Liz Kessler
Toen de
wereld
nog van ons was
Drie vrienden, twee kanten, één herinnering
Niet zomaar een foto. Dé foto. Hij was gescheurd en
vervaagd en besmeurd. Maar daaronder straalden
de drie lachende gezichten nog steeds. De lachende
gezichten die alles zeiden.
Wenen, 1939. Boven in het reuzenrad hebben de vrienden Leo, Elsa en Max het gevoel dat de wereld van hen
is. Alle drie bewaren ze zorgvuldig de foto waarop dat
moment is vastgelegd, als teken van hun vriendschap.
Maar dan verandert de wereld langzaam, en komt de
Tweede Wereldoorlog steeds dichterbij. Voor de Joodse
Leo en Elsa is Wenen niet veilig meer. Allebei vluchten
ze Oostenrijk uit. Max verhuist noodgedwongen naar
München, omdat zijn vader een belangrijke functie vervult in het naziregime. Houdt hun vriendschap
stand, en zullen de drie vrienden elkaar nog terugzien?
Toen de wereld nog van ons was is Liz Kesslers eerste
boek over de Holocaust. Het is gebaseerd op de oorlogservaringen van haar vader.
9 789026 625008 >
NUR 285
ISBN 978 90 266 2500 8
www. kokboekencentrum. nl
BOtoendewereld. indd 1 28-10-21 15:23
7
Een opmerking van de auteur
Mijn vader was acht jaar oud toen hij in 1939 samen met zijn
ouders, Frank en Annie, het door de nazi’s bezette TsjechoSlowakije verliet. Voor hen als Joods gezin waren de opties op
dat moment zeer beperkt. Ze zijn ontsnapt dankzij een brief van
een Brits echtpaar dat ze vijf jaar daarvoor hadden ontmoet.
Hun wegen kruisten elkaar alleen maar doordat mijn vader bijna
de jurk van de vrouw scheurde en mijn opa hem waarschuwde
voorzichtig te zijn. Dit moment leidde tot een gesprek, een dag
die ze samen hebben doorgebracht en een bedankbrief die later
hun leven zou redden.
Dit verhaal heeft grote indruk op mij gemaakt en is me mijn
leven lang bijgebleven, en jarenlang heb ik er een boek over willen schrijven. Leo’s verhaal is gebaseerd op het verhaal van mijn
vader, maar de geschiedenis van mijn familie heeft ook op andere
manieren invloed gehad op dit boek. Mijn oudtante, Elsa, is vermoord in Auschwitz, en mijn overgrootmoeder, omama, heeft
vier jaar in Theresienstadt doorgebracht.
Elsa’s verhaal is ontstaan doordat ik mezelf vele keren heb
afgevraagd wat er met mijn familieleden had kunnen gebeuren
als ze minder geluk hadden gehad. En in Max’ verhaal doe ik
een poging om uit te zoeken hoe zoveel gewone mensen zich
hebben kunnen laten meevoeren door zo’n gruwelijk, inslecht
en afschuwelijk regime.
Dit boek is niet alleen een manier voor mij om mijn verleden,
mijn voorouders en mijn erfgoed te eren. Het is ook een manier
om bij te dragen aan de gesprekken over sociale gerechtigheid
vandaag de dag, en hopelijk om jonge lezers te helpen weloverwogen beslissingen te nemen over de rol die zij willen spelen in
de wereld van morgen.
Liz Kessler
Leo
I
k kon de hele wereld zien! Tenminste, heel Wenen, en dat wás
mijn wereld.
Mijn twee beste vrienden, Max en Elsa, stonden naast me, net
als ik met hun gezicht tegen het glas gedrukt.
‘Kijk hoe klein de mensen zijn!’ riep Max uit, wijzend naar de
straat onder ons, terwijl we hoger en hoger stegen.
‘Het is net een speelgoedstad!’ zei Elsa.
Ik kon niet eens praten. Ik was te bang dat een deel van mijn
blijdschap naar buiten zou glippen als ik mijn mond open zou
doen, en ik wilde er niets van verliezen.
Het was mijn negende verjaardag en sowieso de beste dag van
mijn leven. Toen mijn ouders me vorige week hadden gevraagd
wat ik op mijn verjaardag wilde doen, wist ik het meteen. Ik wilde
een rondje maken in het reuzenrad van Wenen: het Riesenrad.
We woonden al bijna mijn hele leven in Wenen, maar ik was er
nog nooit in geweest. Elke keer dat ik het gevraagd had, had
mama gezegd dat ik te jong was en dat ik het eng zou vinden om
zo hoog in de lucht te zijn. Maar ik vond het totaal niet eng. Ik
denk dat mama het gewoon zelf eng vond en dat ze daarom niet
met ons mee wilde.
‘Papa neemt jullie mee naar de kermis, ’ had ze tegen mij gezegd.
‘Ik blijf thuis om een heerlijke verjaardagstaart voor je te bakken.
Wat voor taart wil je? ’
‘Sachertorte!’ antwoordde ik zonder na te hoeven denken.
Mama maakte de beste Sachertorte van heel Wenen. Ze had een
geheim recept van omama, mijn oma.
Op de kalender in de keuken had ik de dagen tot mijn verjaardag afgekruist. De week was nog trager voorbijgekropen dan de
slakken in onze tuin.
Maar nu was het dan eindelijk zover: ik was jarig, en het rondje
in het Riesenrad was nog leuker dan ik me had voorgesteld. Het
was een koude herfstdag, maar het was helder en zonnig, dus we
konden kilometers ver kijken.
De gondel steeg hoger en hoger. We zaten al bijna in de wolken!
Max drukte zijn voorhoofd tegen het raam. ‘Ik voel me net
de koning van Wenen, ’ zei hij. Het glas besloeg door zijn warme
adem.
Ik snapte wat hij bedoelde. Ik voelde me onoverwinnelijk, zo
hoog boven de stad. Wenen was van ons. De hele stad lag onder
ons uitgespreid, speciaal voor Elsa, Max en mij. Het was alsof
we alleen waren, en alle andere mensen naar de achtergrond verdwenen waren. Zelfs papa. Hij zat met een diepe rimpel in zijn
voorhoofd een krant te lezen. Hij wist niet wat hij miste!
Ons maakte dat niet uit. Als de volwassenen het niet meekregen, bleef er meer over voor ons. Onze stad, deze gondel, onze
vriendschap – meer hadden we niet nodig.
Zo voelde het altijd als we bij elkaar waren. We waren beste
vrienden sinds de eerste dag van de Volksschule, twee jaar geleden. Toen hadden we met zijn drieën naast elkaar gezeten, met
Elsa tussen Max en mij in, net als nu. Ik zie het nog steeds voor
me: ik met mijn stropdas die zo strak zat dat ik nauwelijks kon
ademen; Elsa met haar vlechtjes met roze linten en haar etui met
glimmende kralen; Max in zijn broek die net te kort was en zijn
overhemd dat net te groot was.
Die eerste ochtend keken we elkaar aan en we glimlachten, en
het was alsof we het meteen wisten: wij zijn een team. Dat de
jongens aan mijn stropdas trokken, dat ze Max plaagden omdat
zijn enkels onder zijn broek uit piepten en dat de meisjes Elsa
uitlachten om haar deftige linten maakte allemaal niet uit, want
we hadden elkaar.
‘Als jij de koning bent, ben ik de koningin, ’ zei Elsa nu tegen
Max.
‘En ik dan? ’ vroeg ik. ‘Ik ben de jarige. ’
‘Dan zijn jullie allebei koning!’ reageerde Elsa. Dat was typisch
Elsa. Ze wilde het altijd iedereen naar de zin maken.
‘Als jij de koningin bent, moet je met een van ons trouwen, ’ zei
Max. ‘Dus: wie kies je? ’
Terwijl hij het zei, keek hij Elsa aan met een blik die ik de
laatste tijd vaker tussen hen had gezien. Ik deed altijd alsof ik
het niet zag. Het voelde alsof ze samen een geheim hadden. Een
belofte waar ik niets van afwist. Ik zei tegen mezelf dat ik het me
verbeeldde. Ze zouden me nooit buitensluiten. Er zou nooit iets
tussen ons drieën in komen te staan.
Elsa giechelde. ‘Ik zou nooit kunnen kiezen!’ zei ze. ‘Ik trouw
natuurlijk met jullie allebei. ’
Dat was goed genoeg voor mij.
Max sloeg zijn armen over elkaar en kneep zijn ogen tot spleetjes terwijl hij deed alsof hij nadacht. ‘Oké, dat is een uitstekend
plan, ’ zei hij, en hij knikte goedkeurend.
‘Hé, jongens. ’ Papa vouwde zijn krant op en zette zijn hand
aan zijn oor. ‘Horen jullie dat? ’
We spitsten onze oren. Behalve het zachte gepraat van de andere
mensen in de gondel hoorde ik niets. ‘Waar luisteren we naar? ’
vroeg ik.
Papa lachte. ‘Niets! Dat is het hem nu juist. Het is de stilte die
je hoort wanneer de gondel stopt. ’
Hij had gelijk. Het grote wiel stond stil en nu waren we op het
hoogste punt van de hele wereld. Even vroeg ik me af of we daar
voor altijd konden blijven. Ik hoopte van wel.
Toen herinnerde ik me de Sachertorte van mama, die thuis op
ons wachtte, en besloot ik dat ‘voor altijd’ een beetje te lang was.
Papa was opgestaan en haalde zijn camera uit zijn jaszak. Hij
ging zelden ergens heen zonder camera. Papa was de beste familiefotograaf van Wenen. Dat stond in ieder geval op het raam
van zijn winkel.
‘Ga eens naast elkaar staan, dan maak ik een foto nu jullie op
het hoogste punt van de wereld zijn, ’ zei hij.
We gingen samen voor het raam staan.
Papa liet zijn camera zakken. ‘Niet daar, ’ zei hij. ‘De zon staat
precies achter jullie. Zo zijn jullie helemaal donker. Kom hier. ’
Hij wees naar de deur aan het eind van de gondel. ‘Ga hier staan,
zodat de zon in jullie gezicht schijnt. ’
We schuifelden naar de andere kant van de gondel en gingen
dicht naast elkaar staan.
Papa keek naar ons door de lens van de camera. ‘Perfect, ’ zei
hij. ‘De foto moet precies goed worden. En weten jullie waarom? ’
vroeg hij.
‘Omdat een foto meer zegt dan duizend woorden, ’ antwoordde
ik, terwijl ik deed alsof ik geeuwde. Papa zei dat elke keer als hij
een foto nam.
Hij lachte. ‘Dat klopt. En geloof me: dit wordt zeker een foto
die meer zegt dan duizend woorden, zelfs als die allemaal positief
zijn!’ zei hij. ‘En let erop: wat je ook doet, níét lachen!’
Max fronste zijn wenkbrauwen. ‘Ik dacht dat mensen juist
altijd lachen op foto’s. ’
‘Niet op mijn foto’s, ’ reageerde papa gespeeld serieus. ‘Ik sta
het niet toe. ’
Elsa giechelde.
‘Nee, nee! Ook niet hardop!’ waarschuwde papa.
Elsa moest weer giechelen. Ik kon er niets aan doen dat ik
moest grijnzen.
‘Ik zei: níét lachen!’ herhaalde papa. Iedereen in de gondel was
inmiddels in de lach geschoten.
Klik, klik, klik, ging de sluiter.
‘Prachtig, fantastisch, schitterend!’ riep papa terwijl hij ons fotografeerde, net als ik hem altijd hoorde zeggen tegen zijn klanten.
Toen hij klaar was, liet hij de camera zakken. ‘Ik zal de beste foto
uitkiezen en jullie er alle drie eentje geven, zodat jullie altijd een
herinnering aan deze dag hebben. Wat vinden jullie daarvan? ’
‘Geweldig, ’ zei ik. ‘Dank u wel, papa!’
‘Goed. Maar, ’ zei hij terwijl hij zijn camera terugdeed in zijn
jaszak, ‘volgens mij heb ik minstens een van jullie zien lachen. En
weten jullie wat voor straf ik daarvoor geef? ’
Elsa schudde haar hoofd. Max beet op zijn lip. Ik wist wat er
zou komen en sloop alvast weg.
‘Daarvoor geef ik de kieteldood!’ kondigde papa aan.
Hij probeerde ons te grijpen en we schoten alle drie gillend
bij hem weg. Precies op dat moment kwam het reuzenrad met
een schok weer in beweging. Ik viel voorover en struikelde over
het been van een mevrouw. De man naast haar ving me op, vlak
voordat ik in zijn schoot belandde.
Binnen een paar seconden stond papa naast me. ‘Het spijt me
zo, ’ zei hij tegen het echtpaar. Toen keek hij mij aan. ‘Leo, bied je
excuses aan aan de mevrouw. ’
Ik schraapte mijn keel en stopte mijn overhemd terug onder
mijn bretels. Er waren kreukels in gekomen toen ik viel. ‘Het spijt
me heel erg, ’ zei ik, terwijl ik de vrouw aankeek. Even staarde ze
me zo streng aan dat ik dacht dat ze me een standje zou geven.
Toen wendde ze zich tot de man en zei ze iets in een andere taal.
Duits was de enige taal die ik kende, dus ik verstond niet wat
ze zei.
Hij reageerde in die andere taal, en toen knikte ze en keerde
ze zich weer naar mij.
Wuivend met beide handen zei ze, dit keer in gebroken Duits:
‘Het niet erg. Niets. Laat zitten. ’
Ik begreep niet precies wat ze bedoelde, maar haar woorden
gingen gepaard met zo’n grote glimlach dat ik wist dat ik uit
de problemen was. ‘Wij zijn Engels, ’ voegde ze eraan toe. ‘Niet
spreken goed Duits. ’
‘Uw Duits is prima, ’ reageerde papa. Toen richtte hij zich weer
tot mij. ‘En wat zeg je tegen de meneer die voorkwam dat je viel? ’
vroeg hij.
‘Het spijt me, ’ zei ik, ‘en dank u wel. ’
De man schonk me een brede glimlach en wuifde mijn excuses
weg.
Toen richtte de vrouw zich tot papa. ‘Uw zoon? ’ vroeg ze.
‘Ja, dat is mijn zoon, ’ antwoordde papa. ‘Hij is vandaag negen
geworden. ’ Terwijl hij om zich heen gebaarde, zei hij: ‘Verjaardagscadeau!’
‘Ah!’ De vrouw keerde zich weer naar mij.
‘Gefeliciteerd, ’ zei de man met een brede lach.
‘Hij is mooie jongen, ’ zei de mevrouw. Ze wees naar mijn haar.
Mooi? Wie noemde jongens nou mooi? Misschien kwam het
door mijn blonde krullen.
‘Mag ik nu weer gaan? ’ vroeg ik aan papa.
‘Ja, maar voorzichtig doen, oké? Niet meer tegen mensen opbotsen. ’
Ik zei maar niet dat ik alleen maar tegen hen op was gebotst
omdat hij met de kieteldood had gedreigd. Ik zag Max en Elsa bij
elkaar zitten en liep naar hen toe. Ik wilde geen moment missen
van deze dag.
‘Kom bij ons zitten. Alstublieft, ’ zei de vrouw tegen papa toen
ik wegliep.
‘Als dat voor u geen probleem is, ’ reageerde papa. Hij stak zijn
hand naar haar uit. ‘Ik ben Frank Grunberg, ’ zei hij.
‘Aileen Stewart, ’ zei de vrouw. Toen wees ze naar de man. ‘Eric
Stewart, mijn echtgenoot. ’
‘Is me een genoegen, ’ zei de man in gebroken Duits, terwijl hij
papa’s hand schudde.
Papa ging naast hen zitten, en nog voordat ik terug was bij
Max en Elsa, was hij al druk in gesprek met het stel.
Zo was hij: hij kon met iedereen praten, zelfs met mensen die
een andere taal spraken! Iedereen hield van mijn vader. Iedereen
lachte wanneer hij in de buurt was en wilde met hem bevriend zijn.
Soms wilde ik dat ik ook zo was, maar meestal was ik tevreden
met wie ik ben. Ik had mijn twee beste vrienden. Meer had ik niet
nodig. Wij drieën hadden genoeg aan elkaar.
Het rondje was tot een einde gekomen en de mensen stroomden
de gondel uit. Papa stond nog steeds te praten met de Engelse
mensen. Geen van hen had gemerkt dat we weer beneden waren
aangekomen.
‘Meneer, u gaat nog een rondje? ’ vroeg de man bij de deur.
Papa keek op. Zijn ogen twinkelden zoals altijd wanneer hij
een idee had. ‘Weet u wat? ’ zei hij. ‘Ja! Laten we nog een rondje
gaan. Wat denken jullie daarvan, jongens? ’
We juichten zo hard dat papa lachend zijn handen over zijn
oren sloeg. Hij draaide zich om naar de man en de vrouw naast
hem. ‘Maak nog een rondje, ’ zei hij, terwijl hij met zijn hand een
grote cirkel in de lucht tekende. ‘Mijn cadeau. Als excuses. ’
De man schudde zijn hoofd. ‘Nee. Nee, ’ zei hij. ‘Hoeft dat niet
te doen. ’
‘Hoeft niet, ’ reageerde papa. ‘Wil wel!’
Lachend haalden de man en de vrouw hun schouders op en ze
stemden ermee in om nog een rondje te maken. Papa stond op en
liep naar de deur. Hij gaf een stapel briefjes aan de kaartjesman,
die zijn schouders ophaalde. Hij liet nog een paar mensen naar
binnen, sloot de deur en daar gingen we weer, de lucht in.
Elsa, Max en ik renden terug naar het raam zodat we geen
seconde zouden missen terwijl we de lucht weer in gingen, tot
ver boven de stad.
Dat was iets wat papa kon: de beste dag ooit nog eens twee
keer zo leuk maken.
Elsa
Als ik later groot ben, word ik mevrouw Stewart.
Dan heet ik natuurlijk niet mevrouw Stewart, want ik
trouw niet met meneer Stewart. Ik trouw met Max of Leo, dus
dan heet ik mevrouw Fischer of mevrouw Grunberg. Maar ik
ben dan net zo elegant als mevrouw Stewart, en ik lach zoals zij,
ik glimlach zoals zij en klop op de arm van mijn man zoals zij.
Max en Leo drukken hun wijsvinger tegen het raam. ‘Kijk, dat
is mijn straat!’ roept Max. ‘Ik weet het zeker. Daar is het roze
huis op de hoek!’
‘Dat is het stadhuis! Daar is het park!’ reageert Leo.
Maar we zijn al een keer rond geweest en het ziet er deze keer
precies hetzelfde uit, dus ik kijk liever naar mevrouw Stewart.
Ze is waarschijnlijk ongeveer even oud als Mutti, maar ze lijken
totaal niet op elkaar. Mevrouw Stewart draagt een rode jurk die
eruitziet alsof ze hem speciaal heeft aangetrokken omdat hij past
bij het rood van de gondel waar we in zitten. Ik durf te wedden
dat ze voor elke gelegenheid een andere jurk heeft. Ze draagt een
rode baret, en over haar schouders hangt een bruine sjaal die zo
harig is dat ik eerst dacht dat hij leefde.
Tot vandaag dacht ik dat de moeder van Leo de elegantste dame
van Wenen was. Zij heeft haar haren altijd perfect opgestoken,
met elke krul op de juiste plaats. Ze moet verschillende tinten
lippenstift hebben voor elke dag van de week, en die brengt ze
altijd met perfectie op haar glimlachende mond aan. Haar ogen
schitteren van de felgekleurde oogschaduw. Als we bij Leo thuis
zijn, weet ik niet of ik met de jongens wil spelen of gewoon naar
haar wil zitten kijken.
Soms stel ik me voor dat ze een filmster is en me ziet en zegt dat
ik voorbestemd ben om ook een ster te worden. Andere keren is
ze een mode-icoon en is ze onder de indruk van mijn ontwerpen.
Dan lopen we samen over de loper in onze verfijnde outfits en
kleurrijke hoeden.
In werkelijkheid knipoogt mevrouw Grunberg meestal alleen
maar terwijl ze lachend in mijn wangen knijpt, en dan ren ik
terug naar de jongens.
Maar mevrouw Stewart heeft nog iets extra’s. Komt het doordat
haar kleding nog feller is? Of doordat ze nog harder lacht? Wat
het ook is, ik kan mijn ogen niet van haar afhouden.
Ze is zo anders dan mijn eigen lieve Mutti. Mijn moeder lijkt
tegenwoordig alleen nog maar grijs te dragen. Tenminste, als ik
haar voor me zie, dan is dat mijn beeld van haar. Grijs of zwart.
Ze draagt geen enkele kleur. Vroeger deed ze dat wel. Niet zoals
mevrouw Stewart, of zelfs mevrouw Grunberg. Meer zoals de
andere vrouwen in deze gondel, met hun mantelpakje en hoedje
en mooie schoenen. Maar nu dus alleen nog maar grijs en zwart.
En haar ogen zijn net zo donker als haar kleding.
Gisteren hoorde ik haar en Vati – mijn vader – in de keuken
zachtjes praten. Ik zat gehurkt achter de trapleuning op de overloop zodat ik ze kon horen zonder gezien te worden.
‘Je ziet eruit alsof je in de rouw bent, ’ zei Vati.
‘Misschien ben ik dat ook wel, ’ reageerde Mutti.
‘Om wie? ’ vroeg Vati.
Daarna was het lang stil. Ik spitste mijn oren, en uiteindelijk
hoorde ik Mutti zeggen: ‘Om ons allemaal. ’
Ik wist niet wat ze daarmee bedoelde, en een tijdje zeiden ze
niets meer. Even later ging ik naar beneden. Mutti en Vati zaten
aan tafel. Vati’s hand lag op die van Mutti. Ze keek op toen ze me
binnen zag komen, waarna ze snel opstond en naar het aanrecht
liep. Terwijl ze langs me heen liep, zag ik dat haar ogen vochtig
waren. Ik volgde haar naar het aanrecht en sloeg mijn armen om
haar middel. ‘Gaat het, Mutti? ’
Ze pakte mijn handen vast en kneep er zo hard in dat het een
beetje pijn deed. Toen draaide ze zich om. Ze veegde de tranen
uit haar ogen en woelde door mijn haar. ‘Het gaat prima, schat, ’
zei ze. ‘Ga nu maar even tegen je broer zeggen dat het etenstijd is. ’
Dat betekende: geen vragen meer stellen. Zo gaat het de laatste
tijd altijd bij ons thuis. Ik vang fragmenten op van gesprekken
tussen mijn ouders, die ik niet begrijp en waarover ze duidelijk
geen van beiden willen praten met mij of Otto. Otto is mijn
broer. Hij is twee jaar ouder dan ik en op Leo en Max na is hij
de leukste jongen ter wereld.
Otto stelt niet zoveel vragen als ik. Hij is meer geïnteresseerd
in het vinden en repareren van gebroken spullen. Hij is helemaal
gelukkig als hij urenlang bezig kan zijn met twee planken, een
hamer en een doos met spijkers. Hij lijkt op Vati. Vati is bouwondernemer, dus dingen repareren is zijn werk. In Otto’s geval
zijn de dingen die hij repareert alleen maar kapotter als hij er
klaar mee is!
Soms vraag ik me af of Otto het zo leuk vindt om dingen te
repareren omdat hij zelf zijn been nooit helemaal heeft weten te
repareren nadat hij op zijn vijfde uit een boom is gevallen. Hij
brak hem op drie plaatsen en liep de hele zomer met zijn been
in het gips. De botten zijn hersteld, maar sindsdien loopt hij een
beetje mank. Hij weet het vrij goed te verbergen en heeft het er
maar heel af en toe over. ‘Ik wou dat ik mijn been net zo perfect
kon maken als deze boekenplank!’ zegt hij dan, maar het is geen
klagen wanneer hij dat soort dingen zegt. Meestal is het een teken
dat hij wil dat we zijn werk komen bewonderen.
Hij heeft niets gezegd over de veranderingen thuis, maar ik
weet dat hij het ook heeft opgemerkt. Ik voel het gewoon, zelfs
al spreekt hij het niet uit.
Het is niet altijd zo geweest. Ik kan me niet eens herinneren
wanneer het veranderd is, maar het lijkt heel lang geleden dat ik
Mutti voor het laatst heb zien lachen.
In tegenstelling tot mevrouw Stewart. Mevrouw Stewart lacht
de hele tijd. Ze lacht wanneer meneer Grunberg praat, ze lacht
naar haar man, en ze lacht zelfs wanneer ze praat. Ik neem me
voor om dat voor de spiegel te oefenen. Lachen en praten tegelijk
– dat is vast een hele kunst.
Een van de mannen zegt iets grappigs en mevrouw Stewart
gooit haar hoofd achterover en lacht zo hartelijk dat het net een
virus is dat zich door de gondel verspreidt en ervoor zorgt dat
iedereen om haar heen ook begint te lachen.
Ineens komt er een herinnering bij me op.
Mutti en Vati in de keuken, borden die nog afgewassen moeten
worden op tafel, Vati’s arm om Mutti’s middel. Ergens komt muziek vandaan. Een wals, denk ik. Mijn grootouders leefden toen
nog. Ik weet nog dat opa met zijn voet meetikte op het ritme en
dat oma lachte en met haar hoofd meedeinde op de muziek. Vati
tilde een arm op en Mutti draaide rond en kwam terug in zijn
armen. Toen de muziek afgelopen was, maakte Vati een buiging
en lachte Mutti voordat ze terugliep naar de tafel om de borden
op te stapelen.
De herinnering doet pijn in mijn maag. Het lijkt zo lang geleden.
Ik ga Mutti vanavond vragen of ze het nog weet. Kijken of ze
zal glimlachen wanneer ik het vertel. Ik ga vragen of zij en Vati
weer eens willen dansen in de keuken. Ik ga haar vertellen hoe
knap ze eruitzag wanneer ze lachte. Misschien gaat ze het dan
weer vaker doen.
Ik heb niet door dat ik nog steeds naar mevrouw Stewart zit
te staren. Ze ziet dat ik naar haar kijk. Er verschijnt een nieuwe
glimlach op haar gezicht, deze keer speciaal voor mij. Ik voel dat
ik rood word en draai me snel om naar de jongens.
‘Laten we deze dag voor altijd onthouden, ’ zeg ik, terwijl ik
naar hen allebei een pink uitsteek. ‘Laten we beloven dat we de
dag waarop we koningen en koningin van heel Wenen waren
nooit zullen vergeten. ’
De jongens grijnzen naar me en nemen allebei een vinger. ‘Beloofd, ’ zeggen ze tegelijk.
We blijven de rest van het rondje via onze pinken met elkaar
verbonden.
Max
Max had nog nooit een dag als deze meegemaakt. Een dag
die gevuld was met zo veel gezelligheid en lol dat hij dacht
dat hij nog hoger dan het rad zou kunnen zweven als ze de deuren
van de gondel zouden openzetten op het moment dat ze bovenaan waren.
Het was niet alleen de gezelligheid waar hij vol van was. Hij
had overal ter wereld kunnen zijn, en nog steeds zou het een
perfecte dag geweest zijn, zolang hij hem maar deelde met zijn
twee beste vrienden.
Soms probeerde hij zich zijn leven zonder Leo en Elsa te herinneren. Hoewel ze elkaar pas hadden leren kennen toen ze een
paar jaar geleden op de Volksschule waren begonnen, voelde het
alsof ze altijd al beste vrienden waren geweest.
Wanneer hij aan zijn leven vóór zijn beste vrienden dacht,
waren zijn herinneringen niet al te vrolijk. Hij herinnerde zich
dat hij alleen op zijn kamer zat, met zijn handen over zijn oren
om maar niet te horen dat zijn ouders beneden ruziemaakten:
zijn vader tierde en schreeuwde en zijn moeder probeerde hem
te kalmeren. Het ging altijd over hetzelfde: geld. Zijn vader was
zijn baan verloren toen het bedrijf waarvoor hij werkte failliet
was gegaan.
Max’ moeder zei altijd dat ze net genoeg hadden om van te
leven. Maar het was nooit goed genoeg voor zijn vader. Hij was
te trots om genoegen te nemen met ‘net genoeg’. Dus tierde hij
en ging hij tekeer en gaf hij iedereen de schuld behalve zichzelf,
en Max sloot zichzelf op in zijn kamer, drukte zijn handen tegen
zijn oren en wachtte tot de ruzies afgelopen waren.
School bood ook geen uitweg. Max wilde dat zijn moeder zijn
schooluniform in dezelfde winkel kocht als alle andere moeders,
in plaats van zelf iets in elkaar te flansen van stukken stof die niet
echt bij elkaar pasten. En het paste ook nooit. De andere kinderen lachten Max uit, en hij leerde zich te redden zonder behoefte
aan waardering of vrienden of een vriendelijke lach. Tegen de
tijd dat zijn vader een nieuwe baan kreeg en ze zich een degelijk
schooluniform konden veroorloven, was het al te laat. De andere
kinderen zagen hem als een buitenbeentje, iemand om grappen
over te maken. Daar was verandering in gekomen toen hij Elsa
en Leo had ontmoet. Zij veroordeelden hem niet, en ze waren de
enige vrienden die hij nodig had.
Maar hij zou willen dat zijn vader zou lachen zoals dit Engelse
echtpaar, of met hem zou praten en hem zou plagen zoals Leo’s
vader deed.
Hij wist niet of hij zich de laatste keer dat zijn vader zelfs maar
naar hem gekeken had, kon herinneren. Tegenwoordig leek hij
altijd aan het werk te zijn. Zelfs ’s avonds was hij op bijeenkomsten of met mensen van zijn kantoor. Hij praatte nooit over zijn
baan. Maar hij praatte sowieso niet veel tegen Max, behalve om
kritiek te geven op wat hij nou weer verkeerd had gedaan.
Dus dagen zoals deze, in het gezelschap van zijn beste vrienden,
waren het waardevolste wat Max had en zich ooit zou kunnen
wensen.
‘Kom, drietal deugnietjes, ’ zei Leo’s vader terwijl ze in een rij
de gondel uit liepen, met een knipoog die duidelijk maakte dat hij
hen niet echt deugnietjes vond. Max glimlachte. Hij vond het leuk
dat meneer Grunberg grappige opmerkingen maakte. Zijn vader
maakte nóóit grapjes. Sinds hij aan zijn nieuwe baan was begonnen, was hij geobsedeerd geraakt door efficiëntie en discipline. Een
keer had hij Max verteld dat grapjes een verspilling waren van
kostbare tijd, iets voor mensen die niets beters te doen hadden.
Meneer Grunberg dacht het tegenovergestelde, wist Max. Hij
was net een machine die altijd gevuld was met blijdschap en die
stukjes plezier gaf aan iedereen die voorbijkwam.
‘Ah!’ De dame met wie meneer Grunberg had gepraat, sloeg
een hand voor haar mond. Ze zei iets in het Engels en wees naar
haar horloge.
‘Is alles in orde? ’ vroeg Leo’s vader.
‘We missen bijeenkomst!’
‘Wat voor bijeenkomst? ’ vroeg meneer Grunberg.
‘We willen tram nemen na groot rad. Naar lezing gaan, ’ antwoordde ze. ‘Te veel plezier, dus we vergeten het!’
‘Waar gaat de lezing over? ’ vroeg meneer Grunberg.
‘Ehm. Het is moeilijk in het Duits. Over tanden, ’ zei de man,
wijzend naar zijn mond.
‘Meneer Stewart is tandarts, ’ voegde de dame eraan toe. ‘Lezing
gaat over… Wat is het woord? ’ Ze wees onder haar tanden.
‘Tandvlees? ’ droeg meneer Grunberg aan.
‘Ja. Slecht tandvlees. ’
‘Tandvleesontsteking? ’
‘Dat is het, ’ zei de man.
‘O. Nou, dat klinkt zéker interessant!’ zei Leo’s vader, waarna
hij zich omdraaide naar de kinderen en een gezicht trok dat hen
aan het lachen maakte. Max lachte het hardst. Hij hield van de
manier waarop meneer Grunberg ervoor zorgde dat ze zich er
allemaal bij voelden horen, alsof ze allemaal onderdeel waren
van dezelfde groep. Hij kon niet genoeg krijgen van dat gevoel.
‘Misschien zijn we op tijd voor einde lezing…’ zei de vrouw
met een opgetrokken wenkbrauw tegen haar man.
‘Of misschien missen we lezing en blijven we hier op kermis, ’
reageerde de man.
Zijn vrouw klapte in haar handen. ‘Geweldig idee!’ zei ze. ‘Ja!’
‘Nu dat geregeld is, moeten jullie nog wat langer bij ons blijven, ’
zei meneer Grunberg. ‘En misschien kunnen jullie met ons mee
naar huis komen als we allemaal genoeg hebben van de kermis. ’
Het echtpaar staarde hem aan. ‘Met jullie mee naar huis? ’
Meneer Grunberg leunde naar voren alsof hij op het punt stond
om een staatsgeheim met ze te delen. ‘Het echte Wenen hebt u pas
ervaren wanneer u de Sachertorte van mijn vrouw hebt geproefd, ’
zei hij. ‘Leo, je vindt het toch niet erg om je verjaardagstaart met
twee extra gasten te delen? ’
‘Helemaal niet, papa, ’ antwoordde Leo.
‘En jullie, jongens, hebben jullie bezwaar? ’ vroeg meneer Grunberg aan Elsa en Max.
Max wilde vragen hoeveel taart er zou zijn. Hij had een paar
keer thee gedronken bij Leo thuis, maar hij had de Sachertorte
van mevrouw Grunberg nog nooit geproefd. Leo had hem verteld
hoe heerlijk die was, en Max was bang dat er niet genoeg zou
zijn voor iedereen nu er twee personen meer waren, en dat hij
dan degene zou zijn die niets zou krijgen.
Maar toen sprak Elsa voor hen allebei. ‘We vinden het helemaal
niet erg, meneer Grunberg, ’ zei ze, en Leo’s vader woelde door
Max’ haar zoals zijn eigen vader nooit deed, en zei: ‘Goed zo.
Misschien kunnen we een tochtje maken op de stoomboot voordat
we naar huis gaan. ’ Daar kreeg Max zo’n warm gevoel van dat
het niet eens meer uitmaakte of er een beetje minder taart zou zijn.
Het enige wat er echt toe deed, was dat, toen hij en zijn vrienden even later op de boot sprongen en samen de stad aan zich
voorbij zagen trekken, de band van hun vriendschap zo diep en
breed voelde als de Donau zelf.
Leo
Het was zaterdagochtend, een paar weken later, en ik was nog
vóór mijn ouders al wakker en aangekleed. Dat gebeurde
nooit! Behalve vandaag, want ik kon niet slapen. Daar was ik te
opgewonden voor. De vader van Max zou met Max, Elsa en mij
gaan zwemmen in het Amalienbad.
En we gingen met de auto!
Niemand die we kenden, had een auto! Ik wist niet waar ik
meer zin in had: in een auto door Wenen rijden, de ochtend met
mijn beste vrienden doorbrengen of van de duikplanken in het
Amalienbad springen. Het scheelde niet veel.
Ik had mijn tas al ingepakt, met mijn zwembroek opgerold in
mijn handdoek, en ik zat bij het raam te wachten zodat ik hen
kon zien aankomen. Mama was in de keuken aan het bakken.
Papa was boven in zijn studio.
Eindelijk, om tien uur precies, kwam de auto de bocht om en
reed hij onze straat in.
Ik sprong zo snel van mijn stoel dat mama ervan schrok. ‘Ze
zijn er!’ gilde ik, en ik greep naar mijn tas.
‘Wacht. Neem deze mee, ’ zei mama terwijl ik de keuken in
rende om afscheid te nemen. Ze gaf me een kleine papieren zak.
Er zat iets warms in.
‘Wat is het? ’ vroeg ik.
‘Kipferl. Koekjes voor na het zwemmen. ’
Ik sloeg mijn armen om haar middel. ‘Dank u, mama. ’
Ze drukte een kus op mijn hoofd. ‘Veel plezier met je vrienden, ’
zei ze.
Papa liep met me mee naar de deur. Max had het achterportier
van de auto al opengegooid en stond breed te grijnzen. Elsa zat
aan de andere kant en zwaaide naar me. ‘Kom op!’ riep Max.
‘We gaan!’
Papa bracht me naar de auto en liep toen naar het voorste
raam, waarachter meneer Fischer zat. Meneer Fischer keek niet
eens op. Hij had hem vast niet gezien.
‘Schuif eens op, ’ zei ik tegen Max.
Papa klopte op het raam. Toen pas zette meneer Fischer het
op een kiertje.
‘Hoe gaat het? ’ vroeg papa aan hem. ‘We hebben u een tijdje
niet gezien. ’
Papa had meneer Fischer maar een paar keer gesproken. De
eerste keer was toen we net waren begonnen op de Volksschule.
Mama en papa wilden mijn vrienden en hun ouders ontmoeten, en
het was een fijne avond geweest. Papa en meneer Fischer dronken
wijn en zaten samen te praten. Mevrouw Fischer complimenteerde
mama met haar kookkunst. We hadden allemaal een hoop lol.
Het was een vrolijke avond. Mama zei dat ze zeker wist dat ze
hechte vrienden zouden worden.
De volgende keer dat ze elkaar zagen, was een paar maanden
later, toen we hen in het park tegen het lijf liepen. Papa was zoals
gewoonlijk één en al glimlach, maar meneer Fischer kwam een
beetje stijfjes over. Papa gaf grappend een hint dat het hun beurt
was om ons te ontvangen voor een diner, en de Fischers knikten
en zeiden dat ze ons snel zouden uitnodigen.
Maar dat hadden ze nooit gedaan, en de hechte vriendschap
was nooit ontstaan. Mama zat erover in en vroeg zich af waarom,
of we ze op de een of andere manier beledigd hadden, maar
papa zei dat het vast niets was en dat iedereen het tegenwoordig
gewoon druk had.
Maar nu, door de manier waarop meneer Fischer stijfjes op zijn
stoel zat en papa nauwelijks aankeek, vroeg ik me af of mama
gelijk had.
‘Het gaat goed, ’ reageerde meneer Fischer kortaf. ‘We moeten
gaan. ’ Toen draaide hij zijn hoofd naar mij. ‘Stap in, jongen, en
doe het portier dicht. ’
Ik trok mijn wenkbrauwen op naar Max en Elsa terwijl ik me
naast hen op de achterbank perste. Elsa haalde haar schouders
op. Max rolde alleen maar met zijn ogen.
En toen startte meneer Fischer de motor. De auto kwam grommend tot leven en rolde over de weg, en wij drieën waren terug in
onze eigen wereld, terwijl we aan één stuk door kletsten, elkaar
plaagden en koekjes en geheimen deelden, en ik vergat al het
andere.
Bijna al het andere.
Ik ving een glimp op van papa die ons stond uit te zwaaien. Hij
glimlachte als altijd, maar het was niet zijn gebruikelijke glimlach.
Zijn ogen twinkelden niet. Ze stonden verdrietig. Ik vroeg me af of
het kwam door de manier waarop meneer Fischer tegen ons had
gesproken, en onwillekeurig stelde ik mezelf dezelfde vraag die
papa zichzelf ook leek te stellen: wat hebben we verkeerd gedaan?
Elsa
Het Amalienbad is het mooiste gebouw dat ik ooit heb gezien.
Ik weet niet wat ik mooier vind: de perfecte symmetrie
van de kleedhokjes, in verdiepingen boven elkaar; het diepe,
sprankelende blauw van het water; het licht dat door de ramen
in het koepelvormige plafond heen valt of de verscheidenheid aan
zwemkleding om me heen.
De jongens staan in de rij te wachten op hun beurt om van de
duikplank te springen en ik zit aan de rand van het zwembad, met
mijn voeten bungelend in het water, te kijken naar een groepje
oudere meisjes bij me in de buurt. Een van hen heeft een badpak
dat eruitziet alsof het van witte zijde is gemaakt. Een ander heeft
een badpak met heel dunne schouderbandjes, bedekt met een
patroon van grote bloemen.
Ik voel me slonzig in mijn eenvoudige, zwarte badpak.
‘Elsa! Elsa!’ roept Leo naar me. Hij is aan de beurt op de
duikplank. ‘Kijk eens!’
Ik wend mijn blik van de meisjes af en zie hoe hij zijn armen
spreidt en, schijnbaar zonder enige moeite, met een perfecte boog
in het water duikt. Hij zwemt het hele stuk onder water naar me
toe en doorbreekt de oppervlakte, waarna hij zijn haar uit zijn
gezicht veegt. ‘Hoe deed ik het? ’ vraagt hij grijnzend, terwijl hij
voor me blijft watertrappelen.
‘Hmmm. Misschien een zeven? ’
‘Een zeven! Gemenerik!’ reageert Leo, en hij spettert water over
mijn benen. ‘Kom op, ’ zegt hij, terwijl hij mijn voeten vastgrijpt.
‘Kom erin!’
‘Hé! Mijn beurt!’ roept Max.
Ik laat me in het water glijden en we houden ons beiden vast
aan de rand van het bad terwijl we toekijken hoe Max naar het
eind van de plank loopt. Hij ziet er klein uit vergeleken met de
jongens die achter hem staan te wachten, en ik zie dat ze gniffelend naar hem kijken. Ik heb medelijden met hem, maar gelukkig merkt hij de jongens niet op. Hij heeft het te druk met zich
concentreren op zijn duik.
Max strekt zijn armen kaarsrecht boven zijn hoofd, gaat langzaam door zijn knieën, buigt voorover en…
PLONS!
Hij valt plat op zijn buik in het water. De jongens achter hem
liggen dubbel van het lachen. Gelukkig is Max nog steeds onder
water, en tegen de tijd dat hij ons bereikt, zijn ze alweer druk
bezig met duiken.
‘Een tien!’ zeg ik als hij bij ons is en de rand van het zwembad
vastgrijpt.
‘Dat zeg je alleen maar om aardig te doen, ’ zegt Max.
‘Nee, echt. Het was geweldig. ’ Leo stemt zo snel met me in
dat hij de oudere jongens ook wel moet hebben zien lachen. Dan
duwt hij zichzelf uit het water en pakt hij een bal van een van
de bankjes langs de kant. ‘Kom, laten we hiermee gaan spelen. ’
We zwemmen naar een rustig deel van het zwembad en gooien
de bal over, racen erachteraan, lachen elke keer dat een van ons
hem mist en onder water verdwijnt, lummelen en spelen tikkertje
en alle andere spellen die we in een uur weten te proppen.
Veel te snel blaast iemand op een fluitje en is het tijd om uit
het water te komen.
‘Laten we volgende week weer gaan, ’ zegt Leo onderweg naar
de kleedhokjes.
‘En de week daarna, ’ stemt Max in.
‘En elke week daarna, voor de rest van ons leven, ’ voeg ik toe.
De jongens steken allebei een hand uit en ik doe hetzelfde, en
we haken onze vingers in elkaar als belofte dat we altijd alles
samen zullen blijven doen, wat er ook gebeurt.
Max
Max haalde zijn handdoek nog één keer over zijn haar en
hing hem vervolgens samen met zijn zwembroek te drogen
voordat hij naar zijn ouders ging.
Hij had met zijn vrienden na het middageten afgesproken in
het park, dus hij wilde vlug wat eten om zo snel mogelijk weer
buiten te kunnen gaan spelen.
Hij was op weg naar beneden toen hij harde stemmen uit de
keuken hoorde komen.
Max verstijfde op de laatste trede. Zijn vader was duidelijk
halverwege een tirade, en ineens had Max niet zo’n haast meer
om zich bij zijn ouders te voegen.
‘Je had zijn gezicht moeten zien toen hij me zag!’ hoorde hij
zijn vader zeggen. ‘Hij denkt dat hij zo’n hoge pief is. Met zijn
nette giletjes en zijn winkel… Denkt dat hij beter is dan de rest.
Dat denken ze allemáál!’
Max hoorde zijn moeder iets terugzeggen; hij kon niet precies
verstaan wat ze zei. Een ogenblik later begon zijn vader weer.
‘Nou, hij heeft niet eens een auto. Dus hij kan niet zo belangrijk
zijn als hij je wil laten geloven. Zo zijn ze allemaal. Beweren dat ze
het een zijn, terwijl ze in werkelijkheid iets heel anders zijn. Leugenaars zijn het, allemaal. Geniepige, nare, smerige, walgelijke –’
‘O, houd alsjeblieft óp!’
Het was een ogenblik stil. Max kon het bijna niet geloven. Zijn
moeder ging nooit in discussie met zijn vader, maar deze keer wel.
Hij sloop dichter naar de keuken.
‘Ik weet wat hij is. Ik weet hoe je over hen denkt. Maar hij
is de vader van de beste vriend van onze zoon, ’ zei zijn moeder.
‘Kunnen we hen voor nu niet gewoon met rust laten? ’
Had zijn vader het over meneer Grunberg? Max begreep er
niets van. Hij moest het wel bij het verkeerde eind hebben. Iedereen was dol op Leo’s vader. Hij was geen van de dingen die zijn
vader net had gezegd.
In ieder geval leek de tirade voorbij te zijn, dus was het veilig
om naar binnen te gaan.
Zachtjes duwde Max de keukendeur open.
Zijn vader stond voor hem, zijn gezicht rood van woede. ‘Kom
eens fatsoenlijk binnen, jij!’ schreeuwde hij naar Max. ‘Loop niet
op je tenen als een bange muis. Kom de kamer binnen als een
man! En doe eens wat aan je haar. Waar is je scheiding? ’
Max’ moeder liep naar hem toe en kwam naast hem staan.
‘Laat die jongen met rust, ’ zei ze. ‘Het is niet zijn schuld. ’
‘Wat is niet mijn schuld? ’ vroeg Max.
Zijn moeder legde haar hand op zijn arm. ‘Niets. Kom. We
gaan eten. Je haar kun je daarna wel doen. ’
‘Kan dat niet later? ’ vroeg hij. ‘Ik ga na het eten weer naar
buiten om te spelen. ’
‘Spelen? ’ onderbrak zijn vader hen ruw. ‘Met wie? ’
‘Leo en Elsa, ’ antwoordde Max.
Het gezicht van zijn vader werd nog roder. ‘Heb je geen andere
vrienden? ’ vroeg hij. ‘Zijn zij de enigen met wie je kunt spelen? ’
Wat moest Max zeggen? Nee. Hij had inderdaad geen andere
vrienden. Maar hij wilde dat niet toegeven tegenover zijn vader
en opnieuw een teleurstelling voor hem zijn. Trouwens, zelfs al
had hij honderd andere vrienden, dan nog zou hij ervoor kiezen
om met Leo en Elsa te spelen. ‘Wat is er mis met hen? ’ vroeg hij.
‘Wat is er mis met hen? Ik zal je vertellen wat er mis is met
hen. Ze zijn –’
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
36
‘NEE!’
Max’ moeder viel hem zo streng in de rede dat Max ervan
schrok.
‘Néé? ’ reageerde zijn vader. ‘Jij durft “nee” tegen mij te zeggen? ’
Zijn moeder keek haar man met opgeheven kin aan. ‘Die jongen
is nog maar acht. ’
Bijna negen, wilde Max zeggen, maar dit leek hem niet het
goede moment daarvoor.
‘Hij mag spelen met wie hij maar wil, ’ ging zijn moeder verder.
Max slikte, en hij voelde de lucht tussen zijn ouders sissen en
knetteren.
Uiteindelijk knikte zijn vader kort. ‘Vooruit dan, ’ zei hij. ‘Voor
nu mag het. Voor nu. ’
Zwijgend aten ze samen hun middageten.
Terwijl Max op zijn eten kauwde, stelde hij zichzelf telkens
opnieuw dezelfde vraag. De vraag die zijn moeder zijn vader niet
had laten beantwoorden: wat was er mis met Leo en Elsa?
Liz Kessler
Toen de
wereld
nog van ons was
Drie vrienden, twee kanten, één herinnering
Niet zomaar een foto. Dé foto. Hij was gescheurd en
vervaagd en besmeurd. Maar daaronder straalden
de drie lachende gezichten nog steeds. De lachende
gezichten die alles zeiden.
Wenen, 1939. Boven in het reuzenrad hebben de vrienden Leo, Elsa en Max het gevoel dat de wereld van hen
is. Alle drie bewaren ze zorgvuldig de foto waarop dat
moment is vastgelegd, als teken van hun vriendschap.
Maar dan verandert de wereld langzaam, en komt de
Tweede Wereldoorlog steeds dichterbij. Voor de Joodse
Leo en Elsa is Wenen niet veilig meer. Allebei vluchten
ze Oostenrijk uit. Max verhuist noodgedwongen naar
München, omdat zijn vader een belangrijke functie vervult in het naziregime. Houdt hun vriendschap
stand, en zullen de drie vrienden elkaar nog terugzien?
Toen de wereld nog van ons was is Liz Kesslers eerste
boek over de Holocaust. Het is gebaseerd op de oorlogservaringen van haar vader.
9 789026 625008 >
NUR 285
ISBN 978 90 266 2500 8
www. kokboekencentrum. nl
BOtoendewereld. indd 1 28-10-21 15:23