen tot Christus. Men handelt ook over het leven der heiligmaking waarin de gelovigen zichzelf dagelijks tegen - vallen en steeds weer ontledigd worden van zichzelf om de vol -
30 heid buiten zichzelf te blijven vinden. Allerlei dwalingen als zou Christus geen God en mens zijn, als zou de hel niet eeuwig zijn, en zo heel veel andere afwijkingen komen in deze preken niet voor. De Heilige Geest kan geen leugens zegenen. Vandaar dat in de prediking die de Heere rijk wil zegenen, de schriftuurlijkheid een onmisbaar element is. We moeten weten of we het Woord Gods, de waarheid over God en mens verkondigen. We hoeven niet te proberen om de prediking aantrekkelijk te maken door allerlei nieuwe dingen of door allerlei gewaagde uitspraken. Predikers hoeven zich niet bezig te houden met exegetische hoogstandjes. Intellectualisme komt in de opwekkingspreken niet voor. Niets van dat alles. Louter en alleen het aloude zuivere Woord van God doet kracht in de harten van velen. Het is een heilige eentonig - heid waarmee men preekt. Jezus Christus en Dien gekruisigd staat zondag aan zondag centraal. Hieruit kunnen we veel leren. We moeten in de eerste plaats te - rug naar de aloude leer der Schrift. Thema’s die in de tijd van de Reformatie bepreekt werden, moeten weer voor de dag komen. De leer van het puritanisme en de Nadere Reformatie moet weer herontdekt worden. We moeten terug naar de Schrift. Dat is de prediking met merg en pit. Die prediking wil de Heere zegenen. Daarin wordt de mens zonder omwegen met zijn eeuwig heil ge - confronteerd. Dat kan de Heilige Geest gebruiken. Predikers hoeven echt niet altijd begaafde sprekers te zijn. Een heel bekend voorbeeld is Jonathan Edwards. In het begin van zijn bediening moest hij alles lezen. Later werd hij wel vrijer in zijn voordracht, maar nog steeds was hij gedwongen om uitgebreide aantekeningen mee te nemen. En toch, als er preken gezegend werden, waren zijn preken het wel. Zo zijn er veel meer predikers geweest die weinig spreekgaven hadden, maar in hun prediking toch rijk gezegend werden. Niet de gaven, maar de tegenwoordig - heid van God is beslissend. Zouden we niet aan Paulus denken? Als we de gegevens van 1 Korinthe 2:3-4 en 2 Korinthe 10:10 na - gaan, was deze grote heidenapostel helemaal geen redenaar. Zou - den er preken zijn, waarop meer zegen geweest is dan juist deze preken? Paulus preekte in betoning des Geestes en der kracht. Dat is de kern van de zaak! Hierin kwam de kracht van God des te duidelijker openbaar. Ook de eenvoud valt op. Opwekkingspredikers preken niet ge -
31 leerd. Zij spreken zo dat een kind het kan volgen. Dit komt niet in het minst door het gebruik van vele voorbeelden en de korte zinnen. Vooral iemand als Edwards verstond de kunst om tot de verbeelding van zijn luisteraars te spreken. In zijn preken sprak hij niet slechts over honing, maar hij deed zijn hoorders als het ware de smaak ervan proeven. Een andere opvallende trek van opwekkingspredikers is hun di - rectheid. Zij spreken rechtstreeks tot de hoorders. Zij houden geen interessante beschouwing, maar zij richten zich tot de harten van stervelingen. Zij spreken niet over zonde in het algemeen, maar over uw zonden, uw bekering, uw behoefte aan de Zaligmaker, uw nodiging tot Christus. Heel persoonlijk en direct. Vooral in de voortdurende oproep tot bekering zien wij deze directheid. Als ambassadeurs van Christus richten zij zich tot de hoorders. Veelal spreken zij niet in de ‘wij’-vorm, maar zij spreken in de overtui - ging dat zij gezonden zijn door God. De toepassing is dan ook geen kort slotwoord aan het einde van de preek, maar heel de preek door richt men zich tot de hoorders. Daarbij spreekt men hartdoorzoekend. Men tracht verborgen zonden naar voren te halen, opdat het geweten die zou herken - nen. Heimelijke uitvluchten ontmaskert men en stelt men aan de kaak. Vandaar dat vele hoorders deze preek aanhoren en denken dat het over hen persoonlijk gaat. Vaak denkt men dat iemand bij de predikant geweest is om een verborgen zonde door te vertel - len. Maar dit is niet het geval. Het is de prediking en de toepassing in het hart van de hoorder die zo’n gedachte oproept. Het valt ook op dat deze preken niet vrijblijvend zijn. Predikers laten duidelijk uitkomen dat er tijdens de preek een beslissing valt, voor of tegen God. Daarom dringt men ook aan op bekering. In preken van iemand als Andrew Gray komt dit ook zo sterk naar voren. Hij predikt Christus. Hij zegt het zelfs zo dat niemand zon - der Christus de kerk uit hoeft. Duidelijk laat hij voelen dat men op dat moment Christus verwerpt als men zonder vergeving toch weer naar huis gaat. De preken zijn sterk persoonlijk. Het gaat niet over andere slechte mensen, maar over de hoorders heel persoonlijk. Zij worden ge - confronteerd met Gods wet en Zijn heerlijk Evangelie. In titels van preken komt dit ook vaak uit. In deze preken komt Gods rechtvaardigheid aan de orde. Ook
32 Zijn heiligheid en genade. Maar daarbij blijft het niet. Men preekt niet alleen tot de onbekeerden. Ook de kinderen Gods worden aangesproken. Ook zij worden vermaand tot ernstig zelfonder - zoek. Houden zij niet heimelijk toch nog ‘kleine’ zonden aan de hand? Leven zij wel zo met God zoals zij verplicht zijn? Zijn zij werkelijk vol van God en Zijn Zoon? Ook deze hoorders worden steeds opnieuw uitgedreven uit zichzelf opdat zij zouden vluchten tot de God van alle genade. Opdat zondaren al maar minder zou - den worden en Christus al maar zou wassen. Tot slot wil ik wijzen op het voornaamste in deze preken. Het zijn preken met de kracht van de Heilige Geest geladen. Het Woord Gods wordt niet alleen met woorden verkondigd, maar ook in kracht, in de Heilige Geest en in veel verzekerdheid (1 Thess. 1:5). De verkondiging van het Woord heeft gezag. Het legt beslag. Het dringt door tot in de harten. Het verbreekt en verbrijzelt. Het blijkt in alles een levend Woord te zijn. Een Woord dat in staat is om levens totaal te veranderen en te vernieuwen. Dat is een Goddelijk Woord. En dat Woord wordt in tijden van opwekking gepreekt. c. Opwekkingspredikers Wat voor mensen waren de predikers? Er zijn verschillende ken - merken te noemen die opvallen als we het leven van mannen als Maarten Luther, John Knox, Robert Rollock, Robert Bruce, Robert Blair, Samuel Rutherford, John Livingstone, John Bunyan, Thomas Hogg, Thomas Boston, Jonathan Edwards, George Whitefield, de Tennents, Howell Harris, Daniel Rowland, Robert Murray MacCheyne, William Burns, Charles Calder Mackintosh, John MacDonald, Alexander Macleod, Charles Haddon Spurgeon en zo heel veel anderen nagaan. In de eerste plaats valt wel de ernst van deze predikers op. Zij geloofden wat zij verkondigden. Zij geloofden werkelijk dat hun hoorders op de rand van de hel verkeerden. Zij voelden zich ten volle verantwoordelijk voor de kudde die de grote Herder hun toevertrouwd had. Zij voelden het ontzaglijke gewicht van de zie - len onder hun gehoor. Daarbij wisten zij dat het ‘wee’ boven hun hoofd hing als zij het Evangelie niet verkondigden. Dat maakte dat zij zichzelf geheel gaven in deze dienst. Er waren wel predi -
33 kers die de preek niet door konden komen zonder te wenen en hun hoorders met tranen te vermanen. Zo hadden zij de zielen van hun hoorders lief. Innig bewogen, bewogen deze dienaren van God de hoorders tot het geloof. Wat ook opvalt is dat deze predikers op vruchten uit waren. Zij konden niet tevreden zijn zonder dat zij zagen dat de Heere hun bediening zegende. Zij waren geen loonslaven, maar zielenher - ders. Als getrouwe wachters hielden zij de wacht over hun scha - pen. Alle zorg besteedden zij aan dit gewichtige werk. Dag en nacht nam het hen in beslag. Zij werden gedreven. Vol vuur werk - ten zij dag in dag uit om vruchten te zien. Zij deden wat zij konden om de opbrengst maar te vermeerderen. Zij waren beslist niet lui. Voor dag en dauw waren zij vaak bezig om de Schriften te on - derzoeken of om persoonlijk Gods aangezicht te zoeken. Wegens het gewicht van hun arbeid hadden zij geen tijd voor tijdverdrijf. Ziel, lichaam en gezondheid gaven zij geheel. Zij wisten wat het was om de tijd voor de eeuwigheid uit te kopen. Vierentwintig uur per dag gaven zij zich. Zo werden zij bezet door deze hartelijke ambtelijke dorst. In de derde plaats waren deze predikers mannen des geloofs. Zij geloofden wat zij preekten. Zij geloofden dat het Evangelie wer - kelijk een kracht Gods tot zaligheid is. Zij preekten niet afwach - tend en ongelovig met de gedachte dat er toch wel niets gebeuren zou, maar vol verwachting, wetende dat zij niet hun eigen woor - den verkondigden, maar het levende Woord van God. Zij waren ook moedeloos, ook aangevochten, maar nochtans gelovig in de kracht van Gods eigen Woord. Zij vertrouwden op God hun Zen - der. Zij hadden vertrouwen in de Zaligmaker Die zij uitstalden in de preken. Zij vertrouwden de Heilige Geest door Wiens kracht harde zondaarsharten verbroken worden. Zij waren aan de ene kant vol geloof. Aan de andere kant ook vol geduld. Zij lagen niet totaal overhoop als zij een tijd niet die vruchten op hun arbeid zagen die zij wel wensten. Zij bleven ge - duldig, vertrouwend, biddend en hopend zaaien, hoewel het veelal ploegen op rotsen scheen te zijn. Hun geloof gaf hun ook geloofs - geduld. Immers, wie gelooft, zal niet haasten. Zij wisten dat onze tijden niet altijd de beste tijden zijn. Gods tijd, dat is de meest geschikte tijd. En daarom moesten zij wel eens wachten. Soms wel een jaar, soms wel twintig jaar, soms nog langer voordat de Heere
34 hun gebeden om opwekking verhoorde. Maar zij volhardden … Het waren niet alleen mannen van geloof, maar ook mannen van gebed. Zij maakten hun preken nat met hun tranen. De zater - dagen waren gebedsdagen. Zij waren diep doordrongen van het feit dat alleen God zegen kan geven. Zij wisten dat Gods tegen - woordigheid het meest wezenlijke van de prediking is. Veel be - langrijker dan mooie, goede en rechtzinnige woorden. Daarom bedelden zij al biddend om deze zegen. En na de preek haalden zij niet opgelucht adem, maar maakten zij hun preken opnieuw nat met hun tranen. Zij zochten de eenzaamheid voortdurend om met hun God en Zender te spreken. Zij dienden hun gemeenten door zich af te zonderen. Daar maakten zij tijd voor, omdat dit zo’n onmisbare tijdsbesteding is. Deze predikers waren voor alles christen. Zij wisten in hun eigen leven van zonde en genade. Zij wisten van de kracht der zonde, van de hete strijd tegen allerlei begeerlijkheden, van de listen van de satan, van de hoogmoed van het eigen ik, van de onuitspreke - lijke vreugde in God, van het tedere leven in Zijn gemeenschap. Zij spraken niet alleen maar over het geestelijke leven, maar zij spraken eruit. Uit eigen persoonlijke ervaring konden zij ingaan op de zielenood van hun hoorders. Zij zochten niet de eer van mensen, maar alles was hun gelegen aan hemelse goedkeuring. Dat maakte hen moedig en onverschrokken. Zij spraken niemand naar de mond, zij veinsden niet, maar eerlijk en oprecht gingen zij met al hun hoorders om. En hun dagelijkse leven was een bevesti - ging van hetgeen zij ’s zondags preekten. Met hun daden maakten zij hun preken niet krachteloos. Integendeel. Er ging wat van deze mensen uit. Dat kon ieder als het ware voelen in de omgang. Er waren er wel die met hun levenswandel meer mensen overtuigden en tot Christus brachten dan met hun woorden. Op deze wijze konden ook eenvoudige predikers een rijke zegen op hun arbeid ontvangen. Zelfverloochening, vriendelijkheid, ootmoed, bewo - genheid, liefde, blijdschap en matigheid waren herkenbare vruch - ten van de Heilige Geest in de levens van deze mensen. Opwek - kingspredikers zijn vooral mensen die vol van de Heilige Geest zijn. Zij zijn ontledigd van zichzelf, zij weten dat zij ze volkomen krachteloos zijn, maar hun kracht ligt in de bediening met en van de Heilige Geest. Dit geldt voor het persoonlijke leven en voor het ambtelijke leven. Daarom zien we vaak dat deze predikers niet
35 zonder Gods hulp en de verzekering daarvan de kansel durven te beklimmen. Zij weten dat alleen de Heilige Geest autoriteit aan de prediking verleent. Daarom zoeken zij in de eerste plaats Zijn bediening en Zijn volheid. Het is deze vervulling met de Heilige Geest die krachteloze mensen moed, vrijmoedigheid en gezag geeft. Op deze wijze spreekt men niet meer op eigen gezag, maar op Gods gezag, gedreven door Zijn Geest. Er is nog een ding waarop gewezen moet worden. Deze man - nen leefden uit de Schrift. Dat was hun eten en drinken. IJverig studeerden zij in het Woord van God. In de eerste plaats voor zichzelf om zelf daaruit onderwezen te worden en nieuwe dingen te leren. Om toe te nemen in het sterven aan de wereld en te vorderen in heiligmaking. Zij voelden dat het Woord van God ’s zondags geen kracht zou doen als zij zichzelf er niet door lieten gezeggen. Natuurlijk bestudeerden zij de Bijbel ook om geschikt te zijn om het Woord Gods in volle glorie uit te stallen. Als we preken lezen van deze predikers valt het op hoe doorwrocht deze mannen geweest moeten zijn in Gods Woord. Het is onvoorstel - baar welke teksten en Schriftgedeelten zij in een bepaald verband aan weten te halen. Dat was ook de kracht van de prediking. Zij preekten de volle raad Gods. Voortdurend kwamen zij met nieuwe schatten uit dit aloude getuigenis. Daardoor was het ook mogelijk om fris te blijven in de prediking. Enkele kenmerken van opwekkingspredikers. Het voornaamste is wel dat deze mannen spreken in Gods kracht, zoals bijvoorbeeld Petrus op de pinksterdag. Petrus, dat was degene die zo weinig moed had dat hij Christus verloochende. Hij bezwijkt voor een dienstmeisje. En toch verkondigt hij op de pinksterdag en ook daarna het Woord Gods met veel vrijmoedigheid (zie Hand. 2-4). Dat is de vervulling met Gods Geest, die in opwekkingstijden zo duidelijk herkenbaar is. d. Opwekkingsbeleving Tijdens opwekkingen is er een diepe kennis van God. Zijn majes - teit, Zijn heiligheid, Zijn rechtvaardigheid en Zijn genade worden als het ware gevoeld. De kracht van de Heilige Geest verbreekt onbreekbare harten. Ieder voelt de werkelijkheid en ernst van geestelijke zaken. Zondaren gaan met Jesaja uitroepen: ‘Wee mij, dewijl ik een man
36 van onreine lippen ben.’ Velen worden bezet met deze heilige vrees voor God vanwege Zijn ontzaglijke majesteit. Nietige men - senkinderen gaan beseffen dat zij nooit kunnen bestaan tegenover de vlekkeloos heilige God. Dit werkt een diep besef van zonde en ongerechtigheid. De gru - welijkheid van de zonde grijnst zondaren aan. Men gaat beseffen dat men één brok zonde is in het oog van Gods heiligheid. Men - sen voelen hun onwaardigheid en verlorenheid en hulpeloosheid. Zij voelen dat zij zelf niets, maar dan ook totaal niets hebben om te betalen. Zij gaan hartelijk buigen onder God en Zijn oordeel billijken. Vaak gaat dit zo diep dat zij in het openbaar uitroepen: ‘Wat moet ik doen om zalig te worden?’ Als men een besef heeft van de gru - welijkheid van de zonde en de werkelijkheid van de hel, is het dan vreemd dat men zich niet meer kan inhouden? Sommigen barsten onder de prediking in luid geween uit. Anderen roepen en zijn geheel vertwijfeld. Soms duurt deze overtuiging langer, soms korter. Soms gaat deze ontdekking dieper, soms minder diep. De uitwerking is dezelfde. Als totaal ontledigde zondaren achten zij alles van zichzelf schade en drek. Zij gaan zich werpen op de barmhartigheid en genade van God alleen. Ootmoedig gaan zij roepen om genade, om ge - nade alleen. Wat een vreugde en verwondering als men zo als een verloren zondaar zicht krijgt op de Zaligmaker. Op de liefde van Jezus Christus. Dat Hij gekomen is om zondaren, ja zondaren, zalig te maken. Om het Evangelie te gaan begrijpen; dat er niets van ons nodig is om zalig te worden, maar dat heel de zaligheid volkomen is in de Ander. Wat een wonder, wat een wonder en wat een ver - wondering. In de overtuiging van zonden wordt geweend, maar in deze ge - loofsontdekkingen wordt niet minder geweend. Zulk een groot en heerlijk goed, wie kan daar onbewogen onder blijven? Men gaat de kracht ervaren van het offer van Christus aan het kruis. Men wordt er geheel door verbroken en verbrijzeld. De zonde in het licht van Gods heiligheid is erg, maar nog veel smartelijker is het om de zonde te zien en te bewenen in het aangezicht van een gekruisigde Zaligmaker. Als er iets is wat verbreekt, is het wel dit. Als de bekende evangeliewaarheden kracht gaan doen, worden
37 zondaren vernieuwd en veranderd. Dit Evangelie wordt dan de meest persoonlijke zaak. Het grootste wonder wordt het als men beleeft: ‘Christus is ook voor mij, ja, voor mij, de grootste der zondaren, gestorven. Zelfs mijn zonden zijn vergeven. De Heere heeft al mijn zonden voor eeuwig achter Zijn rug geworpen. God heeft mij aangenomen tot Zijn kind. Het is goed tussen Hem en mij. Eeuwig goed.’ Wat een vrede wordt dan ervaren en geproefd. Dat is zaligheid en aanbidding! Dit is een vreugde in de Vader, in Christus en in de Heilige Geest. De drieënige God ontvangt alle eer en lofprijzing. Dat is de hemel op aarde. Het is te begrijpen dat deze beleving ook geuit moet worden. In opwekkingstijden beleven velen dit. En men kan het niet nalaten daarover met elkaar te spreken. Dag in dag uit. Soms tot diep in de nacht toe spreekt men over de opzoekende liefde van God. Dat Hij al eeuwig bewogen is geweest met zulke zondaren. Samen verwondert men zich over Gods onweerstaanbare genade en Zijn eeuwige liefde. Samen maakt men God groot. Samen gaat men bidden voor de bekering van anderen. Zowel voor gezinsleden als voor onbekenden in verre landen. Het Koninkrijk van Christus wordt realiteit. Het wordt een zaak van het hart in hoeverre Zijn Koninkrijk in deze wereld voortgang gevonden heeft. In waarheid gaat men bidden: ‘Uw Koninkrijk kome.’ Hartstochtelijk kan men daarnaar gaan verlangen. Men wenst niets liever dan dat Christus in het hart van zeer velen ver - heerlijkt zal worden. Aandachtig let men op of men tekenen van de voortgang van Zijn Koninkrijk kan bespeuren, hetzij dichtbij of ver weg. Men gaat veel spreken over de zaken van Gods Koninkrijk. In - nige bewogenheid met het zielenheil van anderen dringt hen er - toe. En de eer van Christus kan het niet weerhouden. En deze vurige gedrevenheid werkt veel gebed. Zowel persoonlijk gebed als gezamenlijk. De Geest der gebeden, dat is altijd een belangrijk en onmisbaar kenmerk van opwekking. De Heilige Geest schijnt overal tegenwoordig te zijn als er een opwekking is. Overal is Zijn werk waar te nemen. Zowel buiten de kerk als binnen de kerk. Verachterde kinderen van God komen tot nieuw leven. Twijfe - laars over hun staat komen tot helderheid en zekerheid. Overal worden zondaren overtuigd van hun zonden en gebracht aan de voeten van de Zaligmaker. Dat is ook de kracht van een opwek -
38 king, namelijk dat er iets van uitgaat naar de wereld. Wereldlingen voelen dat daar iets gebeurt dat de moeite waard is. Zij voelen dat dat echt is. Dat drijft hen naar de kerk. En niet zelden worden juist deze onverschilligen in het hart gegrepen en getroffen. De tijd schijnt vergeten te zijn. Vaak wordt er als het ware iets van de hemel op aarde genoten. Gezelschappen zijn tot diep in de nacht. Ook de kerkdiensten duren soms urenlang. Zonder dat het ver - veelt. Als de kracht van de Heilige Geest en de tegenwoordigheid van God tegenwoordig zijn, is niets teveel. Dan worden harten ingenomen en vervoerd. Jonathan Edwards beschrijft in A narrative of surprising conver - sions (in het Nederlands vertaald als Die God leeft nog!) hoe het in zijn omgeving toeging. Een enkel citaat: ‘Dit Goddelijk werk ging voort, en het aantal ware heiligen vermeerderde, zodat dit spoedig een heerlijke verandering in de stad uitwerkte. In de lente en de zomer die in het jaar 1735 volgden, leek het alsof de aan - wezigheid Gods de stad vervulde. De stad was nooit zo vol ge - weest van liefde en blijdschap als toen. En ook nooit zo vol van droefheid en nood als toen. Er waren opmerkelijke tekenen van Gods tegenwoordigheid in vrijwel ieder huis. Het was een tijd van vreugde in de gezinnen wegens het heil dat bij hen gebracht was. Ouders verheugden zich over hun kinderen die wedergeboren waren, mannen verheugden zich over hun vrouwen en vrouwen over hun mannen. De voortgang van Gods werk was zichtbaar in Zijn heiligdom. Gods dag was een vermaak en Zijn bedehuis was beminnelijk. Onze openbare samenkomsten waren heerlijk. De vergadering leefde in Gods dienst. Iedereen was ernstig betrokken bij de openbare godsdienstoefening. Iedere hoorder was dorstig en dronk de woorden van de evangeliedienaar in zodra deze uit zijn mond kwamen. In het algemeen waren de samenkomsten van tijd tot tijd vol tranen als het Woord gepreekt werd. Sommigen weenden van droefheid en benauwdheid, anderen van blijdschap en liefde, weer anderen van medelijden en zorg om de zielen van hun naasten.’ In het voorgaande heb ik even de diepe kennis van God aange - roerd, zoals die in opwekkingstijden voorkomt. Vooral bij kinde - ren van God komt deze onmiddellijke kennis van God naar voren. Men gaat de Heere kennen zoals men Hem nog nooit gekend heeft. Zijn heerlijkheid en Zijn glorie worden gekend, genoten
39 en aangebeden. Dit gaat gepaard met veel zekerheid. Mensen die soms jarenlang getwijfeld hebben over hun staat, komen tot ze - kerheid over hun aanneming bij God. En dat op een zeer krach - tige en heldere wijze. Dat is het verzegelende werk van de Heilige Geest, dat zo’n onmiskenbaar element van opwekkingen is. Ik wil nog een citaat geven uit het leven van Jonathan Edwards zelf, om hiermee duidelijk te maken wat deze onmiddellijke en diepe kennis van God inhoudt: ‘Sinds ik naar deze stad Northampton gekomen ben, heb ik vaak een zoet welgevallen gehad in God, door een gezicht op Zijn roemvolle volmaaktheden en op de uitnemendheid van Jezus Christus. God verscheen aan mij als een heerlijk en lieflijkWezen, voornamelijk wegens Zijn heiligheid. De heiligheid Gods is mij altijd voorgekomen als de meest lieflijke van al Zijn eigenschap - pen. ( ...) God is mij heerlijk verschenen als de Drie-enige. Dit heeft mij Godverheerlijkende gedachten gegeven, dat Hij be - staat in drie Personen: Vader, Zoon en Heilige Geest. De zoet - ste vreugden en zielsverrukkingen, die ik ervaren heb, zijn niet geweest die, die werden opgewekt door de hoop van mijn goede staat, maar door het directe gezicht op de heerlijke zaken van het Evangelie. Als ik deze zoetheid geniet, lijkt het uit te voeren boven de gedachten aan mijn eigen staat. Het lijkt me op zulke tijden een nadeel om mijn oog af te wenden van het heerlijke en aangename Voorwerp, Dat ik buiten mezelf aanschouw; om mijn oog te wen - den naar mezelf en mijn eigen goede staat. Soms heb ik een gevoel gehad van de uitnemende volheid van Christus. Van Zijn zachtmoedigheid en gepastheid als Zaligma - ker. Waarbij Hij mij verschenen is als ver boven alles verheven: de Eerste van tienduizenden! Zijn bloed en verzoening kwamen zoet voor mijn aandacht, evenals Zijn gerechtigheid. Dit ging altijd ge - paard met vurigheid van geest en een inwendig worstelen, hijgen en hunkeren – wat niet uitgesproken kan worden – om ontledigd te worden van mezelf en verslonden te worden in Christus. Op een keer maakte ik voor mijn gezondheid een rit door de bossen. Nadat ik van mijn paard was gestegen op een afgelegen plaats – zoals het mijn gewoonte was om bezig te zijn met over - peinzingen van Goddelijke zaken en met gebed – had ik een ge - zicht, dat voor mij buitengewoon was. Ik zag de heerlijkheid van Gods Zoon als Middelaar tussen God en mensen; en Zijn won -
40 derlijke, grote, volle, zuivere en zoete genade en liefde, en Zijn zachtmoedige en tedere vernedering. Deze genade, die zo kalm en zoet verscheen, verscheen ook zo groot: boven de hemelen! De Persoon van Christus verscheen onuitsprekelijk heerlijk, met een uitnemendheid, die groot genoeg is om alle gedachten en bevattingen te verslinden. Dit duurde, voorzover ik het kan be - oordelen, ongeveer een uur. Ik gevoelde een vurig verlangen in mijn ziel om – ik kan het het niet anders uitdrukken – ontledigd te zijn en niets te wezen; om in het stof te liggen en om alleen vol van Christus te zijn. Om Hem met een heilige en zuivere liefde te berninnen, Hem te vertrouwen, op Hem te leven, Hem te dienen en te volgen, en volmaakt geheiligd en gereinigd te zijn door een Goddelijke en hemelse zuiverheid.’ We zien dat de ervaring van deze genade juist ook gepaard gaat met een diep gevoel van eigen zonde en onwaardigheid: ‘Sinds ik in deze stad woon, heb ik vaak een zeer gevoelig gezicht gehad van mijn zondigheid en walgelijkheid. Vaak in zulk een mate, dat het mij tot luid schreien bracht. Dit duurde soms een aanzienlijke tijd. Dan werd ik veelal gedwongen om me af te zonderen. Ik heb nu een onmetelijk groter gevoel van mijn eigen verdorvenheid en van de slechtheid van mijn hart gehad, dan ooit voor mijn bekering. Vaak is mij voorgekomen dat, als God mijn ongerechtigheid zou uittekenen, ik dan de allerslechtste van geheel de mensheid zou blijken te zijn. Mijn verdorvenheid, zoals ik waarlijk ben, vertoon - de zich aan mij als volkomen onuitsprekelijk en alle gedachten en voorstellingen overtreffende. Een oneindige vloed was het, als bergen boven mijn hoofd. Ik weet niet beter uit te drukken, hoe mijn zonden zich aan mij voordoen, dan door opeenhoping van oneindigheid op oneindigheid en door vermenigvuldiging van oneindigheid met oneindigheid. Als ik in mijn hart kijk en daarin een gezicht heb van mijn verdorvenheid, dan lijkt het mij een af - grond, die oneindig dieper is dan de hel.’ Dit is bevindelijke kennis van God en van zichzelf! Hierin wordt God op het hoogst verheerlijkt en de mens op het diepst verne - derd. Dit is kennis van genade en kennis van de liefde van Christus. Dit is ware verootmoediging. Dit is de tegenwoordigheid van de heerlijkheid van God waardoor de ziel geheel ingenomen en over - weldigd wordt. Dit is het vervuld worden tot al de volheid Gods, waar de Schrift over spreekt (Ef. 3:19). Hier gaat het niet meer om
41 de zondaar, maar om God alleen. Hier wordt de Heere aangebe - den, verheerlijkt en geprezen. Hier in beginsel, maar in de hemel volmaakt en storeloos. e. Opwekkingsvrucht Opwekkingen hebben altijd vruchten. Een eerste vrucht is wel dat het geestelijke leven een nieuwe impuls krijgt. Zowel bij kinderen van God als bij onbekeerden komt er verandering en vernieuwing. Huichelaars binnen de kerk en onverschilligen buiten de kerk worden van allerlei afgoden tot God bekeerd. Dat is een eerste blijvende vrucht van opwekking. Wel is het zo dat bij de afname van het vurige hoogtepunt van een opwekking blijkt dat niet alles goud is wat er blinkt. Er zit echt wel kaf onder het koren. Maar is dit vreemd? Was dit tijdens de apostelen anders? Was dit in de tijd van de Reformatie anders? Moeten wij thans meer zuiverheid wensen en verwachten dan in die tijden? Nee, immers. Meelopers zullen er altijd zijn. Altijd zullen er afvalligen zijn die de kracht van de Heilige Geest missen. Zo is het ook in opwekkingstij - den geweest. Toch neemt dit niet weg dat verreweg de meeste vrucht blijvend geweest is. Alle opwekkingspredikers erkennen daarom dat het wezen van de opwekking toch een werk Gods is. Het Goddelijke in een opwekking houdt niet in dat er niet veel fouten en gebreken voorkomen. In de eerste plaats zijn er afvalli - gen, maar ook onder ware kinderen van God komen in dergelijke tijden fouten voor. Zelfs fouten uit een goed en oprecht beginsel! Een Bijbels voorbeeld kan dit verhelderen. Was Mozes’ bedoeling niet oprecht toen hij op de steenrots sloeg? Maar zijn oprechte ijver uitte zich in verkeerde daden. Zo is het ook in opwekkingen. Vooral jong bekeerden vervallen in fouten. Zij zijn vurig van geest en overdrijven daardoor wel eens. In vroeger tijden gebruikte men daarvoor wel de uitdrukking ‘meer vuur dan licht’. Maar als er geen vuur is, is het zeker niet goed! En als er vuur is, is er zeker licht! Daarom hoeven we niet te stellen dat er geen fouten voor - komen in opwekkingen, maar het zou al te kortzichtig zijn om wegens enkele fouten alles af te keuren. En daardoor Gods werk te miskennen! Een tweede vrucht van opwekking is de reformatie in zeden en moraal. Worden vóór een opwekking de herbergen bezocht, in en
42 na de opwekking zitten de kerken vol. Het gezag in de gezinnen wordt hersteld. De achting onder jongeren voor ouders en andere gezagsdragers neemt toe. Feestvieren wordt nagelaten. Mensen spreken niet meer over wereldse aangelegenheden, maar ieder is vol van het eeuwige en geestelijke. Losbandig leven schijnt ver - dwenen te zijn. Huwelijkstrouw wordt hersteld. Mensen gaan el - kaar ook hun zonden en fouten belijden. Verslechterde relaties worden hersteld. Iets van de ware christelijke liefde wordt weer gevonden en beoefend. Roddel verdwijnt. Kortom, een ware re - formatie in gedrag. Deze reformatie in het gedrag kan heel goed geïllustreerd wor - den met een bekend verschijnsel uit de geschiedenis. Slavernij is jarenlang gemeengoed geweest onder westerlingen. Hoe is hierin verandering gekomen? Niet in het minst door de opwekkingen in Amerika in de achttiende eeuw. Juist in deze tijd kwam men tot het besef dat de zwarte en rode medemens in wezen gelijk is aan de blanke, omdat iemand met een andere huidskleur ook een on - sterfelijke ziel heeft. De gerichtheid op het zielenheil van de ander was een middel om mensen in deze tijd te wijzen op het onchriste - lijke gedrag in alles wat met de slavernij in verband stond. De te - genkanting tegen en de afschaffing van de slavernij zijn duidelijke voorbeelden van de kracht van een opwekking in het alledaagse leven. Men reformeerde niet alleen verkeerd gedrag, maar men zette zich ook in om het goede te bevorderen. Niet alleen het af - schaffen van het negatieve, maar ook het bevorderen van het posi - tieve zien we in opwekkingsbewegingen. Zo is George Whitefield iemand geweest die veel liefdadigheidswerk verricht heeft. Onder zijn preken liet hij veel collectes houden om goede doeleinden te kunnen verwezenlijken. Weeshuizen en hogescholen kwamen op deze wijze tot stand. Een kenmerk van opwekkingen is ook dat het andere opwek - kingen veroorzaakt. Zo was het in de tijd van Edwards. In zijn gemeente was een opwekking, die zich uitbreidde naar andere ge - meenten. We zien het nog op grotere schaal. Edwards schreef een verslag over de opwekking in Northampton, die in Engeland en Schotland een ware honger naar opwekking veroorzaakte. Enkele jaren later zijn ook hier opwekkingen te vinden. Het lezen van dit verslag had duidelijk laten zien wat er in Engeland en Schotland aan het geestelijke leven haperde. Dat had gebed gegeven aan de
43 troon der genade. En deze gebeden zijn verhoord. In de jaren 40 van de achttiende eeuw zien we op vele plaatsen in Engeland en Schotland vergelijkbare verschijnselen als in Amerika. Vooral zijn de opwekkingen een onmisbare schakel in het geheel van de zending. Pas in de vorige eeuw is de zending tot grote bloei gekomen. Al de eeuwen na Christus is wel aan zending gedaan, maar altijd plaatselijk en tijdelijk. Van een echt wereldwijde zen - ding kan voor die tijd niet gesproken worden. Als jaartal van de grote zendingsexplosie wordt het jaar 1792 genoemd. Dit is het jaar dat in Engeland het baptistische zendingsgenootschap wordt opgericht onder leiding van William Carey. In 1793 vertrekt Carey als zendeling naar India. Dit is een vonk geweest, die als het ware een lading buskruit heeft doen ontvlammen. Tussen deze zendingsexplosie en de opwekkingen in Amerika rondom en onder Jonathan Edwards liggen verschillende ver - banden. Het zijn vooral de geschriften van Edwards geweest die Carey tot het inzicht gebracht hebben dat het zijn plicht was om zending te bedrijven. Verder zijn de geschriften van Edwards in later tijd ook voor veel opwekkingen in Engeland en Schotland het middel geweest. Het leven van deze opwekkingen uitte zich in allerlei zendingsactiviteiten. Ook is de theologie van Edwards voor veel zendelingen van groot belang geweest. Dit zijn enkele verbanden tussen de opwekkingen tijdens Edwards en de opbloei van de zending in later tijd. In het algemeen kan gesteld worden dat leven binnen de kerk leidt tot activiteiten op het gebied van zending. Zendingsactiviteiten zijn op deze wijze als het ware een graadmeter voor het geeste - lijke leven binnen de kerk. Is er weinig betrokkenheid bij het werk van de zending, dan is er waarschijnlijk niet veel levend geestelijk leven. Is er daarentegen wel veel belangstelling voor het zendings - werk dan is het mogelijk dat velen waarlijk betrokken zijn op de zaak van Christus. In de Amerikaanse opwekkingen van de achttiende eeuw blijkt dit al heel duidelijk. David Brainerd is een bekeerling uit deze opwek - king. Hij is een zeer bekende zendeling onder de Indianen daar geworden. Zijn door Edwards uitgegeven dagboek heeft ook in later eeuwen veel zendelingen moed gegeven in moeilijke tijden. Carey noemt dit dagboek zijn tweede bijbel. Het is dan ook een zeer lezenswaardig dagboek. Wie iets wil lezen over een leven van
44 geloof in veel tegenspoed moet dit boek ter hand nemen. Wat een leven van zelfverloochening komt hierin naar voren! Brainerd preekte onder erbarmelijke omstandigheden onder de Indianen. Bovendien was er weinig vrucht op zijn arbeid. Hij kreeg een aanbod voor een comfortabele predikantsplaats in de bewoonde wereld. Deed hij het? Nee. Hij voelde zich geroepen om de wilde Indianen het Evangelie te preken. De Heere heeft zijn vertrouwen en trouw niet beschaamd. In later tijd heeft hij mogen zien dat velen uit de duisternis getrokken werden tot Gods wonderbaar licht. Edwards heeft zelf ook ongeveer zeven jaar onder de Indianen van Amerika gewerkt. Zo zien we dat opwekking en zending onlosma - kelijk met elkaar verbonden zijn. Heel helder komt dit ook uit in het leven van Robert Murray MacCheyne. Toen hij nog geen predikant was, voelde hij al liefde voor het zendingswerk. Tijdens zijn predikantschap heeft hij deze liefde ook in daden omgezet door een zendingsreis naar Israël te maken. Dit zijn enkele vruchten van opwekking: bekering, reformatie, liefdadigheidswerk en zending. Als de boom aan de vruchten ge - kend wordt, dan zijn dit toch wel duidelijke gegevens dat de hand van God in deze opwekkingen geweest is, nietwaar? f. Opwekkingsbeoordeling Met de laatste vraagstelling van de voorgaande paragraaf zitten we midden in het onderwerp voor deze paragraaf. Zijn alle op - wekkingen in de geschiedenis een werk Gods? De vraag te stel - len houdt minstens in dat er toch wel wat haken en ogen aan het antwoord zullen zitten. Blijkbaar kunnen we niet zonder meer en ronduit ‘ja’ hierop antwoorden. Ten eerste is er de vraag of het eigenlijk wel mogelijk is dat er in korte tijd zo veel mensen tot bekering komen? Zijn deze tijden niet voorgoed voorbij sinds de pinksterdag in Jeruzalem? Wie meent dat echte bloeitijden afgedaan hebben en per definitie niet meer te verwachten zijn, staat vanzelfsprekend huiverig tegenover ieder gerucht van opwekking. Goedbedoelde vooringenomenheid gebiedt dan om iedere opwekking af te wijzen. In het vervolg zul - len we nader ingaan op de vraag naar de verhouding van de tijd van het Nieuwe Testament tot onze tijd.