Inhoud Ds. G.J. van Aalst Gebedsonderwijs van het heilig K ind Jezus Lukas 11:13 9 Ds. J.J. van Eckeveld De Heere ontfermt Zich over schuldigen Hoséa 5:15b 24 Ds. A.J. Gunst De geboren Zaligmaker Matthéüs 2:2 38 Ds. B. van der Heiden Het komen tot Christus Johannes 6:37 53 Ds. C. de Jongste De brief aan Laodicéa Openb. 3:14-22 68 Ds. A. Moerkerken Een zingende Kerk in de opperzaal Matthéüs 26:30 84 Ds. C. Neele Verzegeling Hooglied 8:6a 101 Ds. A. Schot Mozes’ uitzien naar de Pinkstergeest Numeri 11:26-29 115 Ds. W. Silf hout De ontdekking van Maria Magdaléna op de eerste dag van de week Joh. 20:1 en 2 131 Ds. C. Sonnevelt De laatste woorden van een stervende moeder in Israël 1 Sam. 4:21 en 22 145 Ds. W. Visscher De ingang van de Heere Jezus in het heiligdom Hebreeën 9:12 161 Ds. D. de Wit De wan in de hand van Christus Lukas 3:16 en 17 177
131 De ontdekking van Maria Magdaléna op de eerste dag van de week Preek over Johannes 20:1 en 2 Door ds. W. Silf hout Zingen: Psalm 24:2 en 3 Schriftlezing: Johannes 20:1-18 Zingen: Psalm 118:10 en 11 Zingen: Psalm 27:5 en 7 Zingen: Psalm 69:13 Gemeente, De woorden van onze tekst, waarbij we u met de hulp des Heeren wil - len bepalen, kunt u vinden in het Schriftgedeelte dat u is voorgelezen, namelijk Johannes 20, de eerste t wee verzen. Daar lezen we Gods Woord en onze tekst als volgt: En op de eerste dag der week ging Maria Magdaléna vroeg, als het nog duister was, naar het graf, en zag de steen van het graf weggenomen. Zij liep dan en kwam tot Simon Petrus en tot de andere discipel, welke Jezus lief had, en zeide tot hen: Zij hebben de Heere weggenomen uit het graf, en wij weten niet, waar zij Hem gelegd hebben. Tot zover de woorden van onze tekst. Ze spreken ons van: De ontdek- king van Maria Magdaléna op de eerste dag van de week. We staan stil bij twee gedachten: 1. De steen van het graf weggenomen; 2. De Heere uit het graf weggenomen. 1. De steen van het graf weggenomen De Heere is waarlijk opgestaan. Dat lezen we in het Woord van God en we horen het in de prediking van het Woord. De dood is verslonden tot overwinning. Jezus is op de paasmorgen door de Vader opgewekt
132 uit de dood. De Vader wilde daarmee betonen dat Hij een volkomen genoegdoening gevonden heeft in het offer van Zijn geliefde Zoon. Dat offer door Christus gebracht, is genoegzaam voor God de Vader tot zaligheid van de Zijnen.De Heere Jezus is op de Goede Vrijdag door Jozef van Arimathéa en Nicodémus in het graf gelegd. Naar de Joodse tijdrekening is Hij drie dagen en drie nachten in het graf geweest. En nu is het de eerste dag van de week; de dag die sedertdien ons bekend is als de dag des Heeren. Wij mogen die dag ook als de dag des Heeren gedenken, elke week opnieuw. Het is naar de woorden van onze tekst op die dag nog duister. Bij de andere evangelisten lezen we dat het begon te lichten. Er begint iets van het licht te schijnen, van de zon. Terwijl in de natuur de zon opgaat, is daar in Jeruzalem de Zon der gerechtigheid uit het graf voortgekomen. In de vroege morgen zijn er vrouwen op pad naar het graf, om hun Meester te eren, om Hem te zalven. Onderweg naar het graf hebben ze aan elkaar gevraagd: ‘Wie zal ons toch de steen van de deur van het graf afwentelen?’ Ondanks dat ze daar geen antwoord op wisten, zijn ze toch verdergegaan naar het graf. Onder de vrouwen die in de vroege morgen naar het graf zijn gegaan, was ook Maria Magdaléna. Ze was niet alleen. Maar de evangelist laat hier, geïnspireerd door de Heilige Geest, het licht in het bijzonder vallen op deze vrouw, op deze Maria Magdaléna. Zij was Maria van Magdala, een plaatsje op de westelijke oever van het meer van Galiléa, prachtig gelegen aan de voet van de berg Arbel. De Heere heeft in haar leven wonderen gedaan. Hij heeft zeven duivelen uit haar uitgewor- pen. U kunt het lezen in Lukas 8. O, ze torste in haar leven een zwaar kruis. Ze was bezet door zeven duivelen die haar het leven als het ware onmogelijk maakten. En ze had nooit gedacht dat ze daar nog eens van verlost zou worden. Maar nu, door de Heere opgezocht, is ze op zoek naar Hem. Want Jezus is wel dóód en Jezus is wel in het graf gelegd, maar de liefde tot Hem in haar hart is zo sterk, dat ze ook een dode Jezus niet missen kan. Ze kan haar gedachten niet van Hem af houden. Ze is er hélemaal mee vervuld. Haar hart is met haar Heiland bezig. Hij is het Middelpunt van haar leven geworden. A ls wij onze geliefden moeten missen, gemeente, doordat we hen aan de dood hebben moeten afstaan, och, dan kunnen onze gedachten daar nog zo mee bezig zijn. Maar degene die wij hebben liefgehad,
133 komt niet meer terug. Bij het sterven van de Heere Jezus is het echter zo anders. Want Hij leeft in de dood. En Zijn opstandingskracht doet reeds kracht in het leven van Maria Magdaléna. Onverbrekelijke banden zijn er gelegd in het hart van deze vrouw. Daarom kan ze Jezus niet meer missen. O, ze verstaat nog zo weinig van de weg tot de zaligheid, de weg die Hij móést gaan. Ze verstaat er nog zo weinig van, dat Hij sterven moest om het eeuwige leven aan het licht te brengen en om dat leven te kunnen wedergeven. Toch cirkelen haar gedachten om Jezus. Maria Magdaléna was een vrouw die weliswaar met die andere vrou - wen is opgetrokken, maar die toch ook haar eigen levensgang is gegaan. Straks zal ze ook een bijzondere ontmoeting met de Heere Jezus heb - ben. Daaruit blijkt de liefde van Jezus tot verloren zondaren, ook tot deze Maria. O, van haar kan gezegd worden dat ze van veel zonden is verlost. Ze gaat naar het graf. Ze kan maar niet begrijpen wat er allemaal ge - beurd is. Ze verstaat de Schrift niet, dat Hij uit de doden zou opstaan. Want dat had de Heere Jezus immers gezegd. Dat had ze gehoord. Maar ze verstaat het niet. Haar hart is er zo gesloten voor. En toch kan ze Hem niet loslaten. Er is een verlangen in haar hart naar Jezus; ook al weet ze met het verstand dat Hij dood is, toch is er een betrek - king op Hem. Misschien is dat bij u ook wel zo. Zo kan het immers ook zijn in het leven van Gods kinderen? Met Jezus gestorven aan de zonde en de ongerechtigheid; in de wetenschap dat er maar één gerechtigheid is, die redt van de dood. Maar nu is het de grote vraag of de gerechtig - heid, die Christus verworven heeft door Zijn bitter lijden en sterven, ook mijn deel is. Want, gemeente, dat is de prediking die van Pasen uitgaat. Dat er gerechtigheid is aangebracht, die redt van de dood. Dat God dáárom geen zonde ziet in Zijn Jakob en geen overtreding in Zijn Israël. Omdat de prijs aangebracht ís, die voor God alleen maar kan bestaan. Omdat God bevredigd is in het offer van Zijn enige, geliefde Zoon. Nu is de prediking van Pasen dat alles is volbracht, en dat wordt nu door de opstandingskracht van Christus toegepast. Want Hij is niet alleen een Middelaar van verdienste, maar Hij is ook een Middelaar van toepas - sing. O, dan mag het klinken op de paasmorgen: De Heere is waarlijk opgestaan! De schuld is verzoend. De zonde is weggedragen. De weg
134 naar het eeuwige leven is gebaand. En de Heere wil door Zijn Heilige Geest ook de geloofswetenschap schenken dat we erin mogen delen, dat God verzoend is door het offer van Zijn Zoon. Dat daarom het eeuwige leven in de onmiddellijke nabijheid van God, als een erfenis is weggelegd in de hemel voor degenen die Hem vrezen. Gemeente, nu is het bij Maria Magdaléna zo, dat ze helemaal niet dénkt aan een opgestane Jezus. Dat is in haar gedachten eigenlijk een onmogelijkheid. En toch is er de liefde in haar hart, die naar Hem trekt. Wij weten dat Hij is opgestaan. En ik zei het reeds: Het is een groot voorrecht dat we dat mogen horen; ook vandaag weer. Maar dat is niet genóég. Hij moet in ons leven geopenbaard worden. Ons hart moet ervoor ontsloten worden. Misschien zijn er vanmorgen wel, die met zulk een uitzien naar de kerk zijn gekomen. Die uitzien naar Zijn komst, net als de wachters op de morgen. Die hopend wachten op het Woord des Heeren, op dat onfeilbare Woord van God. Die met een heilbegerig hart opgaan naar Gods huis. Voor hen is het waar: Hoe branden mijn genegenheên Om ’s Heeren voorhof in te treên. Mijn ziel bezwijkt van sterk verlangen. Mijn hart roept uit tot God Die leeft, En aan mijn ziel het leven geeft. Als dat uw zielsgestalte is, dan moet u maar eens letten op de gang die de Heere met Maria Magdaléna houdt. Want die vrouw zal een bijzondere ontdekking doen op de paasmorgen. Als ze daar bij het graf komt, ziet ze dat er iets gebeurd is. Nee, daar is Maria Magdaléna niet bij geweest. In de vroege morgen was er de aardbeving, die de komst van de engelen uit de hemel heeft vergezeld. De elementen van de natuur spraken van hoop en van verwachting. God is verzoend in het offer van Christus. Maar niet alleen de elementen van de natuur, ook de engelen zijn daarbij ingeschakeld. Want er is een engel gekomen, en die heeft de steen van de deur van het graf afgewenteld. Dat had - den die vrouwen nooit gekund met hun kleine kracht. Daarna is Jezus als de Overwinnaar over de dood uit het graf tevoorschijn gekomen. Wanneer Maria bij het graf komt, ziet ze dat de steen is afgewenteld.
135 Laten we nog eens terugdenken aan Maria op Goede Vrijdag. Hoe was het toen met haar gesteld? Wel, ze is naar huis gegaan. Ze heeft op de sabbat gerust naar het gebod. En we kunnen ons zo voorstellen, gemeente, dat die Maria Magdaléna stilletjes heeft overdacht al de dingen die er gebeurd zijn. Het zal ongetwijfeld aan haar oog voorbij zijn gegaan hoe de Heere haar van die zeven duivelen heeft verlost. O, welk een genade had Hij in haar leven verheerlijkt, toen Hij kwam en haar verloste van die verschrikkelijke kwaal. Maar bovenal toen Hij haar verloste van haar geestelijke kwaal. O, ze zal overdacht hebben hoe ze met innerlijke banden van liefde aan Jezus verbonden was. Want we lezen van deze Maria Magdaléna – net als van die andere vrouwen – niet voor niets dat ze Hem gevolgd zijn van Galiléa naar Jeruzalem. Het was hun goed om bij de Heere te zijn. Maria Magdaléna heeft als een schaap van de goede Herder Zijn stem gehoord. Ze heeft zich verheugd en verblijd in de Heere. En nu ...? Ja, ze heeft het wel gehoord op Goede Vrijdag dat Hij het heeft uitge- roepen: ‘Het is volbracht.’ En ze heeft wel gezien hoe het lichaam van de Heere Jezus door Jozef van Arimathéa en Nicodémus in het graf is gelegd. Ze heeft er ook kennis van gekregen, dat de steen voor de deur van het graf is gewenteld; die zware steen. Het leek voor haar hopeloos. Zou dát nu het einde zijn? Zou alles nu echt voorbij zijn? Toch kan ze Hem niet loslaten. Zie, gemeente, dat is nu de gestalte van de Kerk van Goede Vrijdag. Ik hoop dat u er iets van kent. Het ‘volbracht’ gehoord, en toch midden in de dood liggend om eigen schuld en zonde. Met een levend gemis in het hart naar Jezus. Was het zo stille zaterdag in uw leven, de dag tussen Goede Vrijdag en Pasen? Hebt u zo stil mogen neerzitten om te overdenken wat Jezus gedaan heeft, om de schuld te verzoenen, om de straf op de zonden te dragen, de gerechtigheid Gods te vervullen? En moet u nu op de eerste Paasdag zeggen: ‘Ja, o, ik heb dat mogen overdenken. Maar in eigen waarneming ben ik alles kwijt. Ongeloof in mijn hart verhindert het gezicht op die dierbare Borg en Zaligmaker’? Luistert u dan eens naar wat Paulus zegt, als hij het heeft over de drie metgezellen van de pelgrim op de levensweg. Dan zegt Paulus: ‘En nu blijft geloof, hoop en liefde, deze drie; doch de meeste van deze is de liefde.’ En dát zou ze, als je dat aan Maria Magdaléna zou vragen, nóóit ontkennen. O, dan kan het geloof zo ver weggeweken zijn. Dan kan
136 het geloof zo onder het stof liggen. Het geloofsoog kan zo verduisterd zijn. Maar de liefde blijft. ‘En nu blijft geloof, hoop en liefde; deze drie; maar de meeste van deze is de liefde.’ Die liefde, gemeente, is uitgestort in haar hart door de Heilige Geest. En die liefde, o, die trekt haar hart naar het Voorwerp van Gods wel- behagen van eeuwigheid. Die liefde zal de Heere niet versmaden. Want het is immers vrucht van Zijn liefde. Als u nu zo over de wereld gaat, dan moet u vanmorgen eens meekomen naar het graf. Duister is het nog in de natuur. En misschien ook wel donker in uw hart. Maar het graf is open! En de deur van het graf is weggenomen! Ja, vrees voor het graf kan er ook zijn. Want het graf wekt altijd vrees en verschrikking. De kilte van het graf doet huiveren voor de dood; die dood die tot alle mensen is doorgegaan. Er is geen dag, geen uur, geen minuut op deze wereld, dat er niet iemand sterft. Want immers: de bezoldiging van de zonde is de dood. Er is geen ogenblik dat er niet iemand in het graf wordt gelegd, waar het lichaam zal blijven tot de jongste dag, als Christus zal wederkomen om te oordelen. Maar dit graf is geopend. De verzegeling van het graf is verbroken. De steen is weg. De wachters zijn op de vlucht geslagen. O zeker, straks zullen de Joden een leugen laten verspreiden door de wachters, dat de discipelen ’s nachts gekomen zijn en dat ze Hem gestolen hebben. Maar dat is een leugen. Daarom, Maria Magdaléna, luister eens! De steen is weggeno - men. Maria, het is vandaag feest! Het is vandaag het feest van de Vader. De Vader is volkomen bevredigd in het offer van Zijn geliefde Zoon. Dit is de dag, de roem der dagen; Dien Isrels God geheiligd heeft. Laat ons verheugd, van zorg ontslagen, Hem roemen, Die ons blijdschap geeft. Ja, het is feest. Maar nu de praktijk van het leven. Wat een bezwaren. Wat kunnen er op de weg naar het behoud niet een stenen liggen, gemeente. De ene steen kan al zwaarder zijn dan de andere steen. Er zijn moeilijkheden die als grafstenen zo zwaar zijn. De dichter van Psalm 25 was er ook geen vreemdeling van toen hij uitriep: ‘Duizend zorgen, duizend doden kwellen mijn angstvallig hart.’ Wat een lastige stenen, die zelfs de slaap van onze ogen kunnen af houden. Dan blijft er
137 zelfs onder ons werk alleen maar een zuchten over: ‘Heere, ontferm U mijner. Al Uw golven en al Uw baren zijn over mij heen gegaan. Mijn ziel buigt zich in mij neder. Al mijn hoop is vergaan.’ Wat kunnen de vijanden op de been zijn. Dan roept Gods volk wel uit: ‘Ik vrees nog een der dagen in de handen van die helse Saul om te komen.’ Maar al die bezwaren en al die stenen zijn weggenomen. Alleen … Maria heeft er maar geen licht in. De ogen van Maria zijn ervoor gesloten. Zo is het ook in het leven van een mens, gemeente, die met een be- nauwd gemoed over de wereld gaat en die er maar geen licht in heeft. En toch wil de Heere ze op de eerste Paasdag bij de hand nemen en hen brengen bij het geopende graf. Want in de vroege morgenstond heeft de Heere Zelf die steen laten afwentelen. Al die bezwaren zíjn weggenomen. Zie dan, er is een wonder gebeurd. De dood heeft niet meer het laatste woord. Maar Hij Die leeft tot in alle eeuwigheid, Híj heeft het laatste woord. ‘Ik ben de Opstanding en het Leven. Die in Mij gelooft, zal léven, al ware hij ook gestorven.’ Hebt u ook al last van die stenen? Och, de mens van nature ervaart ook wel heel veel stenen op zijn levensweg. Maar die probeert ze altijd in eigen kracht uit de weg te ruimen. Hij probeert rust te vinden in het wegruimen van die stenen en zo rustig voort te leven naar de dag van de eeuwigheid. Hij heeft van die stenen eigenlijk geen last. Ze kunnen wel hinderlijk zijn, maar hij probeert altijd in eigen kracht die stenen weg te krijgen. Ook een mens die opgaat in zijn uitwendige godsdienst heeft geen last van die stenen. Zo iemand zegt: Die stenen zíjn toch weggeruimd? Het graf is geópend. Jezus is opgestaan. En alle dingen zijn vervuld! Nee, zo iemand heeft geen last van de bezwaren die het hart kunnen vervaren. Die heeft geen last van al die stenen op het levenspad. Die heeft geen last van dat zuchten, waaronder de dichter uitroept: ’k Zucht, daar kolk en afgrond loeit; Daar ’t gedruis der waat’ren groeit. Maar het is wel waar. Het graf ís open, en Jezus is er niet meer in. Want Híj leeft. Als we door het geloof daar iets van mogen aanschouwen, gemeente, dan vallen alle bezwaren weg. Als het licht van de opstan - ding van Christus in onze harten mag opgaan, dan maakt de Heere