Inhoud Voorwoord 5 1. Ik geloof … 7 2. Ik geloof in God 15 3. Ik geloof in God de Vader 23 4. Ik geloof in Jezus 30 5. Ik geloof in Christus 37 6. Ik geloof in Gods eniggeboren Zoon, onze Heere 45 7. Ik geloof in de Heilige Geest 52 8. Ik geloof een heilige, algemene Christelijke Kerk 59 9. Ik geloof de vergeving der zonden 66 10. Ik geloof de opstanding des vleses en een eeuwig leven 73
7 1. Ik geloof ... ‘O vrouw, groot is uw geloof; u geschiede gelijk gij wilt.’ (Matth. 15:28 ged.) Lees vooraf: Mattheüs 15:21-28 ‘Ik geloof het wel.’ ‘Wat geloof jij eigenlijk?’ ‘Ze heeft gelukkig veel aan haar geloof.’ ‘Ik geloof het niet, ik weet het zeker.’ ‘Dit is een fabeltje, dit geloof ik niet.’ Wat gebruiken we het woord ‘geloof’ vaak. Maar niet altijd in dezelfde betekenis. Op school is er een jongen die een heel sterk verhaal vertelt. Dat kan nooit waar zijn, denk jij en je zegt: ‘Ik geloof er niets van.’ Je bent er vast van overtuigd: dit is niet waar! Een andere situatie: iemand vertelt iets over een be- paald persoon die jij eens ergens ontmoet zou hebben. Je denkt na en je zegt: ‘Ik geloof dat ik weet wie je be- doelt.’ In deze situatie weet je het niet zeker, maar denk je dat het zo is. Op je werk of in je stage ontmoet je mensen met ver- schillende levensovertuigingen. Iemand zegt tegen jou: ‘Jij hebt een ander geloof, maar dat maakt verder niet uit.’ Hij bedoelt te zeggen: jij gelooft in iets anders, of beter gezegd: in Iemand anders! Het geloof is dan ‘de inhoud van de leer.’ In deze Bijbelstudies denken we na over de twaalf arti- kelen van het geloof. Deze artikelen zijn een samenvat - ting van de Bijbelse leer. Van het Bijbelse geloof dus. Ze zijn niet, zoals sommige mensen gezegd hebben, opgesteld door de twaalf apostelen. Ze komen voort
8 uit de doopformule van de Vroege Kerk. Deze doopfor- mule bevatte drie vragen die aan de dopeling gesteld werden: Gelooft u in God de Vader? Gelooft u in God de Zoon? En gelooft u in God de Heilige Geest? De twaalf artikelen zijn dus afkomstig van deze doopformule. Het is de samenvatting van de Bijbelse leer. Als je deze ar - tikelen kent, kun je een ander uitleggen wat je gelooft. De belangrijkste vraag is: Geloof je het zelf ook? Als we zeggen ‘Ik geloof’, dan is dit heel persoonlijk. Dit is niet iets wat alleen de predikant, de ouderling of de diaken iedere zondag opleest. Als het goed is, is het een per - soonlijke belijdenis van heel de gemeente en dus ook van jou. In deze Bijbelstudie willen we nadenken over de vraag: ‘Wat is geloven?’ Wat bedoel je als je zegt: ‘Ik geloof’? God is groot We kijken naar de geschiedenis van de Kananese vrouw. De Heere Jezus is volgens Mattheüs 15:21 in een hei- dense omgeving: TUXV en Sidon. De discipelen zullen zich afgevraagd hebben: ‘Wat moet Jezus daar nu gaan doen?’ Toch vergist Jezus Zich niet. Hij moet daarheen. Mattheüs, de schrijver van dit Evangelie, wijst ons op een vrouw: ‘Zie.’ Let eens op: daar komt een Kananese vrouw en ze zegt: ‘Heere, Gij Zone Davids, ontferm U mijner! Mijn dochter is deerlijk (dat is: ernstig) van de duivel bezeten’ (vers 22). Ze noemt Jezus: Heere, Gij Zoon van David. Daarmee zegt ze nogal wat! ‘Heere’ betekent in het Grieks ‘Kurios’. Zo werden de keizers genoemd. Zij hadden het voor het zeggen. De vrouw gebruikt deze benaming om Jezus aan te roepen. Daar - mee zegt ze: U heeft het voor het zeggen, U bent de Al- machtige, U bent Heere over de hemel en de aarde. Uit
9 deze belijdenis kun je zien dat ze gelooft. Het geloof heeft grote gedachten van God. Het roept de Heere aan in Zijn Almacht. Ze is er diep van doordrongen: Hij kan alles! God is groot. Aanhouden Omdat ze weet dat God groot en almachtig is, komt ze met haar nood naar de Heere Jezus. Ze zal vast van Hem gehoord hebben. En nu kan ze niet langer thuisblijven. De nood van haar dochter is haar nood geworden. Ze is er zo bij betrokken geraakt dat ze zich vereenzelvigt (zich één voelt) met haar dochter. Wat een voorrecht als je zulke ouders mag hebben. Ouders die om je heen staan als je het moeilijk hebt. Ouders die meebidden als er ziekte of tegenslag is. Maar wat valt de reactie tegen. Moet je eens kijken naar het eerste deel van vers 23. ‘Doch Hij antwoordde haar niet één woord.’ De Heere Jezus doet net of Hij niets hoort. Hoe ze ook roept, Hij schijnt haar niet te ho- ren. De discipelen van de Heere Jezus horen haar wel, maar Jezus niet. Misschien herken je je in deze vrouw. Wat heb je veel gevraagd om de genezing van je moe- der. Wat heb je veel gevraagd of het pesten op school mocht ophouden. Wat heb je, misschien heel ernstig, gevraagd of God je jong wilde bekeren. Maar wat er ook gebeurde … niet wat je vroeg. Hoort God ons gebed dan niet? Dat staat er niet. Er staat niet: ‘Hij hoorde haar niet’, maar: ‘Hij antwoordde haar niet.’ De Heere hoort alle gebeden, maar Hij ver - hoort ze in Zijn grote wijsheid niet altijd direct. Waarom niet? Lees maar verder. De discipelen zijn het zat geworden en bidden (!) Hem of Hij haar maar weg wil sturen. Ze willen dat Jezus haar
10 maar snel helpt, dan zijn ze van haar af. Maar wat is de Heere Jezus wijs. Hij is niet gekomen om ons zomaar alles te geven waar we om vragen, maar om ons aan Hem te verbinden. Moeite, zorgen en verdriet kunnen gebruikt worden om ons dichter bij God te brengen. Onverhoorde gebeden kunnen gebruikt worden, opdat we des te harder gaan roepen. De Kananese vrouw gaat niet naar huis, maar ze roept door. Ze blijft aanhouden. Ze blijft de Heere verwach- ten, omdat ze zeker weet dat Hij de Almachtige is. Dat hoort ook bij het geloof. Echt geloof houdt niet op met zoeken, maar blijft net zolang vragen tot er antwoord komt. Aanbidden Plotseling spitst de vrouw haar oren. Gaat Jezus nu wat zeggen? Ja, Hij zegt tegen Zijn discipelen: ‘Ik ben niet gezonden, dan tot de verloren schapen van het huis Israëls’ (vers 24). Met andere woorden: Hij is niet voor deze vrouw gezonden, want zij woont niet in Israël. Ze hoort het: Jezus is niet voor haar gekomen. Zij hoort niet bij de verloren schapen van het huis van Israël. Wat een teleurstelling. De Heere Jezus is haar enige Uit - komst. Je zou zeggen: de laatste strohalm waar ze zich aan vast kan houden. Hij is toch almachtig? Wat doet de vrouw nu? Ze gaat eerst iets aan de Heere geven en daarna iets aan Hem vragen. Er staat in vers 25: ‘En zij kwam en aanbad Hem.’ Als we bidden, dan vrágen we iets van de Heere. Dat mag en moet ook. De Heere wil dat we Hem bij alles nodig hebben. Aánbidden is iets anders. Als je aanbidt, gééf je. Je geeft God lof en eer. Bij aanbidding verwonder je je alleen maar. Er zit ook iets in van hoogachting van
11 Gods majesteit. De Kananese vrouw aanbidt de Heere Jezus eerst. Ze komt aan Gods voeten terecht en eert God. Dat is iets wat bij het ware geloof hoort. Hem aanbidden, Hem hoogachten om Zijn majesteit. Daarna doet ze ook een gebed. Daarmee vraagt ze of Jezus Zich over haar wil ontfermen en haar wil helpen. Haar gebed is maar heel kort: ‘Heere, help mij.’ Zonde belijden Dan geeft Jezus antwoord. ‘Het is niet betamelijk het brood der kinderen te nemen en de hondekens voor te werpen’, zegt Hij (vers 26). In die tijd waren er twee soorten honden. Straathonden en huishonden. De straathonden waren onreine beesten. De Heere Jezus duidt hier op de huishondjes die in huis rondliepen. Die honden kregen de kruimels van de maaltijd. Dit beeld gebruikt de Heere Jezus. Eigenlijk zegt Hij: Het hoort toch niet om het brood van de kinderen af te pakken en dat aan een hond te geven? Een hond zou dan eten en het kind niet. Begrijp je het? Nogmaals benadrukt Hij: eerst de kinde- ren! Maar wat is het geloof vindingrijk. Deze vrouw was op de hoogte van het huiselijk leven. Een hond was wel geen kind, maar was toch eigendom van de vader. De vrouw haakt daar direct op in. Ze zegt: ‘Ja, Heere’ (vers 27). Ze belijdt het: Ik ben zo’n hond, maar die honden krijgen toch de kruimels. Ook hierin zien we haar ge- loof. Ze heeft grote gedachten van God, maar kleine gedachten van zichzelf. Mefiboseth beleefde het ook zo: ‘Wat is het dat gij omgezien hebt naar zo’n dode hond als ik ben’ (2 Sam. 9:8). Deze vrouw is het niet waard dat de Heere naar haar omziet. Ze is het eens met God dat ze een onreine hond is. Als de Heere haar
12 vertrapt, zou ze niets kunnen zeggen. Toch blijft ze lig- gen. Dat doet het geloof. Het blijft wachten en belijdt het niet waard te zijn dat God nog naar hem of haar zou luisteren. Ook jij bent het niet waard dat God naar je omkijkt. Het is nodig dat je dit leert. Als God je zonden laat zien, doe je hetzelfde als deze vrouw. Je belijdt dat je tegen God gezondigd hebt en dat God je voorbij moet gaan. Toch blijf je roepen. Je weet: Hij hoort het gebed! Weet jij dat al? Groot geloof Opnieuw doet de Heere Jezus Zijn mond open. Stuurt Hij de vrouw nu weg? Het tegenovergestelde gebeurt. ‘Toen antwoordde Jezus en zei tot haar: Groot is uw geloof; u geschiede gelijk gij wilt’ (vers 28). De Heere Jezus zegt niet dat de vrouw groot is. Jezus noemt haar geloof groot. Als je een kind van God mag zijn, ben je een gelovige. Dit betekent dat God heel groot en heilig is voor je. Er hoort ook bij dat je zelf heel klein bent als je bedenkt Wie Hij is. Je komt aan Zijn voeten terecht met je schuld en zonden en belijdt dat je niet verdient dat Hij in je komt wonen. Toch kun je Hem niet missen. Je blijft roepen totdat Hij hoort. Is God ook al groot voor jou? Of ben je zelf nog zo groot? Draait het in je leven alleen maar om die twee letters: ‘IK’? Wat ben je dan arm! Vraag om dit geloof! God eist het van je: ‘Geloof in de Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden’ (Hand. 16:31).
13 Gespreksvragen 1. Hoe kun je in vers 22 het geloof van de vrouw al zien/horen? De nood van de vrouw was dat haar dochter van de duivel bezeten was. Kom je het in de Bijbel meer tegen dat mensen worstelen met de nood van anderen? Wat betekent dit voor ons? 2. Zondag 7, vraag en antwoord 21, wijst er op dat geloof bestaat uit twee dingen: ‘stellig weten’ en ‘vast vertrouwen’. Welke lading heeft het woord ‘weten of kennen’ in de Bijbel? Betrek hierbij Ro- meinen 6:6, 2 Korinthe 5:1 en Job 19:25. Wat weet het geloof? 3. Het tweede punt van het geloof is ‘vertrouwen’. Wie werkt dat vertrouwen in je hart? Welk middel wordt hiervoor gebruikt? Waarom is in dit verband stille tijd zo belangrijk? Hoe geef je zelf vorm aan stille tijd? 4. De gelovige vertrouwt dat hem vergeving, gerech- tigheid en zaligheid geschonken is (zie Zondag 7, antwoord 21). Wat wordt er met deze drie woor - den bedoeld? De gerechtigheid is eeuwig. Wie heeft er voor deze gerechtigheid gezorgd? 5. Wat is genade? Wat betekent het dat wij vanuit onszelf toch een ‘vijand van genade’ zijn? 6. Wat wordt bedoeld met het beeld: ‘Een bruid moet niet méér aandacht hebben voor haar trouwjurk dan voor de bruidegom.’
14 7. Wat is de trouwjurk en Wie de bruidegom in deze geschiedenis? Wat gebeurt er als ik te veel kijk naar de trouwjurk? 8. a. Moet een Christen altijd zeker zijn van zijn ge- loof? Zou je het verschil kunnen uitleggen tussen geloofszekerheid en zelfverzekerdheid? b. Kan de gereformeerde geloofsleer depressief maken?