5 Simson is verliefd ‘Zullen we schaken?’ vraagt Saffi ra. ‘Goed,’ antwoordt Simson. Saffi ra pakt het schaakbord. Ze zet het tussen hen in op de grond. ‘Ik heb een idee,’ zegt Simson. Hij buigt zich voorover naar het schaakbord. ‘Laten we doen alsof de schaakstukken soldaten zijn. Jouw volk tegen mijn volk.’ ‘Ja, dat is leuk,’ antwoordt Saffi ra. ‘Dan is wit het leger van de Filistijnen en zwart het leger van Israël.’ ‘Wie mag er beginnen?’ vraagt Simson. ‘Ik,’ zegt Saffi ra, ‘want ik speel met wit.’ Het wordt een spannend potje. Er zijn al veel soldaten gesneuveld. Die liggen naast het schaakbord. ÔTa-ta-ta-taaaaaÉ aanvalluh!Õ roept Saffi ra.
6 Ze mikt een schaakstuk van Simson omver. ‘Dom, dom, dom,’ zegt Simson lachend. ‘Je hebt niet goed opgelet.’ Hij schuift een schaakstuk naar de overkant van het bord. ÔSchaakmat! Ik heb je koning. Israël heeft gewonnen.’ ‘Zullen we nog een potje doen?’ vraagt Saffi ra. Simson schudt zijn hoofd. ‘Ik moet naar huis.’ Hij staat op en geeft Saffi ra een kus. ‘Kijk je uit,’ zegt ze bezorgd. ‘Bij de stadspoort staat vaak een groep jongens. Ze lokken ruzie uit met mensen uit het buitenland.’ ‘Ik ben niet bang,’ zegt Simson. ‘Eén stap in mijn richting en ik ram ze in elkaar. Ik ben tien keer zo sterk als zij.’ Saffi ra huivert. ‘Je kunt beter doorlopen,’ zegt ze. ‘En niets tegen ze zeggen.’ Simson krabt zich op zijn hoofd.
7 ‘Eh ja,’ zegt hij, ‘dat kan ook.’ Simson loopt de stad uit. Saffi ra krijgt gelijk. Bij de stadspoort staat een groep jongens. Ze schreeuwen naar hem. ‘Hé, jij daar met je lange haar. Heb je geen geld voor de kapper?’ Simson balt zijn vuisten. Hij vergeet wat Saffi ra heeft gezegd en loopt naar ze toe. ‘Wie zei dat?’ schreeuwt hij. ‘Ik,’ roept één van de jongens, ‘vechten?’ ‘Kom maar op,’ antwoordt Simson. ‘Ik ben niet bang voor een Filistijn.’ De jongen grinnikt vals. Hij is vast iets gemeens van plan. Plotseling trekt hij een mes uit zijn zak. Hij loopt op Simson af en haalt naar hem uit. Maar Simson is hem te snel af. Hij pakt zijn arm beet en draait die op zijn rug. Het mes klettert op de grond.
8 Nu is het de beurt aan Simson. Hij haalt uit met zijn vuist en slaat de jongen tegen de vlakte. Zo, die komt het eerste uur niet meer bij. ‘Wie volgt?’ dreigt Simson. Maar niemand durft. Simson loopt weg en kijkt niet meer om. Zijn gedachten zijn alweer bij Saffi ra. Wat zullen zijn ouders van haar vinden? Ze is lief, mooi en aardig. Maar ze komt niet uit Israël. Saffi ra woont in Timna. Dat is een Filistijnse stad. De Filistijnen zijn de grootste vijand van Israël. Ze steken hun koren in brand, roven hun schuren leeg en jatten vee. Koeien, geiten, schapen… Iedereen heeft een hekel aan de Filistijnen, hij ook. Maar Saffi ra is anders. Ze doet geen vlieg kwaad. Daarom wil hij met haar trouwen.
9 Rare snuiters ‘Hoi mam.’ ‘Ha Simson, fi jn dat je er bent. Het eten is klaar. Als jij papa even roept, dan kunnen we aan tafel. Hij is in de schuur.’ Simson loopt naar buiten. ‘Pap, eten!’ roept hij. ÔJoehoe!Õ roept vader terug. ‘Ik kom.’ Vader stapt de keuken in. ÔMmmÉ, wat ruikt het hier lekker,’ zegt hij. ‘Ik heb honger als een paard.’ Vader wast zijn handen en gaat zitten. Hij bidt voor het eten. Moeder schept het eten op de borden. Lamsbout met boontjes en rijst. Simson neemt een hap. ‘Lekker mam,’ zegt hij met volle mond.
10 ‘Dank je Simson. Heb je vandaag nog iets leuks gedaan?’ Simson knikt. Hij eet zijn mond leeg en begint te vertellen. ‘Ik ben naar Timna geweest.’ ‘Alweer?’ vraagt vader verbaasd. ‘Je bent de laatste tijd wel erg vaak in Timna. Wat moet je toch in dat Filistijnse dorp? De mensen die daar wonen deugen niet.’ Ai! Dit had hij al verwacht. Vader heeft geen goed woord over voor de Filistijnen. Simson schraapt al zijn moed bij elkaar. Hij neemt een extra hap lucht en zegt dapper: ‘Er wonen ook goede mensen in Timna. Ik heb daar een heel lief meisje ontmoet. Ze heet Saffi ra. Ik hou van haar en wil met haar trouwen.’ Vader schrikt. Hij verslikt zich bijna in een boontje. ÔBen je nou helemaal betoeterd!Õ roept hij uit.
11 ‘De Filistijnen zijn onze vijanden. Ze pikken ons vee en steken ons koren in brand.’ ‘Saffi ra doet dat niet,’ protesteert Simson. ‘Niet alle Filistijnen zijn zo gemeen.’ ‘Je kunt beter met een lief meisje uit Israël trouwen,’ zegt moeder. ‘Precies,’ bromt vader. ‘Die Filistijnen zijn rare snuiters. Ze doen alles wat God verboden heeft. Je hebt daar nets te zoeken.’ Simson wordt boos. ÔSafÞ ra is geen rare snuiter!Õ roept hij kwaad. ‘Ze is het liefste en mooiste meisje dat ik ooit heb ontmoet. Jullie begrijpen er niets van!’ Simson schuift zijn stoel van tafel. Hij staat op en loopt boos de kamer uit. De deur valt met een knal achter hem dicht. Bam!