3 3 3 225 145 145 28+1 3 DE PREDIKING VAN HET OUDE T E STA M EN T DR. E.W. TUINSTRA Spreuken deel 3 DE PREDIKING VAN HET OU DE T E STA M EN T DR. E.W. TUINSTRA Spreuken deel 3
Dr. E.W. Tuins Tra SPREUKEN deel III KokBoekencentrum Uitgevers • Utrecht Spreuken deel III 3 | Elgraphic - Vlaardingen 07-05-20 11:54
inhoud Voorwoord 9 Hoofdstuk 22 11 Aantekeningen bij 22:17-29 21 Hoofdstuk 23 23 Aantekeningen bij hoofdstuk 22:30 - 23:35 39 Hoofdstuk 24 43 Aantekeningen bij hoofdstuk 24 63 Hoofdstukken 25-29 67 De verzameling van Hizkia Hoofdstuk 25 71 Aantekeningen bij hoofdstuk 25 87 Hoofdstuk 26 91 Aantekeningen bij hoofdstuk 26 109 Hoofdstuk 27 111 Aantekeningen bij hoofdstuk 27 129 Hoofdstukken 28 en 29 133 Hoofdstuk 28 139 Aantekeningen bij hoofdstuk 28 161 Hoofdstuk 29 165 Aantekeningen bij hoofdstuk 29 187 Hoofdstukken 30 en 31 191 Hoofdstuk 30 195 Aantekeningen bij hoofdstuk 30 223 Spreuken deel III 7 | Elgraphic - Vlaardingen 07-05-20 11:54
Hoofdstuk 31 227 Aantekeningen bij hoofdstuk 31 249 aanvullende bibliografie 253 register 262 Spreuken deel III 8 | Elgraphic - Vlaardingen 07-05-20 11:54
9 Voorwoord Het stemt mij dankbaar dat dit werk waartoe ik ooit door mijn leermeester Adam van der Woude ben aangezocht, nu voltooid is. Bij de eerste twee delen werd ik aangemoedigd door mijn vrouw en bij dit laatste deel is de vruchtbare samenwerking met Dick Snijders, pastor loci te Elst, van grote betekenis ge - weest. Zijn nauwgezetheid is de tekst zeker ten goede gekomen. De leden van de redactie moet ik bedanken voor het zorgvuldig nakijken van het manuscript. In onderscheid tot de beide vorige delen is in dit derde deel een vertaling toege - voegd. Die vertaling is een werkvertaling die tot doel heeft de toegankelijkheid van het boek te verhogen. Ik ben de redactie van de serie erkentelijk dat zij hier - mee akkoord is gegaan. Elst, februari 2020 Spreuken deel III 9 | Elgraphic - Vlaardingen 07-05-20 11:54
11 Hoofdstuk 22 Deze derde verzameling in Spreuken onderscheidt zich duidelijk van de vooraf - gaande verzameling. Meteen in de eerste verzen van dit gedeelte treedt een stijl - verandering ten opzichte van 10:1-22:16 op. De vorm van de tweeregelige spreuk wordt verlaten. Deze verzen (22:17-21) vormen de inleiding op de spreuken die volgen en herinneren aan de onderwijzingen in hoofdstuk 1-9. De aanduiding ‘woorden van de wijzen’ in 22:17 is mogelijk oorspronkelijk het op - schrift van de verzameling geweest. In ieder geval geven deze woorden het on - derscheid aan in auteurschap met de spreuken van Salomo in 10:1-22:16. Wordt op deze wijze het begin gemarkeerd, het einde van de verzameling vinden we in 24:22 want het volgende vers 24:23a luidt: ‘ook dit (zijn woorden) van wijzen’. Dat vers is dus het opschrift van een volgende kleine verzameling (24:23-34). De samenhang van 22:17-24:22 wordt versterkt wanneer we aannemen dat in 22:20a sprake is van 30 spreuken. Voor het moeilijk te begrijpen ketib šlšwm (qerē šālīšīm ) moeten we dan šelōšīm , ‘dertig’, lezen (meer daarover bij vs. 20). Vaak wordt verwezen naar de onderwijzing van Amenemope die omstreeks 1100 v. Chr. in Egypte ontstaan is en waarvan de invloed in dit deel van Spreu - ken duidelijk merkbaar is. Daar wordt gesproken over 30 hoofdstukken. Het getal 30 duidt een zekere samenhang aan van 22:17-24:22 als verzameling spreuken waarvan het doel wordt aangegeven in 22:19 ‘opdat je vertrouwen in YHWH zal zijn’ ( līh eyōt bayhwh mib tèkā ) en 24:21 ‘ontzag voor YHWH, mijn zoon, en de koning’ ( yerā’ ’èt yhwh b enī wāmèlèk ) de grondregel geeft. LXX heeft na 24:22 nog vijf extra verzen en vervolgt met 30:1-14. Daarna volgt 24:23-34 waarop 30:15-33; 31:1-9 aansluiten. Dan volgen de hoofdstukken 25-29 en wordt zoals in MT afgesloten met 31:10-31. Deze afwijkende volgorde ondersteunt de veronderstelling dat 24:22 het einde van de derde verzameling vormt. De verzameling verschilt ook van de voorafgaande doordat het antithetisch pa - rallellisme vrijwel ontbreekt (23:17; 24:16). De aanhef ‘mijn zoon’ komt herhaal - delijk voor: 23:15, 19, 26; 24:13, 21. In vergelijking met de andere collecties is de frequentie van de vermaning hoog. Zij komen vooral voor in vierregelige spreu - ken en zijn doorgaans negatief geformuleerd. Indeling van 22:17-24:22 (70 verzen) In de verzameling kunnen drie gedeelten onderscheiden worden. - 22:17-23:11 de inleiding (22:17-21) en 10 spreuken eindigend in 23:11 waar een theologische onderbouwing van de vermaning in 22:28 wordt gegeven. - 23:12-35 de opvoeding, bereidheid tot opvoeden en om opgevoed te Spreuken deel III 11 | Elgraphic - Vlaardingen 07-05-20 11:54
12 22:17 worden: 8 spreuken eindigend met een lied over de dronken - man in 23:29-35. - 24:1-22 verschillende onderwerpen: 12 spreuken eindigend met de op - roep om ontzag te hebben voor YHWH en voor de koning. Er heerst een tamelijk grote eenstemmigheid over deze indeling waarbij 22:17- 21 de inleiding vormt, gevolgd door tien spreuken (22:22-23:11). Bij 23:12-35 is er verschil van mening over de vraag of 23:12-14 één of twee spreuken bevat. Het eenvoudigst lijkt het hier van twee spreuken te spreken. In 23:12 wordt de leerling aangesproken, in 23:13-14 de leraar/vader. Dan volgen in 23:15-35 nog zes spreuken en 24:1-22 nog twaalf, in totaal dus dertig. Proloog 22:17-21 Woorden van wijzen. Leen je oor en luister naar mijn woorden, richt je aandacht op mijn wijsheid, want aangenaam zijn ze wanneer je hen bewaart in je binnenste, ze zijn allemaal klaar om op je lippen te nemen. Opdat je je vertrouwen op YHWH stelt, heb ik je onderwezen, heden, ja jou. Heb ik voor jou niet dertig (spreuken) opgeschreven, als raadslag en kennis? Om je te onderwijzen waarheid, betrouwbare woorden, om antwoord te geven aan wie je gezonden heeft. Deze tienregelige inleiding (22:17-21), die vooraf gaat aan de spreuken die vol - gen in 22:22-24:22 bevat een aansporing om te luisteren (vs. 17), een motivatie (vs. 18: ‘want ze zijn aangenaam ...’) en een doelstelling (vs. 19-21: ‘opdat je je vertrouwen op YHWH stelt ...’). De manier van spreken is die van een leraar tot zijn leerling, de terminologie van de onderwijzing die we kennen uit de hoofd - stukken 1-9. Voor het eerst sinds hoofdstuk 7 treffen we een onderwijzing aan, een aansporing om te luisteren naar de wijzen en te vertrouwen op YHWH, wiens naam centraal staat. Met ‘woorden van wijzen’ ( dibrē hākamīm ) in vs. 17 onderscheidt dit gedeelte zich van het voorafgaande dat ‘spreuken van Salomo’ (mišlē š elōmō ) bevat (10:1). De aanduiding māšāl wordt uitsluitend voor de spreuken van Salomo gebruikt (1:1, 6; 10:1; 25:1). Bij de wijzen of wijze wordt vaak van ‘woorden’ ( debārīm ) gesproken (1:6; 22:17; 30:1 (Agur); 31:1 (moeder Spreuken deel III 12 | Elgraphic - Vlaardingen 07-05-20 11:54
13 22:17 van Lemuël)). Wie deze wijzen zijn laat de auteur in het midden. Mogelijk is de auteur er één van want ‘de woorden van wijzen’ staat parallel met ‘mijn kennis’ (da ctī). Maar het kan ook zijn dat zijn kennis onderscheiden moet worden van de woorden van niet-israëlitische wijzen wier wijsheid de auteur in herinnering wil roepen. 1 De uitdrukking ‘woorden van wijzen’ ( dibrē hākamīm ) zou goed het opschrift geweest kunnen zijn dat later door haplografie in de tekst is geraakt. 2 Het kan daar ook bewust ingeschoven zijn om het vreemde niet op te laten val - len (Sæbø). Dit opschrift is dan bedoeld voor de hele derde spreukenverzame - ling (22:17-24:22) en vs.17 zou vervolgens aldus geluid hebben: ha t cozn ekā ūšemā c debārāy w elibkā tāšīt l eda ctī, ‘leen je oor en luister naar mijn woorden en je hart zet dat op mijn kennis’. ‘Mijn woorden’ ( debārāy ) in 17a sluit goed aan bij ‘mijn kennis’ ( da ctī) in 17b. De wijziging verschaft daarmee niet alleen een titel aan deze verzameling maar geeft ook reliëf aan het ‘ook dit zijn (spreuken) van wijzen’ in 24:23, dat betrekking heeft op de kleine, vierde verzameling in 24:23- 34. 3 In de versiones vindt de emendatie geen steun en MT geeft een goede zij het enigszins overladen tekst, een tricolon in plaats van de te verwachten bicolon. ‘Woorden van wijzen’ vormt echter geen geschikte parallel van ‘mijn kennis’. LXX heeft een eigen vorm aan de perikoop gegeven. Vs. 17b MT wordt vs. 18a. Er is een inclusio met logos aan het begin (vs. 17) en einde (vs. 21), een driemaal her - haald ‘jouw hart’ (vs. 17, 18, 20) en in vs. 19b is YHWH onderwerp: ‘Hij doet je zijn weg kennen’. Zo krijgt de proloog een eigen kleur. Opvallend is de nadruk op ‘het ware woord’ in het laatste vers van de inleiding: ‘ik leer je dus te gehoorzamen aan het ware woord ( alèthè logon ) en de goede kennis (gnoosin agathèn – A alèthè ) om woorden van waarheid ( logous alètheias ) te kunnen antwoorden aan hen die je ondervragen’. Ook in de inleiding in hoofdstuk I heeft LXX alèthè toegevoegd: ‘ware gerechtigheid’ (1:3). Het is niet geheel uit te sluiten dat in het eerste hoofdstuk van Spreuken in 1:6b dibrē hākamīm , ‘woorden van wijzen’, betrekking heeft op de gedeelten die volgen in 22:17-24:22; 24:23-34; 30:1-14; 31:1-9. De auteur/redacteur van de inleiding in 1:1-6 zou deze gedeelten al voor ogen gehad kun - nen hebben toen hij van dibrē hākamīm (1:6b) sprak. LXX heeft de spreuken van Agur en van de moeder van Lemuël zo geplaatst dat de anonieme getallenspreuken (30:15-33) na hoofdstuk 24 en vóór de Tweede Salomonische verzameling (hfdst. 25-29) staan. Zo zou in de Griekse versie de bui - tenlandse stof ingekaderd zijn terwijl ook de uitheemse namen van Agur en Lemuël verdwenen zijn. 22:17 Ook in de schriftelijke overlevering (zie vs. 20) wordt aan de vorm van de mondelinge onderwijzing vastgehouden. De overdracht van de leraar op de leerling geschiedt mondeling. Er wordt gesproken over hakāmīm , ‘wijzen’. Een probleem is dat we weinig van deze wijzen afweten (zie dl. I, p. 15v). Hier zou sprake kunnen zijn van een zeer brede en algemene aanduiding voor wijzen waaronder ook niet-israëlitische wijzen als Amenemope, Ani en Achikar val - len. 4 Daar zou de aanduiding debārīm , ‘woorden’, op kunnen duiden. Die term wordt immers ook voor de spreuken van Agur en die van de moeder van Le - Spreuken deel III 13 | Elgraphic - Vlaardingen 07-05-20 11:54
22:18 14 muël gebruikt. Het woord māšāl , ‘spreuk’, blijft gereserveerd voor de spreuken van Salomo (1:1, 6 in een reeks met ‘woorden van wijzen’; 10:1; 25:1). Hier heb - ben de woorden van wijzen ( dibrē hakāmīm , vgl. 1:6) betrekking op de spreuken die volgen (22:22-24:22). In deze kleine proloog wordt in een ik-jij verhouding (‘jouw oor – mijn woorden; jouw hart – mijn kennis’) van leraar en leerling de lof van de kennis ( da cat) van de leraar geprezen om de leerling te motiveren (vs. 18). Oren en hart worden vaker naast elkaar genoemd (2:2 in dezelfde volgor - de). ‘ Richt je hart op mijn kennis ’ want het luisteren moet in een ter harte nemen overgaan. Het hart is immers gegeven om te verstaan (zie dl. I, p. 130). Het on - derricht is gericht op het overbrengen van wijsheid en die zal leiden tot vertrou - wen op God. In deze inleiding zijn de overeenkomsten met de onderwijzing van Amene - mope treffend: ‘Leen je oor, luister naar wat gezegd wordt; laat je hart het verstaan. Het is heilzaam het ter harte te nemen, maar wee degene die het veracht. Laat het in het binnenste van je lichaam rusten, dan is het een spit in je hart. En wanneer er dan een storm van woorden opsteekt dan is dat een meerpaal voor je tong.’ 5 Dat welibkā tā šīb ledactī,, ‘en je hart zet het op het kennen van mij’, (NaB; kanttek. StV laat in dat ge - val ‘mij’ op de wijsheid slaan) zou betekenen is niet waarschijnlijk en past niet in de context. Het is de kennis, de wijsheid die overgedragen wordt. 22:18 De aandacht die je de woorden van de wijsheidsleraar zult schenken zal je goed doen. Wanneer je je die woorden eigen maakt en je die wijsheid gaat ge - bruiken dan is dat bijna als muziek. Aangenaam, liefelijk ( nā cīm , 23:8; 24:4), een woord dat ook voor de lier en voor David als zanger gebruikt wordt, zo worden de woorden van de wijzen hier gekwalificeerd, als iets dat ook een esthetisch ge - noegen is. Zo wordt aan de spreuken als een kleinood vorm gegeven. Je moet die woorden in je binnenste ( bètèn) bewaren zodat je hen straks op het juiste moment ter beschikking hebt. Zij staan allemaal ( yahdāw ) op je lippen klaar (yikkōnū ) om gebruikt te worden, vgl.19:29. De schatten die je hier worden toe - vertrouwd moeten benut worden. De inleidende woorden zijn ook een uitnodi - ging waarin het fraaie en welluidende met de wijsheid verbonden wordt. 6 Het vers is een motivatie in de vorm van een stelling terwijl vs. 19, dat het doel van de vermaning aangeeft, ook deel van de motivatie is. 7 Op grond van Amenemope wordt wel voorgesteld om keyātēd , ‘als een tentkoord, tentpin’, te lezen in plaats van yahd āw, vgl. Job 4:21. Maar in Amenemope is sprake van een pin, in scheepstermen Spreuken deel III 14 | Elgraphic - Vlaardingen 07-05-20 11:54
15 22:19 ‘een spit’, waarmee een schip vastgezet wordt zodat het bij storm niet los slaat, een beeld voor be - heersing, voor zwijgen wanneer emoties zich laten gelden: ‘... dan vormt het een spit in je hart. Wan - neer een wervelwind van woorden opsteekt dan is het een houvast voor je tong.’ 8 22:19 Hier bevindt zich de kern van de proloog. De naam van YHWH staat cen - traal, op hem moet de leerling vertrouwen. Het doel van het onderwijs is dat je je vertrouwen op YHWH stelt. Een mens moet zijn zekerheid bij God zoeken en bij hem zal hij die dan ook vinden. Dat vertrouwen wil de auteur de leerling inpren - ten. Bij deze kern wordt de lezer nadrukkelijk bepaald: om hem gaat het: ‘(daar - om) heb ik je onderwezen, heden, ja jou’ ( hayyōm ’af- ’āttā ). De leerling, de hoorder, de lezer wordt direct en persoonlijk aangesproken. De ongebruikelijke volgorde geeft dit vers, dat het doel van het onderwijs aangeeft, nadruk. De hier voor ‘onderwijzen’ gebruikte werkwoordsvorm ( yāda c hifil hōda ctīkā ) treffen we in Spreuken behalve in 22:21 ook aan in 1:23. Hier in de mond van de wijze, daar in de mond van de Wijsheid. Het voorop plaatsen van de infinitivus līheyōt terwijl het hoofdwerkwoord hōda ctīkā later volgt en het voorafgaan van de godsnaam aan mibta hèkā versterken de nadruk: ‘vertrouw alleen op YHWH’. 22:20 De spreuken zijn schriftelijk vastgelegd (‘heb ik niet voor jou opgeschre - ven?’). Het nadrukkelijke ‘voor jou’ sluit aan bij ‘ja, jou’ in het voorafgaande vers. De lezer zou de woorden als een persoonlijke brief aan hem kunnen zien. De vraag die gesteld wordt kan opgevat worden als een vorm van vermaning. 9 Het begrip spreuken moet hier bij gedacht worden maar de inhoud wordt helder aangegeven als raad (mō’ēsā) en kennis (dācat). De vocalisatie šelōšīm, ‘dertig’, levert met de aanvulling ‘spreuken’ een overeenkomst op met de dertig hoofd - stukken van Amenemope, een getal waar aan het slot van de Egyptische onder - wijzing nog eens op gewezen wordt: ‘Kijk eens naar deze dertig hoofdstukken, ze maken blij en ze onderwijzen ...’ 10 En hoewel de hoofdstukken in de Egypti - sche onderwijzing veel langer zijn dan de gemiddelde spreuk in 22:17-24:22 kan het getal dertig onder invloed daarvan gekozen zijn en het is inderdaad mo - gelijk tamelijk ongedwongen in het vervolg (22:22-24:22) een dertigtal spreu - ken vast te stellen. 11 Niet dat die dertig spreuken aan Amenemope ontleend zijn maar het getal is een van de punten waaruit de invloed van deze Egyptische on - derwijzing op dit deel van het boek Spreuken blijkt. Het doel van de spreuken die volgen is je het belang van waarachtigheid bij te brengen. Het zijn spreuken waarmee je aan de slag kunt en in het leven wat aan hebt. Ze leiden je naar een eerlijk leven. Het volgende vers formuleert die doelstelling: om je de waarheid te doen kennen. Het eerste doel is je houding tegenover God, in vs. 18 geformu - leerd met ‘vertrouwen op God’, in vs. 21 volgt het tweede: je houding tegenover de mensen. Spreuken deel III 15 | Elgraphic - Vlaardingen 07-05-20 11:54
22:21 16 De lezing šelōšīm verdient de voorkeur boven šālīšīm (qerē), dat ‘kernspreuken (NBG)’ of ‘be - langrike voorskrifte’ (NSA) zou kunnen betekenen of šilšōm (ketīb), ‘eergisteren, vroeger’ (NaB; Whybray ‘Did I not write you recently?’ 12). Deze laatste lezing kan wel een zeker reliëf geven aan het ‘heden’ ( hayyōm ) in het voorafgaande vers en daarom is een tijdsaanduiding bij ‘voor jou’ ( lekā) niet vreemd. LXX heeft ( trissoos ), ‘drievoudig’. De bēt in bemō cēsōt wādā cat is een beth essentiae. 13 Het lexeem mō cēsā,‘raad, plan, besluit’ , komt alleen in het meervoud voor en heeft waneer het in een theologische context staat, wat vaak het geval is, doorgaans een ongunstige betekenis. 14 Hier is dat niet het geval. De verhouding mondelinge overlevering en schriftelijke vastlegging is gecompli - ceerd. Spreken en schrijven gaan naast elkaar en beïnvloeden elkaar. De eerste ne - gen hoofdstukken van Spreuken worden als gesproken woord gepresenteerd (‘luister!’), maar het concept lijkt hoorder en lezer op het oog te hebben. Bij het horen zouden we ons de leerling, het opgroeiende kind, kunnen voorstellen. Bij het lezen de leraar, de ouder. De onderwijzing is een zelfstandige, literaire vorm geworden die uit een mondelinge traditie is gegroeid. De ouderlijke vermaning vormt het hart van de opvoeding en die ligt aan het ‘genre’ onderwijzing ten grondslag. 15 Het betekent niet dat deze teksten in deze vorm door de ouders zijn voorgedragen maar dat is wel de constellatie waarin de auteurs de onderwijzingen gesitueerd hebben. Zo hebben de auteurs dat gewild. De schriftelijke vorm maakt de onderwijzingen voor allen beschikbaar, zonder het huiselijke gebruik uit te sluiten. 22:21 De directe persoonlijke toon van het vorige vers wordt volgehouden. Na het eerste woord voor ‘waarheid’ ( qōš t, een aramëisme 16) volgt de uitdruk - king ‘betrouwbare woorden’ (eig. ‘woorden van waarheid’, imrē ’èmèt ). Beide samen lijken betrekking te hebben op de dertig spreuken die volgen. De uit - spraken die de leerling onderwezen krijgt, zijn waar en betrouwbaar. Ze zul - len een leidraad in het leven zijn en een houvast bieden. In het vervolg van het vers komt een andere, een praktisch maatschappelijke, doelstelling van de leermeester aan de orde, namelijk dat de leerling een betrouwbare bood - schapper zal moeten zijn. De leerling zal ook zelf de waarheid moeten be - trachten wil hij als boodschapper betrouwbaar zijn. De overbrenger van berichten en boodschappen moet voor zijn opdrachtgevers nauwkeurig en waarheidsgetrouw zijn. Zijn verantwoordelijkheid was groot en het aanzien van zijn zenders was daarmee gemoeid. Hij moet zorgvuldig terugrapporte - ren. Er was geen pers, er waren alleen boodschappers. Het vers lijkt overladen met de nadrukkelijke herhaling van het woord ’èmèt , ‘waarheid, betrouw - baarheid’, maar de concentratie van deze begrippen onderstreept de bedoe - ling van de spreuken die volgen. Daarin gaat het om meer dan gewoon onderwijs, het gaat om het volle leven en het belangrijkste daarin is vertrou - Spreuken deel III 16 | Elgraphic - Vlaardingen 07-05-20 11:54
17 22:22-23 wen, vertrouwen op YHWH (vs. 19). Dat godsvertrouwen is een persoonlijke, individuele zaak, maar zelf moet je in het maatschappelijke verkeer betrouw - baar zijn en vertrouwen willen bevestigen in het dagelijkse leven (vs. 21b). Vertrouw op God en wees zelf betrouwbaar. In ’amārīm ’èmèt (vs. 21b) kan ’èmèt dittografie zijn want is het is geen gangbaar Hebreeuws. 17 De uitdrukking qōš t ’imrē ’èmèt zou een superlativus kunnen zijn: ‘de waarachtigste woorden’. LXX heeft in vs. b ‘opdat je betrouwbare antwoorden geeft aan hen die je ondervragen’. Voor de uitdruk - king lešōlhèykā , ‘aan je opdrachtgevers, aan hen die je gezonden hebben’, vgl. 10:26; 25:13. Het zijn belangrijke mensen in wier dienst de leerling, de zoon, kan komen. Overigens kan de meervouds - vorm hier ook een onbepaalde enkeling aanduiden. 18 De opvatting dat de volgende onderwijzing als enig doel heeft boodschappers te vormen die rijke cliënten goed kunnen representeren is te be - perkt. 19 Een goede boodschapper zijn is het praktische doel maar centraal staat het vertrouwen in YHWH zoals al direct uit de eerste spreuk blijkt. 22:22-29 spreuk 1-5 22:22-23 , spre u k 1 Beroof de arme niet, want hij is al arm en vertrap de behoeftige niet in de poort, want YHWH voert hun rechtsgeding en wie hen beroven berooft hij van hun leven. Deze eerste van de 30 spreuken sluit inhoudelijk goed aan bij 22:16, de laatste spreuk van de voorafgaande grote spreukenverzameling. Eindigt die verzame - ling met een spreuk in de sfeer van 14:31 (‘wie de arme ( dāl ) onderdrukt, smaadt diens maker’), deze verzameling opent er mee. Zo goed als de sterke, de machti - ge wordt gewaarschuwd, zo goed wordt de arme getroost. Het is een waarschu - wing je niet te vergrijpen aan de schamele bezittingen van de arme, wiens zwakheid bijna een verleiding is, hij is een makkelijke prooi voor de respectloze. Beroof een arme niet ( ’al tigzāl dāl , vetitivus) want hij is weerloos ( kī dāl h’ū , ‘want hij is arm, hij is een dāl ’).20 Beroof je hem van zijn laatste middelen, zijn elementaire levensbehoeften dan bedreig je zijn leven. Maar wees gewaar - schuwd deze onbeduidende mens heeft een beschermer die sterker is: YHWH, de beschermheer van de armen. Wanneer je hem aantast, tast je God aan. Hij zal voor hen in het krijt treden ( rīb rībām , ‘hun rechtsgeding voeren’, vgl. 19:17; zie bij 3:30). Hij zal de rovers treffen met de zwaarste straf ( qāba c ’èt qōb cēhèm ). Wie de arme berooft, zet zijn leven op het spel. Het tweede hoofdstuk van Amene - mope begint met: ‘Hoed je er voor een ellendige te beroven, een zwakke geweld aan te doen.’ 21 Spreuken deel III 17 | Elgraphic - Vlaardingen 07-05-20 11:54
22: 24-25 18 Het werkwoord gāzal , ‘beroven’, komt behalve in 28:24 en nifal in 4:16 niet in Spreuken voor, elders 27x. Het is een asociaal handelen dat door YHWH vergolden zal worden. De werkwoorden dāka, ’vertrappen’, en qāba c, ‘beroven’ komen alleen hier in Spreuken voor. Voor dal en cānī , ‘arm’, zie bij 10:15; 14:31 en de excurs ‘arm’ ( dal) dl. II, p. 205v. 22: 24-25 , spre u k 2 Ga niet om met een driftkop en met een heethoofd laat je niet in, opdat jij je niet je gewent aan zijn wegen en een val zet voor je eigen leven. Een heethoofd ( ’īš hēmōt ), vooral in de Egyptische onderwijzing een bekende figuur (zie bij 15:18), duidt een boze negativist aan. Zijn boosaardig gemopper heeft iets aanstekelijks en daarom moet je zo’n ruzieachtige figuur mijden. Een hyperkritische instelling bederft je leven: ‘Die zet een val ( mōqēš ) voor je ziel’. Wantrouwen en achterdocht verzuren het leven. In het eerste werkwoord van de tweede helft ( ’ālaf , een Aramees leenwoord) zit niet alleen gewenning maar ook de connotatie ‘leren, overnemen’. Vergelijk Šuruppak r. 27: ‘Houd je buiten geruzie, bij belediging houd afstand.’ 22 Zowel in 22:23 als hier wordt nèfèš ge - bruikt. In vs. 23 rooft YHWH het leven, hier bederf je zelf je leven. Vs. 24 is chiastisch geconstrueerd, waardoor de nadruk op de driftkop valt. Syntactisch zijn de twee verzen verbonden door het suffix van ’ōrhōtāw , ‘zijn wegen’, in vs. 25a, dat terugverwijst naar bacal ’āf, ’driftkop’, en ’īš hēmōt , ‘heethoofd’, in vs. 24. Vgl. 15:18 ( ’īš hēmā ); 27:3, 4; 29:22 ( ’īš-’af en bacal hēmā ). Pluralis hēmōt kan verheviging aanduiden. 23 22: 26-27 , spre u k 3 Wees niet bij wie handslag geven, bij hen die leningen garanderen. Als je niet kunt voldoen, waarom zal men dan jouw bed van onder je vandaan halen? Waarschuwingen tegen borg staan vinden we vaker in Spreuken (6:1; 11:15; 17:18; 20:16; 27:13). Borg staan wordt gezien als het soort hulp dat meer proble - men veroorzaakt dan oplost. Hier gaat deze raad gepaard met een ironische vraag: Waarom zou je het risico nemen dat je bed, toch een zekere luxe, onder je vandaan wordt gehaald? Vaak zal hij die borg staat vermogend genoeg zijn om op het moment dat hij voor de schulden van een ander moet opdraaien in ieder geval nog een bed over te houden. Maar hier wordt het afschrikwekkendste sce - nario geschetst. Hij die borg stond heeft geen rust meer en zelfs geen plek meer Spreuken deel III 18 | Elgraphic - Vlaardingen 07-05-20 11:54
19 22: 28 om te rusten. Schuldenaars zelf hadden in ieder geval nog ’s nachts recht op hun mantel (Ex. 22:25-26). Waar het in schulden geraken toe kan leiden wordt be - schreven in Neh. 5:2-11. Het vraagwoord in vs. 26b lammā, ‘waarom’, is geen dittografie, maar versterkt nog eens het voorafgaande: ‘Waarom zou zo iets dat vermeden kan worden jou overkomen?’ 24 Een Akkadische spreuk uit Hattuša luidt: ‘Ik ben borg geworden vandaar dat (mijn) verliezen nooit zullen o[phouden].’ 25 Een aanwijzing dat Mesopotamische wijsheidsteksten in de late bronstijd tot in het gebied van de Hethieten bekend waren. 22: 28 , spre u k 4 Verplaats de oude grenzen niet, je voorouders hebben ze vastgesteld. Stenen gaven de grenzen van de akkers aan. Het verplaatsen ervan om je eigen terrein te vergroten was een moeilijk te bewijzen vergrijp. Elders in Spreuken worden vooral weduwen (15:25b) en wezen (23:10b) als slachtoffer van dit soort misdrijf genoemd. Zij stonden er immers vaak alleen voor en dan kon de akker die zij moesten bewerken wel eens langere tijd braak blijven liggen met als mogelijk gevolg dat kwaadwillende buren zich onrechtmatig land zouden toe-eigenen. Zonder goede pleitbezorger in de poort waren zij vaak machteloos. Wie de grensstenen verzette overtrad YHWH’s beschikking betreffende het land, YHWH liet immers de grenzen van het land vaststellen (Num. 34). De overtreder beroofde zijn medemens van zijn middelen van bestaan en bedreig - de daarmee dus diens leven. 26 In Deut. 19:14; 27:17 wordt dit misdrijf onder de vervloekingen genoemd. Waarschijnlijk is in Deu - teronomium een oude vorm van Spreuken geciteerd en op eigen wijze uitgebreid. De auteur van dit deel van Spreuken maakt hier zo overvloedig gebruik van Amenemope dat het onwaarschijnlijk is dat hij voor deze ene spreuk bij Deuteronomium te rade zou zijn gegaan. 27 De grenzen werden in de hele oudheid geacht onder goddelijke bescherming te staan. In Me sopotamië werden vaak vervloe - kingen aangebracht bij de op grote stenen voorkomende lijsten van grenzen. Ook in Amenemope (7,11) wordt er nadrukkelijk tegen deze kwalijke praktijk gewaarschuwd: 28 ‘Verplaats niet de grens - steen op de grens van de velden en verschuif het meetsnoer niet van zijn plaats.Wees niet belust op een el akker en vergrijp je niet aan de akker van een weduwe.’ Overigens refereert Amenemope aan een praktijk, die typisch is voor Egypte, omdat daar ieder jaar na de overstromingen van de Nijl de grenzen van de akkers opnieuw gemarkeerd moesten worden en daar werden koorden voor ge - bruikt. 29 Zie ook bij 23:10-11. Spreuken deel III 19 | Elgraphic - Vlaardingen 07-05-20 11:54
22: 29 20 22: 29 , spre u k 5 Heb je een man gezien bekwaam in zijn werk? Voor het aangezicht van koningen zal hij gaan staan, niet voor het aangezicht van onbeduidende lieden zal hij staan. Met de vraag ‘heb je gezien?’ wordt de aandacht getrokken, zoals ook in 26:12 en 29:20, vgl. Deut. 22:1-4. Een bekwame werker zal in dienst van de koning komen. Daar is hij op zijn plaats. Zo’n talent mag niet verloren gaan. De spreuk is in de eerste plaats bestemd voor leraren en opvoeders die oog moeten hebben voor (hāzā , als in Ex. 18:21 ‘uitkijken naar’) talentvolle pupillen en er voor moeten zor - gen dat die de juiste loopbaan kiezen. Zulke begaafde jonge mensen zijn bestemd voor een hoger ambt en komen wellicht in aanmerking voor een functie aan het hof. Zij moeten in dienst van de koning komen en niet in dienst van onbeduiden - de mensen ( hāśūkīm, een hapax, eigenlijk ‘obscuur’, hier in sociale zin onaanzien - lijk) . Waarschijnlijk wordt in deze spreuk in de eerste plaats aan een schrijver gedacht hoewel dat niet nadrukkelijk gezegd wordt. Het woord m ā h ī r, ‘geschikt, ervaren’, duidt op een schrijver. 30 Ezra wordt een schrijver bekwaam in de wet van Mozes ( sōfēr māhīr b etōrat mōšè) genoemd (Ezra 7:6) en in Ps. 45:2 noemt de psal - mist zijn tong een vaardige schrijver ( sōfēr māhīr ). Ook in Achikar wordt dit woord m hy r, ‘bekwaam’, genoemd in verband met de wijze schrijver ( spr hkym ). De spreuk lijkt op een vers aan het slot van Amenemope: ‘Een schrijver die in zijn ambt ervaren is, die wordt waardig bevonden om aan het hof te zijn.’ 31 Het werkwoord ‘zich opstellen, gaan staan’ ( hityā ssēb) duidt op de fysieke positie van de schrijver, hij stelt zich iemand ten dienste en het impliceert dat hij in dienst is (vgl. Zach. 6:5; Job 1:6; 2:1). 32 In Sir. 8:8 wordt leitourgèsai , ‘dienen’, gebruikt als vertaling van hityā ssēb. Die connotatie speelt hier zeker mee, zoals cāmad lifnēy , ‘staan voor’, de houding van de dienaar voor zijn meester aanduidt en vaak dienen betekent (I Kon. 10:8; Jer.40:10). Spreuken deel III 20 | Elgraphic - Vlaardingen 07-05-20 11:54
21 aantekeningen bij 22:17-29 1. Barucq, pp. 169v.; Sæbø, pp. 279v. 2. Zo o.a. H. Gressmann, Die neugefundene Lehre des Amenemope und die vo - rexilische Spruchdichtung Israels, Z AW 42 (1924), pp. 272-294, spec. p. 274; Gemser; Plöger; Meinhold; Whybray; Fox; BHS. 3 . C . J. L abus chag ne, Numerical Features of the Book of Proverbs , p. 1: ‘...this correc - tion has proved to be the key to ascertaining the original canonical text’, www. labuschagne.nl/ketubim/Bookofproverbs. Anders A. Luc, The Titles and Struc - tures of Proverbs, Z AW 112 (2000), 252-255: ‘...the words dibre chakamim may be merely part of the poetic line, and not a title’, zo Waltke; Murphy; L&M; Fuhs, FzB 315, die terecht opmerkt dat LXX (‘Aan de woorden van wijzen leen uw oor en luister naar mijn woord’) de emendatie niet ondersteunt. 4. Fox, p. 707. 5. Amenemope 3, 8-1; Brunner, o.c., pp. 238v.; TCOS I, p. 116; ANET , p. 4 2 1 . 6. G.E. Bryce, A Legacy of Wisdom , Lewisburg 1979, pp. 110v. citeert in dit verband ook 17:7, ‘Bij een dwaas past geen verheven taal’ omdat er een denkrichting van de wijsheid wordt aangegeven waarin het esthetische met de wijsheid verbon - den wordt (Brunner, p. 256, r. 549v.). In de morele evaluatie worden niet de ter - men ‘slecht’ en ‘recht’ gebruikt (vgl. Fox II, p. 973). Zie ook Luchsinger, o.c., 74. 7 . Ph . J. Nel, The Structure and Ethos of the Wisdom Admonitions in Proverbs , BZAW 158 (1982), pp. 57v. 8. Brunner, p. 239, rr. 52-54. 9 . Nel, o.c., p. 25: ‘...the interrogative hal ō’ in the wisdom literature ... a form of ad - minition’. 10. Brunner, p. 256, r. 540; ANET , p. 424. Dertig is ook het getal van de rechters die in het regionale college zitting hebben dat in r. 401 van Amenemope genoemd wordt . V g l. Brunner, p. 480v.; Fox, p.711 11. N. Shupak ( SOWA, p. 216) : ‘There is no doubt that the keyword šelōšīm, ‘ t h i r t y ’, in Prov. 22:20 stems from the influence of the Egyptian parallel, whether 22:17- 24:22 contains 30 sayings or not’. Thierry Maire acht het mogelijk dat šlšwm de naam is van degene tot wie de onderwijzer zich richt. Th. Maire, Proverbs XXII 17ss.: enseignement à Shalishôm?, VT (1995), pp. 227-238, spec. pp. 236v. 12. R.N. Whybray, The Structure and Composition of Proverbs 22:17-24:22 in: Wi s - dom: The Collected Articles of Norman Whybray , ed. Katharine Dell and Marga - ret Barker, (SOTSMon), Sheffield 2005, pp. 76-89, spec. 88v. 13. GesK §119i. 1 4 . L . Rupp e r t , T WAT III, k. 733v.; zie bij 1:31, dl. I p. 68, 261. 15. Fox I, p.74. 1 6 . Wag ne r, Die lexikalischen und grammatikalischen Aramaismen im alttesta - mentlinchen Hebräisch , 1966, p. 274; A. Cody, Notes on Proverbs 22:21 and 22:23b, Biblica 61 (1980), pp. 423v. Spreuken deel III 21 | Elgraphic - Vlaardingen 07-05-20 11:54
AANTEKENINGEN BIJ 22:17-29 22 17. Fox, Clifford. 18. GesK §124o. 19. J.L. Crenshaw,The Sage in Proverbs, in: The Sage in Israel and Ancient Near East , ed. John G. Gammie and Leo G. Perdue, Winona Lake 1990, pp. 205-216. 20. Zie excurs ‘arm’ ( dal ), dl. II , pp. 204v. 21. TCOS I, p. 116; Brunner, p. 239, r.61v.; zie voor dāl ook T WAT II, kk. 233-235 2 2 . B. A lste r, Wisdom of Ancient Sumer, Bethesda 2005, pp. 39, 61. 23. Brockelmann, He b r. Sy nt . , § 19b. 24. J. Barr, Why? In Biblical Hebrew, JTS NS 36 (1985), pp. 1-33, spec. 19-22; BHS ziet in lammā dittografie, zo niet BHQ. 2 5 . Y. C ohe n , Wisdom from the Late Bronze Age , Atlanta 2013, pp. 200-201. 26. C.J. Labuschagne, Deuteronomium II (POT), Nijkerk 1990, pp. 154v. 27. Fox, 732v. Voor de verhouding Spreuken, Deuteronomium en Amenemope, zie Fox, pp. 732v.; M. Weinfeld, Deuteronomy and the Deuteronomic School , Oxford 1972, pp. 265-267. 28. Brunner, pp. 241v., r. 126vv.; TCOS I, p. 117. 29. Brunner, l.c., r. 127-131; Fox 732. 3 0 . J. B ar r, CPTOT , p. 295. 31. Brunner, p. 256, r. 549v.; volgens Fox, pp. 719v. is Spreuken 22:29 aan Amene - mope ontleend. 3 2 . J. R e i nd l, T WAT V, k.. 561. Spreuken deel III 22 | Elgraphic - Vlaardingen 07-05-20 11:54
DE PREDIKING VAN HET OUDE TESTAMENT Een theologische commentaar onder redactie van Dr . A. Va n Selms (†) , Dr . A.S. van der Woude (†) , Dr . C. Va n Leeuwen (†) . Dr . B.E.J.H. Becking en Dr . J.F. Mol Verschenen : Genesis (I en II) door Dr. A. Van Selms Exodus door Dr. F.C. Fensham Exodus (I en II) door Dr. B. van ’t Ve l d Leviticus door Dr. B. Maarsingh Numeri (I , II en III) door Dr. H. Jagersma Deuteronomium (IA , IB , II en III) door Dr. C.J. Labuschagne Jozua door Dr. M.A. Beek Richteren door Dr. Magdel Le Roux I Samuël (I en II) door Dr. A.H. van Zyl I Koningen door Dr. H.A. Brongers II Koningen door Dr. H.A. Brongers I Kronieken door Dr. K. Roubos II Kronieken door Dr. K. Roubos Ezra – Nehemia door Dr. B.E.J.H. Becking Esther door Dr. J.A. Loader Job (I en II) door Dr. A. Van Selms Psalmen (I en II) door Dr. N.A. van Uchelen Psalmen (III en IV) door Dr. Th. Booij Spreuken (I en II) door Dr. E.W. Tuinstra Prediker/Hooglied door Dr. M.A. Beek Jesaja (I) door Dr. L.A. Snijders Jesaja (IIA , IIB , IIIA , IIIB) door Dr. W.A.M. Beuken Jeremia (I en II) door Dr. A. Van Selms Jeremia (III) en Klaagliederen door Dr. A. Van Selms Ezechiël (I , II en III) door Dr. B. Maarsingh Hosea door Dr. C. Van Leeuwen Joël door Dr. C. Van Leeuwen Amos door Dr. C. Van Leeuwen Obadja door Dr. C. Van Leeuwen Micha door Dr. A.S. van der Woude Jona/Nahum door Dr. A.S. van der Woude Habakuk/Zefanja door Dr. A.S. van der Woude Haggai/Maleachi door Dr. A.S. van der Woude Zacharia door Dr. A.S. van der Woude Spreuken deel III 2 | Elgraphic - Vlaardingen 07-05-20 11:54
3 3 3 225 145 145 28+1 3 DE PREDIKING VAN HET OUDE T E STA M EN T DR. E.W. TUINSTRA Spreuken deel 3 DE PREDIKING VAN HET OU DE T E STA M EN T DR. E.W. TUINSTRA Spreuken deel 3