7 1. KIM IS JARIG Ron en Roos zijn buiten. Ron speelt met de bal. En Roos wandelt met Pim. Pim is de kat. Hij zit in de kar. Waar Lot de pop altijd in ligt.
8 Lot zit nu op een stoeltje. Dat vindt Lot ook fijn. Ze zit in de zon. En kan alles zien. ‘Daar loopt Kim’, wijst Ron. Kim woont naast Ron en Roos. ‘Ze ziet er mooi uit’, zegt Roos. ‘Dat komt omdat ze jarig is’, weet Ron. ‘Ik denk dat Bas komt. Ik ga naar Kim toe.’ ‘Ik ook.’ Ze rennen naar Kim. ‘Ha Kim’, zegt Ron. ‘Hoi Kim’, zegt Roos. Ze geven Kim een hand en een kus. ‘Jij bent jarig. Je krijgt iets moois van ons’, zegt Roos. ‘Leuk’, zegt Kim.
9 ‘Komt Bas zo?’ vraagt Ron. ‘Ja’, zegt Kim. Ron en Roos kijken Kim lief aan. ‘We willen ook bij jou blijven’, zegt Ron. ‘Heel graag’, knikt Roos. ‘Dat kan nu niet’, zegt Kim. ‘Jullie mogen vanavond komen.’ ‘Jammer’, zegt Ron. ‘Heel jammer’, zegt Roos. ‘Dat vind ik ook’, zegt Kim. ‘Maar het kan niet anders. Bas en ik moeten zo weg.’ ‘Waarheen?’ vraagt Ron. ‘Dat zouden jullie wel willen weten. Maar ik vertel het niet. Het is nog een geheim.’ ‘Het is vast leuk’, zegt Roos. ‘Je kijkt zo blij.’
10 ‘Dat is het’, zegt Kim. ‘Ik vind het heel fijn. En Bas ook. Hij komt mij zo halen. Nu moeten jullie gaan. Dag Ron en Roos.’ ‘Dag Kim’, zegt Ron. ‘Doeg Kim’, zegt Roos. Ze blijven toch nog staan. Totdat Kim naar binnen is gegaan. Ron en Roos gaan naar huis. Mama is in de tuin. Ze plukt rozen. Rode rozen. ‘Voor wie zijn die?’ vraagt Ron. ‘Voor ons’, zegt mama. ‘Bloemen staan leuk in huis.’
11 ‘Mag ik Kim ook rozen geven?’ vraagt Roos. ‘En ik het theeblad?’ zegt Ron. ‘Dat is een goed idee. Ik pluk morgen wel nieuwe rozen voor ons. We maken van deze rozen een boeket voor Kim. Daar zal ze blij mee zijn.’ Mama loopt naar binnen. Ze pakt een bol touw uit de kast. Ze bindt de rozen netjes vast. En zet ze in een vaas. Dan pakt ze het theeblad. Het zit in plastic. Het is heel mooi. Ze legt het bij de vaas. Ron ruikt even aan een roos. ‘Hmmm, wat lekker! Moet je ruiken, Roos.’
12 Roos stopt haar neus tussen de rode blaadjes. ‘Heerlijk’, snuift ze. ‘Het ruikt net als de zeep van tante Toos.’