9 Johannes over Bethlehems Koning Preek over Johannes 1:14Door ds. G.J. van Aalst Zingen: P salm 81:1 en 12 Schriftlezing: J ohannes 1:18 Zingen: P salm 118:10 en 13 Zingen: P salm 89:12 Zingen: L ofzang van Maria:5 Gemeente, Op deze Kerstdag willen we u in opzien om het licht en de hulp van Boven bepalen bij Johannes 1 vers 14, waar we lezen: En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborene van de Vader), vol van genade en waarheid. Johannes over Bethlehems Koning is een samenvatting van de kerstver- kondiging. We staan stil bij vijf gedachten: 1. Z ijn benaming; 2. Z ijn wording; 3. Z ijn woning; 4. Z ijn heerlijk heid; 5. Z ijn volheid. Dus: Johannes over Bethlehems Koning. 1. Z ijn benaming: We lezen in onze tekst ‘En het ‘Woord …’ 2. Z ijn wording: Er staat verder ‘… is vlees geworden.’ 3. Z ijn woning: ‘En heeft onder ons gewoond.’ 4. Z ijn heerlijk heid: ‘En wij hebben Zijn heerlijk heid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborene van de Vader.’ 5. Z ijn volheid: ‘Vol van genade en waarheid.’
10 1. Zijn benaming Onze tekst begint met het woord ‘en’. Dat woord verbindt twee zins - delen. Eigenlijk vormen de eerste achttien verzen uit Johannes 1 een diepgaande eenheid. Het is niet het gemakkelijkste Schriftgedeelte. Het is eigenlijk één doorlopend betoog. Johannes begint in de eeuwig - heid, bij God, en eindigt met ‘Die in de schoot des Vaders is’. Dat wil zeggen dat deze Eniggeborene van de Vader – na Zijn hemelvaart – nu terug is bij de Vader. Dit Schriftgedeelte gaat over het begin, in de eeuwigheid, én over Christus’ zijn in de schoot des Vaders. Dát is de samenvatting van deze achttien verzen. Het gaat dus over de Middelaar, hoe Hij staat ten opzichte van de Vader, ten opzichte van de schepping én ten opzichte van de mensenwereld. Maar ook hoe Hij staat ten opzichte van Zijn eigen volk Israël en hoe Hij staat ten opzichte van heel Zijn verkoren Kerk, uit Jood en heiden. Misschien gaat het u even wat te vlug. We zullen het nog een keer voor u herhalen. Wat we noemden zijn de cirkels waarover het vers voor vers gaat. We kunnen die natuurlijk nu niet een voor een met u doornemen, maar onthoud: het gaat over de Middelaar tussen eeuwig - heid en hemelvaart, en hoe Hij staat ten opzichte van Zijn Vader; hoe Hij staat ten opzichte van de schepping; hoe Hij staat ten opzichte van de mensenwereld; hoe Hij staat ten opzichte van Zijn volk Israël; én hoe Hij staat ten opzichte van Zijn Kerk uit Jood en heiden. Aan al deze zaken kunnen we geen recht doen. Daarvoor ontbreekt ons de tijd. We noemen het u slechts, om aan te geven dat het woord ‘en’ een verbindingswoord is met het geheel van deze inhoudsvolle inleiding. Mattheüs begint zijn evangeliebeschrijving met het geslachtsregister van de Heere Jezus. Markus begint direct met de openbare bediening van de Heere Jezus. Lukas begint zijn evangelie met de geboorte van de Doper en met wat er gebeurd is in Bethlehem. Maar Johannes, van hem is het vierde evangelie, gaat ervan uit dat u weet wat er in Mattheüs, Markus en Lukas staat. Dat gaat Johannes niet herhalen. Pas vele jaren nadat de eerste drie evangeliën verschenen waren, heeft Johannes dit vierde evangelie geschreven. Door de drijving van de Heilige Geest. Vandaar dat Johannes soms tussendoor slechts wat op - merkingen maakt, bijvoorbeeld over Johannes de Doper. Het is alsof we hem horen zeggen: ‘U weet wel wie Johannes de Doper was, dat hoef ik u niet te vertellen.’
11 ‘En het Woord …’ zo begint ons tekstvers. Wat wil dat zeggen, ‘het Woord’? Als ik het woord ‘Boezemsingel’ noem, weet u wat ik bedoel: het adres van onze theologische school. De Heere heeft ons mensen de mogelijkheid gegeven om onze gedachten in woorden weer te geven. Dat ene woord ‘Boezemsingel’ is dus uitdrukking van mijn gedachten. Het is eigenlijk een heel mooie gave dat we ons denken kunnen uitdruk - ken in woorden! Houd dat even vast. Een woord is een uitdrukking van gedachten. Wat ik nu ga zeggen bedoel ik eerbiedig: God heeft eeuwige gedachten, en die eeuwige gedachten gaat Hij uitdrukken door Zijn mond. Die mond is … de Middelaar. Daarom heet Hij ‘het Woord’. Dat is uit - drukking van eeuwige Godsgedachten. De Middelaar is de Mond van God hier op aarde, waardoor het spreken van God, de bedoeling van God, gedachten van God bekendgemaakt worden. Hij is ‘het Woord’. Voelt u aan waarom Hij zo heet? Want zoals Hij heet, is Hij ook werke- lijk. Het Woord is een Naam voor de Middelaar. Maar tegelijkertijd is de Bijbel die hier openligt ook het Woord. Het zijn de woorden van God, die verklankt worden door de Middelaar. Die zijn later op schrift ge - steld. De Bijbel is het Woord van God. Dus het woord ‘Woord’ met een hoofdletter betekent twee dingen. Het betekent een van de vele Namen van de Middelaar. Zó wordt het woord ‘Woord’ hier gebruikt. En het betekent ook: ‘Woord van God’. Dat is de Bijbel zoals wij die mogen hebben. Deze twee, de Naam van de Middelaar én de Bijbel, hangen ten nauwste met elkaar samen. We lezen in Johannes 1 vers 1: ‘In den beginne …’ U weet wel dat dit zo ook staat in Genesis 1. Dan gaan we naar de verten van de eeuwig - heid, naar het begin waar geen begin was. Maar God maakte ‘in den beginne’ toch een begin in de schepping. Nu lezen we in Johannes 1: ‘In den beginne was het Woord.’ Dat wil dus zeggen dat de Zoon er toen – in den beginne – ook al was. Hij is immers de eeuwige Zoon des Vaders. Johannes vervolgt: ‘En het Woord was bij God.’ De Zoon was bij God. ‘En het Woord wás God. Dit was in den beginne bij God.’ Omdat de Naam ‘het Woord’ in onze tekst gebruikt wordt, moeten we daarvoor verwijzen naar vers 1 van dit teksthoofdstuk. Hoort u de volheid van de Godheid die in de Middelaar is en woont? ‘Alle dingen zijn door Hetzelve gemaakt, en zonder Hem is geen ding gemaakt dat
12 gemaakt is.’ Zonder Hem is dus niets geschapen. Ziet u dat wonderlijke, dat de Vader én de Zoon (én de Geest) werkzaam waren in de schep- ping? Dat de Vader dus ook door het Woord heeft geschapen? Dit wat betreft de Naam van Christus, de Zoon van God. Tegelijkertijd verdient het onze aandacht dat de Vader in de schep - ping gesproken heeft ‘licht’ en er was licht. Hij sprak ‘leven’ en er was leven. Daar hebt u weer die dubbele betekenis van ‘Woord’: een Naam van Christus en het spreken van God. Christus is het Licht, Hij is het Leven. We moeten dat verband nu verder laten rusten. ‘En het Woord’, Zijn benaming in onze tekst, was onze eerste gedachte. Nu ons tweede aandachtspu nt: 2. Zijn wording We lezen: ‘En het Woord is vlees geworden.’ Er staat niet dat het Woord ‘mens’ geworden is, maar het Woord is ‘vlees’ geworden. In dit ene vers horen we Johannes het hele kerstgebeuren samenvatten. Deze zin laat zoveel licht schijnen over de kribbe van Bethlehem. Daarin is Johannes zo bijzonder geoefend. Door de ingeving van de Heilige Geest heeft hij met enkele kernwoorden moeten opschrijven wat het wezen van Kerst is. Met vader Smytegelt zou ik willen zeggen: ‘Span u een weinig in’, om de kern van Kerst in dit ene vers te mogen volgen. Ja, het te mogen verstaan met uw hart, tot uw troost. Onderzoek of u bij die ‘wij’ mag behoren die in onze tekst genoemd worden. ‘En het Woord is vlees geworden.’ Het woord ‘vlees’ heeft niet zo’n beste betekenis in de Schrift. Luister maar: ‘Alle vlees is gras en alle heerlijkheid des mensen is als een bloem des velds. Het gras verdort, de bloem valt af.’ In de nadering van oudejaarsavond worden we weer bepaald bij onze vergankelijkheid. We zijn vergankelijk vlees, sterfelijk vlees, kwetsbaar vlees. ‘En het Woord is vlees geworden.’ Alle vlees heeft zijn weg voor God verdorven, met alle gevolgen van dien. Paulus schrijft in de Romeinen - brief: ‘Want hetgeen der wet onmogelijk was, dewijl zij door het vlees krachteloos was, heeft God, Zijn Zoon zendende in gelijkheid des zondigen vleses, en dat voor de zonde, de zonde veroordeeld in het vlees.’ Gods Zoon, de Zondeloze, is gezonden in gelijkheid des zon- digen vleses. Het woord ‘vlees’ geeft dus het mensenbestaan aan sinds de val. Vlees wil zeggen: Het totale mens-zijn. Echt mens-zijn. Vlees is vergankelijk, denk aan de woorden van Jesaja 40. Alle vlees, alle
13 mensen, hebben hun weg voor God verdorven. Dat heeft de Middelaar nooit gedaan! De gevolgen van het feit dat wij onze weg verdorven hebben zijn niet gering. Neem alleen al het feit dat we moeten sterven. Het vlees is ziekte en druk onderworpen. Vlees hongert en dorst. Vlees is vermoeid. Vlees lijdt pijn. Vlees weet wat eenzaamheid is. Voelt u wat er met ‘vlees’ bedoeld wordt? Echt mens ná de val, met alle doorwerking daarvan. En hoewel de Middelaar zondeloos was, is Hij toch vléés geworden. U moet zich eens proberen in te denken wat dat zeggen wil, dat de hoge en heilige Zoon des Vaders, het Woord, Die bezig was in de schepping en uitdrukking is van de gedachten van de Vader, vlees geworden is! Kan het minder? Had Hij nog dieper kunnen afdalen? Hoort u de diepe vernedering die daarin ligt? Hij is vlees geworden … ‘En het Woord is vlees geworden.’ ‘In Hetzelve was het Leven, en het Leven was het Licht der mensen. En het Licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft Hetzelve niet begrepen.’ Met andere woorden, de duisternis, het mensdom had helemaal geen behoefte aan Hem. Johannes overziet dat alles jaren later, aan het einde van de eerste eeuw, en hij schrijft dat zó kort en zo bondig op. Het Woord is in de wereld gekomen, maar de wereld heeft Hem niet gekend. Hoewel de wereld mede door Hem geschapen is en de adem van de Schepper krijgt. U zou Romeinen 1 vers 19 tot 21 moeten lezen. Daar schrijft de apostel dat ze door hun zinnen zijn verblind en dat ze God niet erkennen als hun Schepper. Ze hebben de Bijbel niet, maar erkennen Hem ook niet als hun Schepper. De wereld heeft Hem niet gekend! Maar nu wordt de kring door Johannes kleiner genaakt: van de wereld naar de Zijnen. Het Woord is gekomen tot Zijn eigen volk, tot de Joden. Hij is geko - men tot het Zijne in het land der belofte, in Kanaän. Hij is gekomen tot Zijn inzettingen, tot Zijn tempel, tot Zijn volk. Hij is gekomen tot het Zijne, maar … Ach, dat de wereld Hem niet heeft gekend, ook niet in deze Kerstdagen waarin men alles aansleept om er toch wat van te maken, dat is erg, maar dat kunnen we nog begrijpen. Maar als we met Johannes nu naar ‘het Zijne’ gaan: het volk dat de woorden Gods is toebetrouwd; het volk dat leeft onder de bediening van het genadever- bond. Hij is gekomen tot het Zijne, maar de Zijnen hebben Hem niet aangenomen. Ze hebben gezegd: Wat moeten we ermee? Wat moeten we met zo’n armzalig K ind in de kribbe? Later hebben ze gezegd: Wat moeten we met zo’n Dorpsgenoot Die toch geen wonderen doet?
14 Laten we Hem van de steilte afwerpen! Wat moeten we in Samaria met die Jood? Laat Hem vertrekken! Wat moeten we in Jeruzalem met Jezus van Nazareth? ‘K ruist Hem. K ruist Hem!’ Ze hebben Hem niet aangenomen. En dan het ergste … van de hele kerk uit Jood en heiden moet gezegd worden: ‘A ls wij Hem aanzagen, zo was er geen gestalte dat wij Hem zouden begeerd hebben. Hij was veracht en de onwaardigste onder de mensen, een Man van smarten en verzocht in krankheid.’ Is er erger zonde denkbaar dan deze? En daar komt nog bij dat waar het Woord het dichtstbij komt, de vijandschap des te scherper is. O, denk daar- aan! Als Hij zo dichtbij komt in het gewaad van Zijn Woord. Hij, de Wijsheid Gods, Die het uitroept: ‘Wie is slecht, hij kere zich herwaarts.’ Maar dan komt in alle vlees zoveel weerstand openbaar. Dat vlees zegt: ‘Laat mij met rust! Laat mij de zonde vasthouden en een beetje van de wereld genieten.’ Hij is nu heel dichtbij. Maar … de Zijnen hebben Hem niet aangenomen. Is het dan alles tevergeefs geweest? Had Hij dan beter niet naar de aarde kunnen komen? Luister: ‘Maar zovelen Hem aangenomen hebben, die heeft Hij macht [bevoegdheid, het voorrecht] gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven.’ Hoe word je een kind van God? Door in Zijn Naam te geloven. Door Hem aan te nemen. Zó staat het er echt in Johannes 1 vers 12. Daar doen we niets vanaf. Alleen … zult u altijd vers 13 erbij nemen? Want die ‘wij’ in onze tekst weten van vers 11 (niet aannemen), van vers 12 (wel aannemen) en van vers 13 (wat de bron is van dat wél aannemen). Namelijk: ‘Welke niet uit den bloede, noch uit de wil des vleses, noch uit de wil des mans, maar uit God geboren zijn.’ Waar komt dat geloof in Jezus Christus vandaan? Wat is de bron daarvan? Lees het maar in vers 13. Uit God geboren, dat is de wedergeboorte! Gemeente, dat hebben we nodig. Dat is noodzakelijk, en mogelijk. Uit loutere genade, in Bethlehems Koning, het vleesgeworden Woord. We gaan van onze tweede gedachte, Zijn wording, naar onze derde gedachte: 3. Zijn woning ‘En heeft onder ons gewoond’, schrijft Johannes in zijn inleiding op het vierde Evangelie. Het Licht heeft niet slechts geschenen. Christus heeft niet zomaar een paar dagen onder ons vertoefd, zoals in Samaria. Nee, Hij heeft onder ons gewóónd. In Nazareth weten ze dat. Hij heeft
15 ook in Kapernaüm gewoond. Hij heeft in Jeruzalem verkeerd. Nadat Hij in Bethlehem geboren is. Hij heeft onder ons gewoond. Eigenlijk staat er: ‘En heeft onder ons getabernakeld’, in een tent ge - woond dus. Het woord ‘tabernakel’ kennen we uit het Oude Testament. De tabernakel is de tent der samenkomst. Wie komen daar samen? Niet slechts de Joden, maar allereerst komt God daar samen met af kerige adamskinderen. God wil in de tent der samenkomst aanwezig zijn. God wil die af kerige mensen ontmoeten. Waar? Ja, boven de ark. Ín de ark ligt de waarheid, de wet als uitdrukking van Gods deugden. Óp de ark ligt een gouden verzoendeksel, sprekend van genade door recht. Op de ark zijn daarom de bloedspatten zichtbaar. Bóven de ark is de wolk van de heerlijkheid des Heeren. Op deze uitdrukking komen we straks terug. Het is een samenkomst van genade en waarheid in de tent van God, waar God samenkomt met een verloren mensenkind. Het is een samenkomst zonder dat de mens verteerd wordt zoals dat gebeurde met Nahab en Abihu. Het is een samenkomst in een weg van recht en genade. De tent der samenkomst is het zichtbare bewijs van Gods genadige tegenwoordigheid in Christus Jezus. De Middelaar heeft onder ons vertoefd als de tent der samenkomst. Hij heeft onder ons vertoefd als de zichtbare openbaring dat God met verloren mensen te doen kan en wil hebben. Hij heeft onder ons ver- toefd. Dat was te horen en te zien. We lezen daarom in Openbaring 21 vers 3: ‘Zie, de tabernakel Gods is bij de mensen, en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen Zijn volk zijn, en God Zelf zal bij hen en hun God z ij n .’ Christus heeft onder ons getabernakeld. Hij is het bewijs van Gods genadige tegenwoordigheid, in de weg van het offer van het bloed. Hij heeft onder ons getabernakeld in de afdaling vanuit het welbehagen des Vaders, in de dienst der verzoening. Alleen in de weg van het bloed kunnen we naderen. Daarom nam Hij vlees en … bloed aan! Gods gemeenschap kan alleen ervaren worden, wanneer we naderen met en in het zoenbloed van de Priester. Dan wordt een schuldig en dwaas volk niet verteerd. Hij heeft onder ons getabernakeld. Wat is er nog meer te zeggen over Zijn woning? De Middelaar had geen eigen huis. Aan het einde van Zijn aardse leven had Hij nog geen steen, waarop Hij Zijn stervende hoofd kon neerleggen. De vossen heb - ben een hol, de vogels hebben een nest, maar Christus had niets. Dat
16 was al duidelijk in de kribbe. Minder kon niet! En dat kwam nog meer openbaar aan het kruis. Hij had geen vaste woon- of verblijfplaats. Hij was een Vreemdeling, een Zwerver. En Zijn volk – dat het niet waardig is om hier op aarde een hondenhok te hebben, want ze zijn een dode hond – leeft in welvaart … ‘En heeft onder ons gewoond.’ Jongelui, jullie weten wel wat kampe - ren is. Dat is mooi als het zonnig en droog weer is. Maar wee bij veel regen of storm. Wee als er vandalen zijn die een mes in het tentdoek steken. Als kampeerder ben je eigenlijk kwetsbaar. Dat wordt hier ook bedoeld als we lezen: ‘En heeft onder ons gewoond.’ Christus heeft in een kwetsbare tent gewoond, en steeds weer ergens anders. Dat was in Bethlehem in een voederbak. Daarna waarschijnlijk enige tijd in een huis. Vervolgens moest Hij naar Egypte. Daarna wilden Zijn ouders met Hem naar Judea, maar dat kon niet omdat het daar te onveilig was. Toen zijn ze naar Nazareth te gaan. Daar heeft men Hem bij het ouder worden van de steilte willen gooien. De mensen aan de overkant van het Meer van Galilea hebben gevraagd of Hij alstublieft wilde vertrekken, want ze hadden hun varkens liever. De mensen in Samaria hebben gevraagd of Hij alstublieft wilde vertrekken. De mensen van Jeruzalem hebben Hem ten slotte buiten de poort geworpen en Hem daar aan een hout gehangen. Tussen de aarde en de hemel. Geen twee voeten grond op de aarde meer gegund. Hoort u het, volk van God? Hij heeft onder ons getabernakeld. Johannes weet het allemaal. Hij heeft dit allemaal met eigen ogen gadegeslagen. Hij staat erachter, als hij deze woorden opschrijft. Hij staat dan zelfs al achter de verwoesting van de tempel in 70 na Christus. Daarom spreekt hij hier bij voorkeur over de tabernakel en niet over de tempel als ‘Zijn woning’. Zijn er onder ons die ervan weten wat het is: Gij weet, o God, hoe ’k zwerven moet op aard’; Mijn tranen hebt G’ in Uwe fles vergaard? Dan zeg ik u toe als vrucht van Zijn woning: Wees niet bezorgd. God zal voor u zorgen. ‘In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen, an - derszins zo zou Ik het u gezegd hebben; Ik ga heen om u plaats te bereiden.’ Die woning en die belofte zijn duurzaam, eeuwig en vast, gefundeerd. ‘En zo wanneer Ik heen zal gegaan zijn en u plaats zal bereid hebben, zo kom Ik weder en zal u tot Mij nemen, opdat gij ook
17 zijn moogt waar Ik ben.’ Dat zegt Hij van Wie Johannes schrijft: ‘Die in de schoot des Vaders is, Die heeft Hem ons verklaard.’ Er is door Hem rechtens plaats bij God. We gaan naar onze vierde gedachte: 4. Zijn heerlijkheid In onze tekst lezen we drie keer het woord ‘en’. ‘ En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond. En wij hebben Zijn heerlijk heid aanschouwd.’ Johannes verbindt het allemaal aan elkaar. Zijn hart loopt ervan over. In zijn ouderdom schrijft hij het op. Hij wil het licht van de Geest over de kribbe van Bethlehem laten vallen. Daarom, luister met Kerst toch naar dit kernwoord. Luister naar Kerst in het kort, hier in dit Schriftwoord. ‘En wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd.’ U weet het, nietwaar, vers 13 moet u niet lezen zonder vers 12, en vers 14 niet zonder vers 13. U mag er niet overheen lezen. U moet eerlijk en zorgvuldig de Schrift lezen. ‘En wij hebben Zijn heerlijkheid aan - schouwd.’ Er staat niet slechts dat we Zijn heerlijkheid gezien hebben. Het woord ‘aanschouwen’ is veel sterker, veel aandachtiger. Dit getuigt van geopende ogen, van geloofsogen, van zielsogen, van geoefende en gescherpte ogen. ‘En wij hebben (…) aanschouwd.’ Wat hebben ze aanschouwd? Zijn heerlijk heid. Met ‘heerlijk heid’ wordt ‘de heerlijk heid des Heeren’ be - doeld. Dus de glans, de heerlijkheid en het licht van de hemel omschijnt Hem. In het woord ‘heerlijkheid’ herkent u het woord ‘eer’. Alles getuigt van Gods eer: ‘Ere zij God, in de hoogste hemelen.’ Alles is gericht op de eer van de Vader in Zijn welbehagen en in het afstaan van Zijn enig geliefde Zoon. Alles is gericht op de eer van de Zoon Die bereidwillig was om deze weg van vernedering te gaan. Alles is gericht op de eer van de Geest Die in Maria dat levensbegin wilde werken en zou zorgen voor heel de weg naar het kruis. Maar ook alle eer aan de toepassende bediening van de Geest. ‘En wij hebben Zijn heerlijkheid – dat is Zijn eer – aanschouwd.’ In en door het vleesgeworden Woord wordt God verheerlijkt en zorgt God voor Zijn eigen eer. Maar er ligt nog meer in. We hadden het zojuist over de tabernakel. Boven het verzoendeksel was de wolk. We lezen vaak in het Oude Testament dat de heerlijkheid des H eeren boven het verzoendeksel was te zien. Dat is Gods genadige tegenwoordigheid en de bewijzen van ‘Ik wil hier zijn, Ik wil hier wonen, Ik wil hier Mijn genade uitlaten, Ik
18 wil spreken van boven het verzoendeksel.’ Dat is Zijn heerlijkheid … Mozes vroeg: ‘Toon mij Uw heerlijkheid.’ Hij had zo’n verlangen naar Gods gemeenschap. Hebt u het ook al gevraagd, kinderen Gods? Mozes had zo’n verlangen om God in een weg van recht en genade te aanschouwen, dat hij vroeg: ‘Toon mij Uw heerlijkheid.’ In dit vlees - geworden woord is Gods aanbiddelijke heerlijkheid te zien! Er is nog iets. In Johannes 2 beschrijft Johannes de bruiloft te Kana. In vers 11 lezen we: ‘Dit beginsel der tekenen heeft Jezus gedaan te Kana in Galilea, en heeft Zijn heerlijkheid geopenbaard ; en Zijn discipelen geloofden in Hem.’ Er waren tijdens die bruiloft veel gasten. Er was een bruidspaar. Er waren bedienden. Er was een ceremoniemeester. Maar over hen lezen we verder niet. Al die mensen hebben van de wijn ge - dronken. Ze hebben over Jezus gesproken. Ze hebben zich verwonderd. Ze waren onder de indruk. Maar … er staat alleen van de discipelen dat ze in Hem geloofden. Dat ze zielsinnig aan Hem verbonden werden. Wat hebben zij dan in Hem aanschouwd? Hoe Gods eer in Zijn hele Persoon en bediening uitstraalde. Heerlijkheid in een vernederde Jezus te zien, dat is zalig en onvergetelijk. Hun Meester was ongeveer dertig jaar oud. Ze hebben Zijn openbare optreden gezien. Hun Meester was een Jood uit de Joden. Maar ze zagen veel meer … Ze hebben Zijn heerlijkheid gezien. Zie, het Lam Gods! Wilt u méér horen over Jezus’ heerlijkheid, die door ellendigen en nooddruftigen wordt aanschouwd? Daar worden drie zaken van gezegd in onze tekst: ‘Een heerlijkheid als des Eniggeborene van de Vader.’ Dat is het eerste. ‘Vol van genade.’ Dat is het tweede. ‘… En waarheid.’ Dat is het derde. Wat hebben deze uit God geboren mensen gezien? Ze hebben Christus’ heerlijkheid gezien. Zij hebben in dat K ind in de kribbe en in die der- tigjarige Meester in Kana en noem het vervolg van Zijn aardse leven maar op, Gód gezien. Met geloofsogen zagen zij: De eniggeboren Zoon des Vaders, de Eniggeborene … Als je maar één kind hebt, is al je liefde op dat ene kind gericht. Het is tenslotte alles wat je hebt. Nu, dat ene geliefde K ind staat de Vader af, voor mensen die niet anders willen en kunnen dan God tergen en beledigen. Dat is toch niet te bevatten? De Beledigde zorgt voor de beledigers. Hij geeft daarvoor het enige K ind en het meest geliefde K ind dat alleen maar de Vader eert. Dat krijgen we nooit klein! De eniggeliefde Zoon des Vaders is het vlees geworden
19 Woord. Zij hebben de eniggeboren Zoon des Vaders gezien. Ze hebben aanschouwd: Hij is gekomen, Hij is gekomen, niet alleen voor anderen, maar ook voor mij. Want Hij had immers gezegd: ‘Zie, Ik kom; in de rol des boeks is van Mij geschreven.’ En ze hébben Hem gezien. Johannes was er ook bij, op de bruiloft te Kana in Galilea. Ik geloof niet dat hij veel van de wijn gedronken heeft, maar dat hij dronken was van liefde. Liefde tot deze gekomen Zaligmaker. Johannes was zo vervuld van de zoetheid van Gods genadige tegenwoordigheid in Christus Jezus. Hij was zo vervuld van Zijn nabijheid. En … Hij is nog steeds nabij, gemeente. Hoor eens wat Hij zegt: ‘Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven.’ Hij zegt: ‘Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid.’ Hoort u door Hem de mond Gods? ‘Zalig zijn de armen van geest, die aan Mij niet zullen geërgerd worden.’ ‘Zalig zijn die treuren.’ Dat zijn de eeuwige gedachten Gods, vertolkt door het Woord, Dat is vlees geworden, en Dat onder ons in een tent heeft gewoond. ‘En wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd.’ Mensen, dát is nu wezen - lijk Kerst! Dat kan alleen ons lege hart vervullen. Al zou u maar heel pril op dat kleine K ind Dat afdaalt mogen zien, dan ziet u toch al zo veel heerlijkheid. Ook al is er nog veel verborgen van het kruis en van de tentbewoning. Maar dan mag u toch al iets zien van Zijn heerlijkheid. Er wordt nog meer over gezegd. ‘En we hebben Zijn heerlijkheid aan - schouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborene van de Vader.’ Dus de eer van de Vader was te zien en te horen. De eer en de rechten van de Vader worden in Hem opgeluisterd. Niet alleen in Zijn onderwijzing, maar ook in Zijn gehoorzaamheid, in de lijdensgangen, tot in de krui - siging toe. Overal blijkt: ‘Vader, Ik heb Uw Naam verheerlijkt op de aarde, en nu, verheerlijk Uw Zoon, opdat Uw Zoon U verheerlijke.’ Met andere woorden: Zorgt U nu dat U door Mij aan Uw eer komt. Ja, gemeente, zó alleen komt God aan Zijn eer. A nders niet. U kunt dat wel denken en uzelf wat voorhouden, maar hoort u bij die ‘wij’ in onze tekst? Het gaat om het geloofsaanschouwen van de ‘wij’, die volgens vers 13 uit God geboren zijn. Want dit komt nooit uit de mens voort. ‘Niet uit den bloede.’ ‘Niet uit de wil des vleses.’ Dat komt niet uit onze Adamsnatuur voort. ‘Niet uit de wil des mans.’ Niet uit doen en laten. Maar dat komt voort uit God, door God, tot God. De Bron van het nieuwe levensbeginsel geeft ogen om te zien, om te aanschouwen. En echt, naar Hem blijf je kijken. Had ik er meer van! Dat is niet een
20 snelle blik, nee, dat is aanschouwen. Gods kinderen zouden ernaar willen blijven kijken. K inderen van God, straks mag het voor altijd. Dan mag u altijd de heerlijkheid van Hem aanschouwen! Van die heerlijkheid worden nog twee dingen gezegd. Die willen we nog kort overdenken in onze laatste gedachte, maar we gaan eerst zingen uit Psalm 89 vers 12: Gij, zal hij zeggen, zijt mijn Vader en mijn God, De rotssteen van mijn heil. ’k Zal hem ook stellen tot Een eerstgeboren zoon, door al zijn broeders t’ eren; Als koning zal hij zelf de koningen regeren, Mijn goedertierenheid zijn rijkstroon eeuwig stijven, En Mijn gemaakt verbond met hem bestendig blijven. Gemeente, we overdenken op deze kerstdag Johannes over Bethlehems Koning . We hebben gehoord: 1. Zijn benaming: ‘En het Woord …’ 2. Zijn wording: ‘… is vlees geworden.’ 3. Zijn woning: ‘En heeft onder ons gewoond.’ 4. Zijn heerlijk heid: ‘En wij hebben Zijn heerlijk heid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborene van de Vader.’ Staan we ten slotte nog stil bij: 5. Zijn volheid ‘Vol van genade en waarheid.’ Johannes beschrijft de kern van Kerst, heel kort. Ontdaan van tierelantijnen, romantiek en heidense praktij - ken. Hier hebt u Kerst. Zó Kerst in het hart, gun ik u allemaal. Zo gezegende Kerstdagen. Ik heb een vraag aan u en jou. Lees en herlees straks ons tekstvers nog eens in alle rust. En vraag daarbij om de kracht van de Heilige Geest in uw ziel. Opdat deze troost van Kerst ervaren mag worden. ‘Vol van genade en waarheid.’ Ik hoef u het woord ‘vol’ niet uit te leg - gen. We weten allen dat vol, vol is. Geen tekort dus. De Middelaar is vol van genade. Wat is genade? Dat is: dat wat ik niet verdien. Tegen - over genade staat alleen maar zonde. Tegenover genade staat alleen maar schuld. Genade is vrije gunst, die eeuwig God bewoog. Genade is door U, door U alleen, om het eeuwige welbehagen. Deze genade is
21 wederbarende genade, levendmakende genade, verzoenende genade, vernieuwende genade, vertroostende genade, en zo kunnen we nog wel even doorgaan. Van deze genade is het vleesgeworden Woord nu vol. Er is een nooit te ledigen volheid in de Zoon des Vaders. Zult u daar geen karige gedachten over hebben? Het kon zelfs voor een ‘satanas’ als Petrus. Zou het voor u dan niet kunnen? Hij is ook vol van waarheid. We hoorden over de tabernakel. Toen is gezegd dat in de ark de wet lag, de waarheid van Gods rechten. De waarheid van Gods deugden. Waarheid komt inhoudelijk neer op Gods ‘recht’. God is de waarachtige God. Waarheid is waar Hij recht op heeft. Voelt u dat waarheid en genade met elkaar strijden? Ik hoop dat u bij bevinding weet dat dit buiten Jezus ook zo is. Wat bedoelen we daarmee? Dit, als God naar waarheid met u en met mij handelt, dan sta ik hier niet meer. Dan zit u hier niet meer. Want ‘Vervloekt is een iegelijk die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen.’ Dát is eeuwig waar. Hebt u dat al met uw eigen bloed ondertekend? Hebt u mogen zeggen: God is waar! Bent u al waar geworden voor God? Dan zal de afstand tussen God en u onmetelijk zijn, net zo ver als tussen hemel en hel. En nu dat wonderlijke. Genade en waarheid … We zingen in Psalm 85 dat de vrede met een kus van het recht wordt begroet. Genade en waarheid ontmoeten elkaar tot eer van God. In God Drie-enig wordt de volheid van genade en tegelijkertijd de waarheid verheerlijkt. Ik voel dat ik dat in de volle diepte niet kan uitleggen. Alleen de Heilige Geest kan ons dat leren. Waarheid … dat is datgene wat mij veroordeelt, ter helle verwijst. En dat blijft eeuwig waar. En tegelijkertijd is er genade. ‘Genade, genade zij dezelve.’ Dat is zichtbaar en hoorbaar in de Persoon van de Middelaar. Luister maar: ‘O Sion, gij verkondigster van goede boodschap, klim op een hoge berg; o Jeruzalem, gij verkondigster van goede boodschap, hef uw stem op met macht, hef ze op, en vrees niet, zeg de steden van Juda: Zie, hier is uw God.’ ‘Troost, troost Mijn volk, zal ulieder God zeggen. Spreekt naar het hart van Jeruzalem en roept haar toe dat haar strijd vervuld is, dat haar ongerechtigheid verzoend is, dat zij van de hand des H eeren dubbel ontvangen heeft voor al haar zonden.’ Hoort u het? Waarheid en genade gaan tezamen, tot eer van God. Er wordt niets afgedaan van de eer en het recht van God. Dat gebeurt wél
22 als je het alleen over genade hebt en niet over waarheid. Dat gebeurt ook als je het alleen over waarheid hebt en niet over genade. Maar genade en waarheid horen in Jezus wonderlijk bij elkaar. Johannes komt er in vers 17 nog even op terug: ‘Want de wet is door Mozes gegeven. De genade en waarheid is door Jezus Christus gewor- den.’ Weet u nog, die heerlijkheid van boven het verzoendeksel? De waarheid is ónder het verzoendeksel. De genadige tegenwoordigheid is bóven het verzoendeksel. Ziet u de eenheid in de nieuwtestamentische heerlijkheid? Wat een heerlijke eenheid in de Godsopenbaring in het Oude én Nieuwe Testament. Oudtestamentisch mochten de mensen zomaar niet lopen door het heilige en het heilige der heiligen. Maar het K ind uit Bethlehem en de Man uit Nazareth loopt gewoon door de straten. Zo dichtbij! Daarin zien we heel helder dat de tabernakel Gods bij de mensen is. En de vrucht, toen en nu? Niet aangenomen; geen behoefte aan deze Zaligmaker. Ja, wel om door Hem tijdelijk geholpen en genezen te worden. Men zag Hem en volgde Hem omdat Hij won - deren deed. Maar voor velen was Hij niet meer dan een wonderdokter. Of men volgde Hem om van de broden te eten. Maar wie volgde Hem voor zijn verloren en schuldige ziel? Wie zoekt Hem vandaag voor zijn schuld die dagelijks meer wordt? Wie kan niet zonder Hem vanwege het onverbeterlijke bestaan? Hij is vol van genade en waarheid. Als u de heerlijkheid mag zien van de Eniggeborene van de Vader, Die de uitdrukking is van wat de Vader heeft uitgedacht, tot eer van Zijn Naam en tot zaligheid van de Kerk … Als u die niet te ledigen volheid van genade en waarheid mag aan - schouwen, dan zinkt u weg in ootmoedige verwondering en aanbidding. Net als Johannes hier in onze tekst. ‘Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, Die in de schoot des Vaders is, Die heeft Hem ons verklaard.’ Daar gaat Hij nog steeds mee door! Daarom zit u in de kerk. Zullen we hier maar af bre - ken? Ik gun u van harte nog een goede kerstavond. Maar dan vooral door de waarheid en genade van dit Woord. ‘En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijk heid aanschouwd, een heerlijk heid als des Enig - geborene van de Vader), vol van genade en waarheid.’ A lle kernwoorden in deze tekst komen ook verder terug in het Johannes-evangelie. En wat zegt uw hart nu?
23 Jonge mensen, ik kan me voorstellen dat je het wat moeilijk vond. Maar het is wel een tekst waarvan ik hoop dat er in jouw jonge leven plaats voor gemaakt is of zal worden. Onthoud één ding. Twijfel er nooit aan of deze eniggeboren Zoon van de Vader vol van genade is. Hij is vol van genade en vol van waarheid. Zou het dan voor jou niet kunnen? Geliefde gemeente, we overdachten Kerst in het kort, beschreven door de apostel Johannes. ‘Het Woord is vlees geworden …’ Hoe vaak hebt u het kerstevangelie al gehoord? Ik hoop niet dat het u gaat vervelen. Het gaat erom dat daar plaats voor is in het hart. ‘De wereld heeft Hem niet gekend’, hoewel Hij haar Schepper is. Maar hoe is het met ‘het Zijne’? Wat erg, ook zij hebben Hem niet gekend. En wij horen ook bij dat afgezonderde volk. Ook van ons geldt dat de Zijnen Hem niet aangenomen hebben! Dat is een zonde die alleen wij kerkmensen kunnen doen. Mensen die daar nooit van gehoord hebben, kunnen deze zonde niet doen. Hij zegt in het gewaad van Zijn Woord als de Wijsheid Gods op dit moment nog tegen u: ‘Wie is slecht, hij kere zich her waarts.’ En kinderen Gods, overdenk toch meer dat Hij de Eniggeborene van de Vader is, vol van genade en waarheid. Als het nu al zo vol is, wat zal het zalige aanschouwen van Zijn heerlijkheid straks eeuwig dan wel niet inhouden? A men.