SARAH LADD Roman Te gast op L anwyn Manor SARAH LADD Te gast op L anwyn Manor Cornwall, Engeland, 1818. Als Julia Twethewey logeert op Lanwyn Manor, wordt ze al snel het hof gemaakt door mijeigenaar Matthew Blake. Hij is een begeerd vrijgezel en ze weet dat ze gevleid zou moeten zijn… Maar waarom kan ze haar ogen dan niet van zijn broer Isaac afhouden? Ondanks de onverschillige houding van zijn broer, is Isaac Blake vastberaden om de nalatenschap van zijn vader in leven te houden. En hij is bereid hier hard voor te werken. Als jongere broer kent Isaac zijn plaats, maar toch voelt hij zich, net als Matthew, onweerstaanbaar aangetrokken tot Julia. Het duurt niet lang voordat Julia zich realiseert dat er iets vreemds speelt tussen de oude muren van Lawyn Manor. Wanneer rampspoed toeslaat, de raadsels zich opstapelen en waardevolle voorwerpen onverhoopt verdwijnen, vinden Isaac en Julia elkaar te midden van een stroom aan onverklaarbare gebeurtenissen. Ze moeten hun best doen zich te houden aan de sociale verwachtingen, maar dat is nog niet zo gemakkelijk als het lijkt… Sarah Ladd raakte gefascineerd door de kleding, muziek, literatuur en kunst uit het Regency-tijdperk dankzij de klassiekers van de zusters Brönte en Jane Austen. Eerder schreef ze o.a. De gouvernante van Penwythe Hall en De erfgename van Winterwood . L anwyn Manor Gevangen in de keuze tussen twee broers… Kiest ze degene die door alle dames begeerd wordt, of degene die ze niet kan vergeten? ISBN 978 90 29729420 NUR 342 Omslag Te gast op Lanwyn Manor 140x215mm i.indd All PagesOmslag Te gast op Lanwyn Manor 140x215mm i.indd All Pages 09/03/2020 11:5509/03/2020 11:55
Sarah Ladd Te gast op Lanwyn Manor Vertaald door Hilke Makkink KokBoekencentrum Uitgevers ● Utrecht
7 Proloog Cornwall, 1807 Tregarthan Hall Isaac Blake had spijt van wat hij had gedaan, maar wat had hij anders moeten doen? Maar nu, onder de afkeurende blik in zijn vaders harde bruine ogen, was hij toch wat gespannen, in afwachting van de onvermijdelijke reprimande. Seconden tikten weg. Zweetdruppeltjes parelden op Isaacs voorhoofd en hij klemde zijn handen achter zijn rug ineen, vechtend tegen de drang om ze weg te vegen. Hij wou dat zijn vader iets zei – wat dan ook. Zelfs het geluid van een terechtwijzing zou beter zijn dan deze oorverdovende stilte. Het hoofd nog steeds gebogen, wierp Isaac een steelse blik op zijn tweelingbroer, Matthew, die iets verderop in de stu- deerkamer van hun vader stond. Zijn gebruinde linkerwang was besmeurd met modder en ook zijn warrige blonde haren zaten onder. Onder zijn bloeddoorlopen oog begon zich al een blauwe plek af te tekenen. Isaacs maag draaide om van schuldgevoel. Hij had nu geen andere keus meer dan zijn straf als een man te accepteren. Hun vader, Joseph Blake, stond op vanachter zijn zware eikenhouten bureau en rechtte zijn brede schouders. Terwijl hij om het bureau heen liep en dichterbij kwam, voelde Isaac hoe de moed en wilskracht hem in de schoenen zakten. ‘Hoe haalde je het in je hoofd om je broer te slaan?’ bul- derde hij, terwijl hij hem ongemakkelijk direct aankeek.
8 Isaac beet op zijn lip en concentreerde zich op de scheur in de knie van zijn broekspijp. ‘Jongeman, kijk me aan als ik tegen je spreek!’ Met een ruk hief Isaac zijn hoofd. ‘Ik wacht op antwoord.’ Isaac slikte de brok in zijn droge keel weg terwijl een stuk of tien verklaringen door zijn hoofd schoten. Zijn vader zou enkel de waarheid accepteren. En hoewel Isaac boos was ge- weest, was wat hij gedaan had terecht. Maar vader zou elke reden, hoe gerechtvaardigd ook, als een excuus zien. Isaac ademde diep in, strekte zich tot de volle lengte van zijn veertien jaar en stak zijn kin in de lucht. ‘Ik heb er geen verklaring voor, sir.’ Vader spande zijn hoekige kaak terwijl hij Isaac nog een paar eindeloze seconden lang aan bleef kijken, waarna hij zich tot Matthew wendde. ‘Onze kopermijn verschaft werk aan meer dan de helft van de mannen in dit dorp. De helft. Op een dag zal ik er niet meer zijn en dan zullen jullie samen de leiding hebben, of je dat nu leuk vindt of niet. En ik verbied mijn zoons op straat met elkaar te vechten als een stelletje schooiers. Ik verwacht meer van jullie dan dit soort gedrag. Veel meer! Jullie gaan er samen voor zorgen dat het hek, dat jullie tijdens jullie schermutseling kapot hebben, gemaakt, gerepareerd wordt. Bovendien gaan jullie in de stal aan het werk voor de stalmeester, totdat jullie genoeg hebben ver- diend om de reparatiekosten te betalen.’ ‘Maar dat is niet eerlijk!’ Matthews bruine ogen fonkelden. ‘Isaac viel mij aan. Ik heb niets verkeerd gedaan! Ik verdedigde mezelf alleen maar.’ ‘Je broer heeft net zoveel blauwe plekken als jij,’ snauwde vader. ‘Jullie zijn allebei door het kerkhek gevallen en dus gaan jullie het samen repareren. Mijn besluit staat vast. Matthew, je kunt gaan. Isaac, jij blijft nog even.’ Snuivend draaide Matthew zich om, wierp een woedende blik op Isaac en stampvoette de kamer uit.
9 Isaac hield zijn adem in terwijl Matthews voetstappen zich verwijderden, zijn klamme, vieze handen nog steeds nerveus achter zijn rug, terwijl hij wachtte op de onvermijdelijke straf die, zo verwachtte hij, heel wat erger zou zijn dan enkel een hekje repareren. Vaders stem klonk iets zachter nu, maar zeker nog niet vriendelijker. ‘Nou? Ga je me nog vertellen wat er gebeurd is?’ Isaac bestudeerde de modderige punt van zijn laars. Hij zou hem kunnen vertellen dat Matthew Charlie Benson had getreiterd en had uitgelachen omdat hij zo arm was. Hij zou hem kunnen vertellen hoe spottend hij over Charlies vader had gesproken en hoe neerbuigend hij had gedaan over hun manier van leven. Of dat Matthews woorden zo wreed wa- ren geweest dat Isaac zijn broer hoe dan ook de mond had moeten snoeren. Maar iets weerhield hem daarvan. Seconden tikten weg in de late middaghitte. Met elke ademhaling voelde de lucht benauwder en vochtiger. De zon moest even achter een wolk zijn geglipt, want er gleed een schaduw over de rommelige studeerkamer. Uiteindelijk wendde zijn vader zijn blik af en sloeg zijn armen voor zijn brede borstkas over elkaar. ‘Ah, ik snap het. Ik vroeg om een verklaring, maar je wilt je broer niet verraden. Of jezelf.’ Isaac slikte en sloeg zijn blik neer. Het bleef hem verbazen hoe zijn vader altijd precies leek te weten wat hij dacht. ‘Feit is, jongen, dat het me niet kan schelen waarom je je broer geslagen hebt. Of het gerechtvaardigd was of niet, doet er niet toe.’ Isaacs gezicht vertrok. ‘Waar het mij om gaat, is of je hier iets van leert. Geweld mag dan een voor de hand liggende oplossing lijken, het is nooit de juiste manier om een punt te maken.’ Hij liep naar de grote glas-in-loodramen achter het bureau en gebaarde dat Isaac bij hem moest komen staan. Isaac deed wat hem gevraagd werd en keek een paar se-
10 conden lang uit over Tregarthan Halls brede groene gazon, enigszins bruin verkleurd door de recente droogte. ‘Vertel me eens.’ Vader wees met zijn wijsvinger richting het noorden. ‘Wat zie je?’ Isaac richtte zijn blik op de verte, op de boomgrens en het hoge, rode bakstenen gebouw van Wheal Gwenna’s machi- nehuis. Er kwam geen rook uit de schoorsteen. Alles was er stil. ‘Ik zie Wheal Gwenna.’ ‘Dat is alles? Een gesloten kopermijn? Verder niets?’ Isaac kneep zijn ogen tot spleetjes en bestudeerde het land- schap – de blauwe Cornwallse lucht, de dreigende grijze wolken, de groep witte zeemeeuwen die erboven zweefde. Maar verder – nee. ‘Als je daarnaar kijkt, zou je niet alleen een gesloten mijn moeten zien, jongen. Wat je zou moeten zien, is je toekomst. Op een dag zal die mijn van jou zijn – alleen van jou. Er zit nog altijd koper in en het zal aan jou zijn om er met anderen een succes van te maken.’ Isaac snoof en zweeg. Wheal Gwenna interesseerde hem niet. Wheal Tamsen, de hoofdmijn van de familie, was de enige die ertoe deed. Matthew, die drie minuten ouder was, zou op een dag zowel die mijn als Tregarthan Hall erven. Hij zou verantwoordelijk zijn voor het behoud van de rijke familiegeschiedenis. Terwijl Isaac enkel die afgedankte mijn zou krijgen, die al voor zijn geboorte gesloten was. En toch deed vader alsof het om de hoofdprijs ging. Alsof hij Isaacs ongeloof aanvoelde, pakte vader hem bij de schouder en dwong Isaac hem aan te kijken. ‘Niet zo min- achtend, knul. Zie het als een kans – een fantastische kans waarvoor heel wat jongemannen hun leven zouden riskeren, en die kans wordt jou geboden. En je moet nu al beginnen met je voor te bereiden op die verantwoordelijkheid.’ Isaac snufte en boende met zijn gescheurde mouw over zijn vieze neus. ‘Hoe?’ ‘Alles wat je doet, resulteert in een verbetering of aantasting
11 van je reputatie – ook zo’n ruzie met je broer, wat de reden ook was. Anderen zullen je altijd beoordelen aan de hand van wat je doet, zelfs nu al.’ De woorden echoden schel na in Isaacs hoofd, terwijl hij terugdacht aan het groepje mijnwerkers dat hen had zien ruzi- en en aan de pastoor, die hem van Matthew af had getrokken. ‘Jouw reputatie als een leider, als iemand met mensenkennis, en als een nuchter persoon, zal van onschatbare waarde zijn wanneer je ouder bent. Ik twijfel er niet aan dat je broer iets deed wat niet door de beugel kon, maar er is altijd een andere manier om tot een oplossing te komen. Altijd.’ Isaac voelde opeens berouw, bitter en sterk. Zijn gezicht werd er warm van en hij voelde hoe zijn keel dichtkneep. Vader had natuurlijk gelijk. Hij had altijd gelijk. Waarom was het ook zo moeilijk om je woede te beheer- sen? ‘Isaac – jij bent heel volwassen voor je leeftijd. En dat zeg ik niet om je te vleien, maar meer zodat je je daar beter be- wust van wordt. Als we alleen maar met onze vuisten kunnen reageren, dan zal het leven nooit in balans zijn. En dat is niet goed. Jij en je broer zijn zeer verschillend en allebei moeten jullie nog het nodige leren. Maar jullie zijn aan elkaar gebon- den en de tijd zal jullie band moeten versterken. Zorg dat die niet juist verzwakt wordt.’ De waarheid van zijn vaders woorden kwam harder aan dan de klappen van zijn broer. Isaac kon enkel instemmend knikken. Zijn vader kneep even in zijn schouder. ‘Luister naar me, zoon. Familie is het enige waar je van op aan kunt.’
12 1 Cornwall, 1818 Julia Twethewey had zich nooit afgevraagd hoe het zou voelen om in de loop van een pistool te kijken. Haar bloed stolde in haar aderen. Ze kon zich niet bewegen. Ze kon zelfs niet met haar ogen knipperen. Ze kon alleen nog maar kijken naar die metalen loop op slechts enkele centimeters van haar neus. De gemaskerde man kwam nog wat dichterbij, zijn samen- geknepen donkere ogen op haar gericht, als een fanatieke jager, klaar om toe te slaan. ‘Waar is je oom?’ Kende hij oom William? Maar hoe dan? Ze stamelde, zocht naar een antwoord. ‘Ik – ik weet het niet.’ ‘Ha!’ grijnsde de man, amper groter dan zijzelf, terwijl hij met zijn gehandschoende duim op de stoelen achter hem wees. ‘Verschuilt hij zich soms als een dief onder de tafel daar? Zou me niets verbazen. Bang voor wat hem te wachten staat, en terecht.’ Twee andere mannen, eveneens gemaskerd en al net zo smerig en onguur als de crimineel voor haar, doemden op vanuit de donkere hoeken van de Grey Owl Inn en kwamen op hen af. Ze had ze eerder niet opgemerkt, toen ze aan de hoektafel een kop thee had zitten drinken, maar nu wierp het vuur in de brede haard fl akkerende schaduwen over hun morsige gedaantes, groot en bedreigend. Ze ademde scherp in en liet haar blik door de slaperige, lage gelagkamer gaan, zoekend naar iemand – wie dan ook –
13 die haar zou kunnen helpen. Aan een tafeltje links van haar zaten twee oudere mannen en de rest van de klanten had zich in een hoek verzameld. Allemaal stonden ze met grote verschrikte ogen toe te kijken, maar zonder wapens waren ze net zo hulpeloos als zij. De man kwam nog wat dichterbij en zijn gore, ongewassen geur vouwde zich om haar heen. ‘Die ouwe Lambourne moet een nog grotere idioot zijn dan we al dachten. Wat voor man laat zijn nichtje – een lady – nu onbewaakt? Tss, tss. Stel je voor dat er iets ergs gebeurt.’ Hij knikte naar het kleine buideltje dat ze in haar vuist geklemd hield en stak zijn hand uit. ‘Je tas.’ Ze greep het ding nog wat steviger vast, totdat haar vingers er pijn van deden, en liet haar blik van het donkergrijze metaal in de handen van de man naar zijn harde ogen glijden. Toen stak ze hem het buideltje toe. ‘Ah, eindelijk!’ Hij griste het uit haar hand, alsof het een grote schat was. Met een theatraal gesmak vanachter de sme- rige zakdoek voor zijn gezicht, rammelde hij even met het fl uwelen buideltje, voordat hij het naar een van de andere mannen gooide, die de delicate stof meteen kapotscheurde om de inhoud op tafel te dumpen. Haar geborduurde zakdoekje en twee munten rolden eruit en kwamen rinkelend op het verweerde, knoestige hout van de tafel terecht. Haar aanvaller verstarde even toen hij de schamele inhoud zag, en draaide zich vervolgens weer naar haar om. ‘Verwacht je nu echt dat ik geloof dat een lady zoals jij geen geld bij zich heeft?’ Ze perste haar lippen op elkaar. Wat had ze hem graag meer gegeven zodat hij ‘m zou smeren, maar al haar bezittingen lagen nog in het rijtuig van haar oom. Tranen brandden in haar ogen en ze had moeite haar kin niet te laten trillen. ‘Meer heb ik niet.’ Hij snoof minachtend. ‘Je hebt vast vroeger van die deftige
14 leraar van je wel geleerd dat liegen een zonde is.’ Plotseling rechtte hij zijn rug en verlegde zijn aandacht naar de kanten omzoming van haar cape. Julia kromp ineen toen hij zijn hand ernaar uitstak. ‘Geef me je cape,’ blafte hij. ‘Pardon?’ ‘Je cape! Of moet ik hem zelf bij je uittrekken?’ Met trillende vingers maakte ze het satijnen lint rond haar nek los, zodat ze het kledingstuk uit kon trekken. Ze worstelde even om het van haar schouders te krijgen maar zodra dat gelukt was, smeet ze het kledingstuk zijn kant op. Hij greep het terwijl het op de grond viel, wreef de fi jne wol tussen zijn smerige vingertoppen en slingerde de cape toen naar de man achter hem. Weer kwam hij dichterbij. Ze trilde nu als een rietje. Meer kon ze hem niet geven. Waarom ging hij niet weg? Ze wilde wegkijken, wilde alles zien behalve dit angstaanja- gende, lelijke monster voor haar, maar haar blik bleef gefi xeerd op de man wiens vinger aan de trekker haar lot bepaalde. Hij bracht een hand naar haar gezicht en Julia kromp in elkaar, alsof ze zich schrap zette voor een klap, maar in plaats daarvan kneep hij even in een lange, zwarte lok die vanonder haar kapje tevoorschijn was gekomen. Zijn ogen, troebel maar indringend, waren nog slechts centimeters van de hare verwijderd, terwijl hij de haarlok bekeek. ‘Ja, heel mooi.’ Julia weigerde zo’n vrouw te zijn die continu fl auwviel, maar op dit moment, met deze walgelijke man voor haar, vreesde ze het ergste. Plotseling klonk er links van haar een diepe stem. ‘Zo is het genoeg. Jullie hebben wat jullie wilden. En nu wegwezen.’ Julia hapte naar adem. Haar aanvaller liet haar haar los en stapte achteruit, verrast door de interruptie.
15 Een lange, blonde man stond op enkele meters van hen verwijderd – fors postuur, brede schouders, handen tot vuisten gebald. Het schijnsel van het haardvuur verlichtte zijn ferme kaak. Hij leek geen enkele angst te voelen. In plaats daarvan was de blik waarmee hij de overvaller aankeek eerder geïr- riteerd en woedend. Maar toch, ondanks zijn dapperheid, was ook deze blonde man overgeleverd aan de genade van de overvaller met het pistool. Zoals zij allemaal. De gemaskerde man richtte zijn pistool nu op de nieuwko- mer en liep nonchalant op hem af. Hij griste een zakhorloge uit het heupzakje van de blonde man, dat tevoorschijn piepte vanonder zijn grijze overjas, hield het omhoog, draaide het om en las de inscriptie: ‘Joseph Blake? Ben jij dat?’ De ogen van de blonde man werden smaller. ‘Nee. Mijn vader.’ De dief wierp een blik over zijn schouder. ‘Hoorden jullie dat, jongens? We hebben hier zo’n arrogante Blake.’ Hij grin- nikte, stopte het klokje in zijn eigen zak en trok een woeste wenkbrauw op. ‘Oké, meneer Blake. Ik weet wie jullie zijn. De familie die Wheal Tamsen runt. Maar ik betwijfel of jij weet wie ik ben.’ ‘Nee, geen idee. En ik weet ook niet of ik het wel wil weten.’ ‘Binnenkort ken je mijn gezicht goed genoeg en zal je het ook niet meer vergeten, vooral niet wanneer de dag des oor- deels aanbreekt en jij en jouw soort zullen boeten voor wat jullie fatsoenlijke, hardwerkende mensen hebben aangedaan.’ Plotseling hoorde Julia achter zich de klik van een geweer en ze draaide zich om naar het geluid. De grijze barkeeper leek vanuit het niets te zijn opgedoken en stond nu achter zijn bar, zijn geweer op de man met het pistool gericht. Hij kneep een oog dicht. En vuurde.
16 Een kogel vloog door de lucht – luid. Buitenaards. Sner- pend. Julia gilde en viel op haar knieën, sloeg haar armen over haar hoofd en kneep haar ogen dicht, alsof ze zo de geluiden en de geuren kon buitensluiten. Commotie. Geschreeuw. Nog meer schoten. Verstikkende witte rook. Sterke armen duwden haar helemaal plat op de grond en een zwaar lichaam bedekte het hare. Eerst verzette ze zich nog, maar toen loden kogels over haar hoofd begonnen te zoeven en overal om haar heen glas versplinterde, gaf ze haar weerstand op. ‘Blijf liggen,’ beval meneer Blake. Toen, net zo plotseling als het begonnen was, stopte het geraas. Het geschreeuw en de stemmen verwijderden zich. Toen was alles stil. ‘Blijf hier.’ De man kwam overeind. Ze antwoordde niet, bewoog zelfs niet, totdat hij enkele stappen van haar verwijderd was. Ze tilde haar hoofd net op tijd op om nog een glimp op te vangen van zijn brede schouders, terwijl hij de donkere nacht in rende. Julia duwde zichzelf overeind, daar op die vieze vloer van de Gray Owl Inn, en keek knipperend om zich heen. Ze was alleen. Verlaten. En vreselijk, vreselijk bang.
SARAH LADD Roman Te gast op L anwyn Manor SARAH LADD Te gast op L anwyn Manor Cornwall, Engeland, 1818. Als Julia Twethewey logeert op Lanwyn Manor, wordt ze al snel het hof gemaakt door mijeigenaar Matthew Blake. Hij is een begeerd vrijgezel en ze weet dat ze gevleid zou moeten zijn… Maar waarom kan ze haar ogen dan niet van zijn broer Isaac afhouden? Ondanks de onverschillige houding van zijn broer, is Isaac Blake vastberaden om de nalatenschap van zijn vader in leven te houden. En hij is bereid hier hard voor te werken. Als jongere broer kent Isaac zijn plaats, maar toch voelt hij zich, net als Matthew, onweerstaanbaar aangetrokken tot Julia. Het duurt niet lang voordat Julia zich realiseert dat er iets vreemds speelt tussen de oude muren van Lawyn Manor. Wanneer rampspoed toeslaat, de raadsels zich opstapelen en waardevolle voorwerpen onverhoopt verdwijnen, vinden Isaac en Julia elkaar te midden van een stroom aan onverklaarbare gebeurtenissen. Ze moeten hun best doen zich te houden aan de sociale verwachtingen, maar dat is nog niet zo gemakkelijk als het lijkt… Sarah Ladd raakte gefascineerd door de kleding, muziek, literatuur en kunst uit het Regency-tijdperk dankzij de klassiekers van de zusters Brönte en Jane Austen. Eerder schreef ze o.a. De gouvernante van Penwythe Hall en De erfgename van Winterwood . L anwyn Manor Gevangen in de keuze tussen twee broers… Kiest ze degene die door alle dames begeerd wordt, of degene die ze niet kan vergeten? ISBN 978 90 29729420 NUR 342 Omslag Te gast op Lanwyn Manor 140x215mm i.indd All PagesOmslag Te gast op Lanwyn Manor 140x215mm i.indd All Pages 09/03/2020 11:5509/03/2020 11:55