13 1. De liefde van Christus Preek over 2 Korinthe 5:14 Preek van ds. F.P.L.C. van Lingen Zingen: Psalm 103:7 Schriftlezing: 2 Korinthe 5:11-21 Zingen: Psalm 136:1 en 3 Zingen: Psalm 149:1, 3 en 5 Zingen: Psalm 16:1 en 5 ‘Want de liefde van Christus dringt ons.’ 2 Korinthe 5:14 Geliefden, God is groot en wij begrijpen Hem niet. Want wat is de mens, dat God aan hem gedenkt? Het aardrijk is vervloekt om des mensen wil. Toch schittert op deze aarde de heerlijkheid van de Schepper. In de stilte wordt het gehoord: God is liefde. In het lijden van deze wereld toont God ontelbare bewijzen van Zijn liefde en genade. Er is behoudenis door het bloed der verzoening. ‘Het is volbracht’ is de overwinning op dood en hel. De kerk zingt: ‘Gij hebt ons Gode gekocht door Uw bloed.’ Christus is het bewijs van Gods liefde. Dat is onbegrijpelijke liefde. Deze liefde van God in Christus is de stof van onze overdenking. De tekst voor de verkondiging is 2 Korinthe 5:14: ‘Want de liefde van Christus dringt ons.’ Gemeente, Men spreekt wel van Johannes als de apostel der liefde. Men stelt hem tegenover Paulus als de harde verkondiger van de predestinatie.
14 Maar men vergeet dat die apostel der liefde over de antichrist heeft gesproken. Hij heeft gewaarschuwd om die mens die een andere leer brengt, niet te ontvangen in huis. De voorstelling die van Paulus wordt gegeven is niet de ware. Het is juist Paulus, die zijn leven niet dierbaar achtte voor zichzelf. Nacht noch dag gunde hij zich rust voor het welzijn van Gods kerk. Het is Paulus die het Hooglied van het Nieuwe Testament heeft ge - zongen (1 Kor. 13). Hij heeft ook menig woord van de innigste en teerste liefde ons doen lezen. Niet in het minst getuigen daarvan de brieven aan Korinthe. Met diep medelijden is de apostel vervuld over die gemeente, die midden in het zondige heidendom leefde. Van hun jeugd af aan was men gewend aan de afgodendienst aan Venus. Deze godin van de liefde had haar tempel te Korinthe. Men kon zo mak - kelijk weer in de oude zonden verstrikt raken. Er zijn zonden die af keer wekken, vanwege Gods gerechtigheid en heiligheid. Zonden die dreigen met het vuur van de oordeelsdag. Maar er zijn ook vreselijk zondige omstandigheden, die ons mede - lijden opwekken. Wij voelen dat ze met alle ernst en liefde moeten worden bestreden. Soms stoten zonden af. Door afschuw wil de Heilige Geest ervan genezen. Een andere keer wordt ons oog door medelijden nat van tranen. Dan willen wij door vragen het hart vertederen. Tegen de een wordt een dreigende vinger opgeheven. Maar bij de ander kunnen wij de hand niet loslaten en bidden wij: ‘Laat u met God verzoenen.’ Dit was het gebed van Paulus voor de gemeente van Korinthe. In de brief aan de Romeinen was Paulus ‘sterk in het geloof ’. In déze brief is hij ‘zacht in de liefde’. A nderhalf jaar had Paulus in Korinthe gearbeid. Joden en heidenen had hij bewogen tot het geloof. Aquila en Priscilla, Justus, Crispus en Sosthenes zijn onvergetelijke namen voor de knecht des Heeren geworden. Die wij het meeste lief hebben, zijn vaak een oorzaak van het zwaarste verdriet. Het is, zoals gezegd wordt: ‘Liefde is het begin van het lijden’.
15 In Korinthe kwamen groepsvormingen. Men ging zich zelfs noemen naar verschillende voorgangers. Om voor de partij van Cefas of van Apollos mensen te winnen, werd Paulus geminacht en belasterd. Aan zijn werk als apostel werd getwijfeld, ja, het werd zelfs ontkend! Paulus had de eer van zijn Meester en zijn roeping tot de arbeid al krachtig verdedigd in de eerste Korinthebrief. Hij doet het opnieuw in deze tweede brief. Dat men hem miskende, heeft het gevoel van deze kerkvader zeer getroffen. Veel schade zou het toebrengen aan de zielen die God hem had toebetrouwd. Daarom bewijst hij opnieuw zijn heilige roeping. Hij toont de heerlijkheid van het werk aan. Het is het waard om smaad en smart te verdragen. Hij vertelt opnieuw hoeveel lijden hem overkomen was. Maar hij mag ook van de heerlijke rust spreken, die hem wacht als zijn aardse huis, zijn tabernakel, afgebroken zal zijn. De apostel kent ‘de schrik des Heeren’ aan de ene zijde, maar ook de zaligheid die de Heere aan Zijn volk beloofd heeft. Daarom kan hij de gedachte niet verdragen, dat zijn geliefde Korinthiërs niet voor de Heere zouden leven. Nee, het is hem niet om zichzelf te doen. Niet om eigen eer of voordeel, maar om hun behoud. Men heeft Paulus in zijn arbeid ‘uitzinnig’ genoemd. Van zijn Heiland werd ook gezegd: ‘Hij is buiten Zijn zinnen.’ Een dienstknecht is immers niet meer dan zijn Meester. Was Paulus uitzinnig, dan was hij dat voor God. Was hij gematigd van zinnen, hij was het voor zijn Korinthiërs. De énige oorzaak en grond van alles was: ‘De liefde van Christus’. Dat betekent zowel de liefde van Christus, als de liefde tot Christus. Deze twee zijn één. Die door Christus wordt bemind, wordt tot wederliefde bewogen. En wie Christus lief heeft, is uit God geboren en wordt door God geliefd. Wij hebben Hem alleen lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad. Daarom kunnen wij in onze tekst niets anders lezen dan dat de liefde van de Heere Jezus voor Zijn kerk een wonderlijk sterke en zalige macht is voor ieder, die deze grote genade in waarheid ziet. Wat zou de kracht zijn, die van onze liefde uitgaat? A ls een kind van God merkt dat een hemels vuur in zijn ziel ontstoken is, hoe zwak en veranderlijk blijkt dan zijn liefde te zijn! A ls Gods Geest werkzaam is,
16 dan zingt hij op hoge toon: ‘God heb ik lief.’ Maar als hij daarna weer diezelfde lofzang wil aanheffen, dan wil het hart niet mee. Het is van - binnen zo koud, dat tranen van droef heid over zijn wangen stromen. Nu eens is zijn ziel zo aangedaan gestemd, dat hij vol liefde is. Tranen van zaligheid stromen uit zijn oog. Zijn ten hemel geslagen oog straalt met wonderbare zachte gloed. Maar dan weer vergeet hij zijn Heere. Hij is op paden gegaan, die zijn hart onrustig maken. Hij vraagt: ‘Heere, heb ik U ooit liefgehad? Want als ik U zou lief hebben, zou ik dan wel zo kunnen zijn?’ De liefde verflauwt zo gemakkelijk. Niet alleen van de gemeente van Efeze geldt: ‘Ik heb tegen u, dat gij uw eerste liefde hebt verlaten.’ Menige ziel denkt nog zo vaak terug aan de tijd van de eerste liefde. Ja, toen zou hij zijn leven voor de Heere willen geven. Toen zou hem geen kruis te zwaar zijn. Maar nu? Hij zou zo graag willen zeggen: ‘Ik heb maar één Liefste, en dat is de Heere, Hij alleen.’ Nu kan hij alleen maar vragen: ‘Keer weder, zalige tijd van de eerste liefde!’ A ls de Heere ons een blik geeft in ons eigen hart, dan keren wij be - schaamd terug. Hij laat ons dat zien, opdat alle vertrouwen op onszelf zou wijken. En opdat de zaligheid niet in ons, maar in Christus zal worden gezocht. Christus stelde aan Petrus tweemaal de vraag: ‘Hebt gij Mij volmaakt lief ?’ Petrus kan slechts antwoorden: ‘Ik heb U lief.’ Simon, Jona’s zoon, is nog niet diep genoeg in zijn hart afgedaald. De Heere laat hem dieper graven. Hij vraagt: ‘Hebt gij Mij lief ?’ Dan wordt Petrus bedroefd omdat hij tot tweemaal toe met dat zwakke woord geant - woord had. Dan is de Heere tevreden en vraagt niet meer. ‘De liefde van Christus dringt ons’, zegt 2 Korinthe 5. A ls u door Gods genade dit woord belijdt, doe dat dan met onderzoek van uw hart en leven. Uw liefde tot Christus is met droef heid in uw ziel, omdat u Hem niet meer en inniger kunt beminnen. Niet in onze liefde ligt de grond van ons vertrouwen, maar in Zijn liefde en die is onwankelbaar. Christus Jezus is gisteren en heden Dezelfde tot in eeuwigheid.
17 Vraagt u, wanneer zij begint? Paulus, Petrus en Johannes roepen ons toe: ‘Van voor de grondlegging der wereld.’ Vraagt u, wat Hem bewoog? Elke bladzijde van het dierbare Woord zegt: ‘Het vrije welbehagen.’ Niets in u kon God bewegen, maar God kon alleen oorzaak uit Zichzelf nemen. O wonder, dat ik probeer in te denken, waarbij ik duizel en wegzink! Voor ik werd geformeerd in de nederste delen der aarde, voor nog iemand aan mij kon denken, dacht de Zoon van God aan mij. Hij werd mijn Borg en mijn Losser. Deze liefde van God verandert niet. De thermometer op het hart van de Middelaar gelegd, neigt nooit naar het vriespunt. Ach, mijn christen, u wordt vaak ontrouw, maar Hij heeft u lief. U vergeet Hem, maar Hij kan u nooit vergeten. De verloren zoon gaat uit het Vaderhuis weg. Maar zelfs bij de zwijnendraf blijft God u lief hebben. In de ellende die u overkomt brengt liefde terug naar de plaats, waar kleding, vreugde en een ring aan de vinger wacht. Niet op uw of mijn liefde, maar alleen op de liefde van Christus is ten volle van toepassing: ‘Zij is sterk als de dood; de ijver is hard als het graf, haar kolen zijn vurige kolen, vlammen des Heeren; vele wateren zouden deze liefde niet kunnen uitblussen, ja, de rivieren zouden ze niet kunnen verdrinken.’ De bruidskerk zegt niet van haar liefde, maar van Christus’ liefde: ‘A l gaf iemand al het goed van zijn huis voor deze liefde, men zou hem ten enenmale verachten.’ A lleen in de liefde van Christus ligt haar veiligheid, vertrouwen en kracht. Daarom zingt zij: ‘Ik ben verzekerd, dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch overhe - den, noch machten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen, noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kun - nen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Heere.’ Deze liefde is van eeuwigheid, tot eeuwigheid voor heel Gods volk. Wie vraagt zich soms af, als hij het begeren van zijn hart kent: ‘Is er bij mij een verkeerde reden? Is het mij te doen om de gaven? Ben ik bang voor het oordeel? Wil ik een plaats in de hemel krijgen? Is het
18 in de grond eigenliefde, terwijl ik denk dat het liefde tot de Heere is?’ A rglistig is ons hart. De echte liefde tot de Heere Jezus is zuiver en heilig. Ik kan nooit iets voor Hem zijn dan een opstandeling. Ik kan nooit iets voor Hem doen dan bederven. Hij heeft alle macht op aarde. Hij is groot. Ik ben minder dan niets en dan ijdelheid. O, geliefden, wanneer wij staan bij de kribbe, in Gethsémané, op Gabbatha of Golgotha, overal wordt ons toegeroepen: ‘Hij heeft Zich vernederd, verloochend, ontledigd, om u te redden.’ De Zoon van God is door God verlaten. De Heilige is tot zonde gemaakt. De Zoon van Gods welbehagen is een vloek geworden. De Vader der eeuwigheid is gedood. De Volzalige is in de smarten van de hel geweest. Zo kon alleen Hij lief hebben. Zoek uw Eben-Haëzer eens op. Waar vond Hij u? Hoe vond Hij u? We lezen het antwoord in Ezechiël (16:3-6). Hij spreekt van de walgelijkheid van onze ziel, en van ‘vertreden in ons bloed’. Wij hebben geworsteld zolang wij konden. Zolang er nog een steunpunt was, hebben wij tegengestaan. Wij wilden Hem niet. Maar Hij wilde ons. A ls schapen dwaalden wij in het rond. Steeds weer weken wij af. A ltijd waren wij ongehoorzaam. Wij stapelden altijd zonde op zonde. Toch liet Hij niet los. Hij zweert nog altijd aan Zijn kerk: ‘Gij verdrukte, door onweder voortgedrevene, ongetrooste! Zie, Ik zal uw stenen gans sierlijk leggen, en Ik zal u op saffieren grondvesten.’ Zie, wat Hij u bereidt. Laat de Schrift u een blik doen slaan in hetgeen geen oor gehoord, geen oog gezien heeft. Luister naar de woorden van Johannes. Op het eiland van zijn ballingschap mocht hij een blik slaan op het vaderland van de zaligheid. Hij mocht liederen beluis - teren voor Hem, Die op de troon zit, en voor het Lam. Leerlingen van heidense filosofen hoorden naar hun leermeesters als zij over de onsterfelijkheid spraken. Zou dan een kind van God, die wacht op de tijd van de Heere, niet met de psalm instemmen: ‘Maar, blij voor - uitzicht dat mij streelt …!’ Pas als wij op de plaats zijn, die de Heere voor de Zijnen bereidt, zul -
19 len wij kunnen bevatten, de grote liefde van de Heere Jezus, die Hij voor Zijn kerk verworven heeft. Mozes roept het van de drie-enige God en met name van God de Zoon: ‘Immers bemint Hij de volken.’ ‘God is liefde. Gods Wezen is alleen maar reine liefde. A ls iemand God zou willen tekenen, dan moest hij een af beelding maken van enkel liefde. De goddelijke na - tuur is niets anders dan een vurige oven, die brandt van liefde, die hemel en aarde vervult.’ ‘Zijn liefde is het heilige goed, de enige grond van onze zaligheid. Ze is ondoorgrondelijk, onbegrijpelijk, oneindig, eeuwig vertroostend. Ze is de allergrootste en allerhoogste liefde. Ze overtreft alles. Zijn liefde is het begin en einde.’ Een moeder kan uit vrees voor schande, wegdrukken wat een moe - derhart voelt, zodat zij haar kind doodt. Maar Christus heeft zo lief, dat Hij om Zijn kinderen het leven te geven, Zichzelf heeft gegeven in de dood. De schenker aan Farao’s hof kon twee jaar lang Jozef, die in de ge - vangenis zuchtte, vergeten. Maar Hij Die de beker van het levende water aan Zijn geliefde en uitverkoren kinderen gaf, vergeet in het hemelhof geen enkel ogenblik Zijn strijdende Kerk. Zijn dood was voor Zijn volk. Zijn leven is voor Zijn volk. Zalig, die met Paulus zeggen mag: ‘Hij heeft mij liefgehad. De liefde van Christus dringt mij. ’ Zingen we nu Psalm 149:1, 3 en 5: Looft, looft den H eer’ , Dien, onbedwongen, Een nieuw gezang zij toegezongen, In ’t midden Zijner gunstelingen, Die Hem ter ere zingen. Dat Israël, met blijden klank, Zijn milden Schepper loov’ en dank’; Dat Sions kroost, met lofgejuich, Zich voor zijn Koning buig’.
20Op ’t heuglijkst zien Zijn gunstgenoten, Door ’t heilsieraad, hun eer vergroten; Dies mogen zij van blijdschap springen, En op hun legers zingen. Het lied, gewijd aan ’s Heeren lof, Die hoger rijst dan ’t hemelhof, Vervult hun keel; hun hand aanvaardt Een scherp tweesnijdend zwaard. Zo zal de heerlijkheid der vromen Op ’t luisterrijkst tevoorschijn komen; Zo schenkt Gods goedheid hun begeren; Lof zij den H eer’ der heren! Een oud lied zingt over de machtige liefde, die zich in Jezus openbaart. Ik wilde wel een dichter zijn, zoals de engelen de lofzang zongen, om de machtige liefde van Jezus te verheerlijken. Maar ik denk, dat als ik met die dichterlijk gave bedeeld op Golgotha stond, ik zou moeten zwijgen. Ik denk soms: Zouden de gezaligden in de hemel zich niet schamen over het zwakke van hun zang, als zij het geslachte Lam omringen en het lied van het Lam zingen? Maar waarom wil ik die liefde bezingen? Het Evangelie is de bazuin van die liefde. Daarin klinkt de grootste liefde. Een kind dat niet door vaderlijk kastijden wordt gebogen, wordt wel bewogen door moederlijke tranen. Waar de wet het hart niet kan vertederen, daar smelt door Golgotha het ijskoude hart. In dit aan ons geopenbaarde Evangelie ligt de geheime kracht van het christelijk geloof. Heel de Schrift wil dit de mens in het diepste van zijn hart schrijven. In het Woord staan de beloften van God, de bewijzen van Gods genade. Dit ene geloof wil het in de ziel leggen. Hebreeën 11:1 beschrijft dit geloof. Als dit ene werd geloofd, dan zou die overtuiging de wereld overwinnen. Vroeger zei men wel: ‘A ls de duivel dat geloven kon, dan was hij gered.’
21 In de liefde ligt wonderbare macht. Wie haar mag gevoelen, wordt gedrongen tot dankbaarheid en aanbidding. De mens heeft een strijd op aarde. Veel wederwaardigheên, veel ram - pen zijn des vromen lot. Die met de wereld meegaat of haar nog een vinger laten wil, kan met haar vrede houden. Maar nauwelijks wordt die vinger losgemaakt, of de wereld barst in woede los en valt met het vuur van de vervolging u aan. Een christen heeft soms een zwaar kruis te dragen. Niet altijd ligt het vlees onder. De Asaf-psalm komt bij ons op, als geklaagd wordt: ‘Is ’t waar, zou God ook weten van mijn droevig lot?’ Onder Gods kinderen worden niet weinigen gevonden die zijn als Job op de ashoop, Naomi die Mara wilde heten, de weduwe van Naïn die haar enige zoon grafwaarts bracht, Lazarus die voor de poort ligt vol zweren. Zie ze samen in één hoofdstuk: Elia voor wie de beek is uitgedroogd en de weduwe te Zarfath. Zij staat bij de laatste druppel olie en een handvol meel. Straks zit ze met het kinderlijkje op haar schoot. A l heeft de Heere u niet zo zwaar beproefd, u weet toch ook wat lijden en rouw dragen is? Dan is er geen troost bij de wereld. Er is maar één troost. Die ligt in de liefde van Christus. A ls Hij Zich aan uw ziel openbaart en u toeroept: ‘Gij zijt de Mijne.’ Dat is meer dan een moeder haar huilend kind aan haar hart drukt, de tranen wegkust en met haar lieve woorden de blijde lach op het gezicht doet terugkeren. Dan kunnen wij het kruis wel dragen. Dan zeggen wij met Job: ‘De naam des Heeren zij geloofd.’ Met de apostel verblijden wij ons, waar - dig geacht te zijn de smaad en het lijden van de Heere te dragen. Dan zingen wij psalmen in de nacht. De loeiende storm, overslaande golven en een zinkend schip kunnen tot de noodkreet brengen: ‘Meester, Meester, wij vergaan!’ Donkere onweerswolken komen dreigend naderbij. Men vraagt met een bevend hart: ‘Hoe zal het gaan?’ Wondere macht van Zijn liefde! Er wordt een stem gehoord, die zegt: ‘Ik ben het!’ Het oog ontdekt een lichtstraal van de liefdevolle Hemelkoning Jezus. Het is alsof een bang kind, in het donker de vaderstem heeft gehoord, en de vaderhand heeft gevoeld. Weg is de
22 vrees: ‘Wij vergaan!’ Het is vervangen door de lofzang: ‘A l ging ik ook door een dal van de schaduwen des doods, ik zou niet vrezen.’ A l grijnst de dood ons aan, en al blaft de hellehond ons tegen. A ls wij een blik mogen slaan in het liefdehart van onze Heere, dan kunnen wij de dood tegemoet gaan. Dan tarten wij de satan met het zegelied: ‘Dood, waar is uw prikkel? Hel, waar is uw overwinning?’ Op de vloek van Ebal moest Israël het ‘amen’ zeggen. A ls de apostel in de Romeinenbrief de doodstaat van onze natuur beschrijft, dan overtuigt de Heilige Geest ons en legt hetzelfde woord op de lippen. Ja, wij allen zijn als een onreine. De gehele wereld is verdoemelijk voor God. Wie geen vreemdeling daarvan is weet wat hij van nature is. Geen ijs is zo koud, geen rots zo hard, geen tijger zo wreed, als het menselijke hart. De Heere maakt uit die doodsslaap wakker door de donder van de wet en de schrik voor de eeuwigheid. Dan is het dat God daar staat als vertoornd Rechter om over ons met vlammend vuur wraak te doen. Maar nee! Hij is voor hen die in Christus zijn, niet de Wreker Die verdelgen komt. Op het Meer van Galilea kwam geen spooksel om hen te doden, maar Jezus om te redden. Hij deed hen voor Zijn voeten neervallen. De eeuwige liefde van Christus wil niet laten zinken in het eeuwige vuur. Hij schudt wakker om te leven. Zijn liefde, Zijn liefde alleen kan dat. A l zouden wij ons wassen met salpeter en zeep, de ongerechtigheid zou op ons blijven. Wij worstelden tegen de be - schuldigingen van ons geweten. Wij zochten een eigen gerechtigheid op te richten. Het was echter allemaal tevergeefs! Voor het geopende geweten toonde zich de geopende afgrond. Maar daar was het Zijn liefde, die van vrede en genade sprak. Zijn liefde stortte vrede en genade in het hart. Wij worstelden tevergeefs tegen de overweldigende macht van het vlees. Wij rammelden met de boeien van de zonde. Ons tobben en strijden deed die kettingen luider klinken. Maar Zijn liefde redde. Zijn liefde verloste van het brandende schip. Zijn liefde bracht van eigen gerechtigheid in de reddingsboot van vrije genade.
23 Ons hart is vaak onrustig. Het is met een onnoembaar verdriet ver - vuld. Er is een leegte die ons kwelt. Er is een druk die ons benauwt. Maar als de discipel van Christus de zee van genade ziet, dan is het pak van het hart. A ls het geloof het licht van de vurige liefde van Christus ziet, dan is de traan uit het oog. In de wereld vol strijd en moeite wordt buiten Christus tevergeefs naar rust gezocht. Maar in dit moeitevolle leven zingt de pelgrim een blij lied. Bruilofts - kinderen kunnen dan niet vasten. Liederen Hammaälôth klinken op de weg naar het hemelse Jeruzalem. Denk niet dat die machtige liefde van Christus alleen een teer gevoel is. Die liefde geeft meer dan enkel zalig genieten. Ze geeft de ziel niet een hemelse stemming, zodat ze dit tranendal vergeet. Liefde geeft niet alleen genade om te genieten, maar ook levenskracht om te strijden. Johannes, de apostel der liefde, ziet op Patmos de hemel. Door diezelfde liefde konden ook brandstapels en schavotten beklom - men worden. Zie die bevreesde en bange discipel in het huis van de hogepriester. De vraag van een dienaar brengt hem tot verloochening. De vraag van een dienstmeisje brengt hem tot vervloeking. Terstond kraaide de haan. Dat kraaien getuigt van de liefde van Jezus. In het bestraffende en droeve oog van de Heere, op hem geslagen, blinkt reddende liefde. De Heere heeft hem eerst liefgehad. Hij redt hem uit de modderpoel van zonden, uit de jammerpoel van tranen. Toen heeft Petrus geroe - pen uit het diepste van zijn ziel: ‘Gij weet alle dingen. Gij weet dat ik U lief heb.’ Nu vreest hij geen duizend mensen meer. Nu preekt hij. Hij getuigt van zijn Redder. Met zijn dood zal hij God verheer- lijken. De taak waartoe God roept is vaak zwaar. Het is niet eenvoudig om arbeider in het Koninkrijk van God te zijn. Het is moeilijk om als pre - diker of onderwijzer, vader of vriend het Woord van God te spreken. A ls God Mozes roept, vraagt hij: ‘Wilt U een ander zenden?’ Later zegt Mozes: ‘De arbeid is mij te zwaar.’ A ls God Jeremia roept zegt hij: ‘Ik kan niet spreken, want ik ben jong.’
24 Maar dan opent Christus ons oog voor Zijn liefde. Hij laat Zijn won - den zien, die Hem geslagen zijn, de doornenkroon die Hij droeg. Dan kunnen wij niet zwijgen van wat we ontvangen hebben van het levende Woord. Dan wordt ons hart in ons brandend van liefde. Wan - neer de wereld Hem smaadt, dan is de liefde van de Heere te groot om daarvan te zwijgen. Dan is ons hart barstens toe vol, en wij moe - ten getuigen met de bruid: ‘Zulk Eén is mijn Liefste. Deze is mijn Bruidegom!’ Ga het bekende huis te Bethanië binnen. Daar zien wij Maria zitten aan de voeten van de Heere. Ze heeft als met volle teugen Zijn liefde ingedronken. Ze heeft kostbare nardusolie bij zich. De prijs ervan is niet te hoog voor de Heere. Ze zal Hem zalven, tegen de dag van Zijn begrafenis. De albasten fles is sierlijk. Maar die is niet te mooi om hem te breken boven Zijn hoofd. Een mens kan gehecht zijn aan het goede van deze aarde. Het geld probeert een kind van God te verstrikken. Maar als de macht van Christus’ liefde in het hart werkt, dan brengt Nicodemus mirre en aloë van honderd pond. Maar ook de arme weduwe geeft alles waar ze van moet leven in de schatkist van het Koninkrijk van God. De liefde van Christus verscheurt gouden kettingen, alsof het slechts spinrag is. Vraag Paulus wat hem bewoog om zijn aanzien prijs te geven. Zijn mooie vooruitzichten om hoog op te klimmen, en zijn groot aanzien onder de Joden? Hij zal u antwoorden: De liefde van Christus! Vraag wat hem drong om dag en nacht te arbeiden, altijd bezig, hoe hij ook opgejaagd, bespot en geslagen werd. Hij zal u zeg - gen: De liefde tot Christus! Hoor hem vertellen hoe hij geleden heeft van de mensen, van Jood en heiden en van valse broeders. Vraag hem wat hem kracht gaf om van onder stenen weggehaald, op te staan, te preken en daardoor opnieuw lijden aangedaan. Hij zal u hetzelfde weer antwoorden. Vraag hem hoe hij kon zingen, toen hij met een bebloede rug op de harde gevangenisgrond lag. Hoe kon hij altijd goede moed hebben, terwijl de doorn in zijn vlees stak, en de satan hem met vuistslagen pijnigde? Hij zal u antwoorden dat Gods genade hem genoeg was.
25 Vraag hem hoe hij moed had om te Efeze tegen de beesten te vechten, om zijn reis te vervolgen, ondanks de profetie van Agabus. Waarom reisde hij altijd verder, en vluchtte hij niet als Jona toen hem gezegd werd om te Rome te getuigen, al wist hij dat de tijd van zijn sterven aanstaande was? Stel zoveel vragen als u wilt en verwonder u over wat God in deze uitverkoren mens heeft gedaan. U zult geen ander antwoord krijgen dan: De liefde van Christus dringt mij. Zo krijgt niet een mens de eer, maar Christus. De gemeenten van Christus in Judea eerden niet Paulus, maar verheerlijkten God in Paulus. Het was toch niet de liefde en het werk van Paulus, maar de liefde en het werk van Christus. Daarom zegt de apostel: ‘Het is mij geen roem. Wee mij, indien ik het Evangelie niet verkondig.’ Zelf verloochening is moeilijk. Ze wordt alleen op de school van Christus in waarheid geleerd. Er is geen geluk in het huwelijk, als man en vrouw alleen naar eigen genot vragen. Er kan alleen zegen zijn als de een het welzijn van de ander zoekt en zichzelf vergeet. Door op te merken wat van de ander is, vinden beiden geluk. De liefde geeft kracht om zichzelf te verloo - chenen. Hoe meer liefde men geeft, hoe meer liefde men ontvangt. De roeping van een christen is niet om voor zichzelf te leven, maar voor de Heere. De psalmen beginnen met: ‘Welzalig de mens’ en ze eindigen enkel met: ‘Halleluja’. Wilt u gereformeerd zijn? Het voornaamste is niet te vragen: ‘Hoe word ik gelukkig?’ maar: ‘Hoe komt God aan Zijn eer?’ Gereformeerd is uw eigen leven niet kostbaar, maar alles schade en drek te achten om de uitnemendheid van Christus. Zijn liefde alleen geeft kracht om met het volle hart te zingen: ‘Niet ons, niet ons, o Heer’, Uw naam alleen zij, om Uw trouw en goedertierenheên, alle eer en roem gegeven.’ Zouden wij de eer van Christus niet zoeken, als Hij ons Leven is? Als wij kunnen zingen: ‘God heb ik lief ’, dan wordt er gelijk bij gezegd, wat die liefde ontstak: ‘Hij neigt Zijn oor.’ Zie, hoe een moeder naar de adem van haar kind luistert. Zie, hoe een arts naar hart en longen luistert. De Heere neigt Zijn oor naar
26 Zijn gelovigen. De golven en de winden wekken de vermoeide Heere niet. Maar Zijn oor is open voor het eerste geroep van Zijn bange geliefden. Hem zij de eer en de heerlijkheid, in eeuwigheid! De liefde schittert vooral nadrukkelijk in het laatste woord van de tekst: De liefde van Christus dringt mij. Paulus, u en ik, wij zijn al- len gevallen Adamskinderen. Wat waren wij van nature? Wat zijn wij nog steeds in onszelf ? Van de boom der kennis in het paradijs heb ik gegeten. Wat betekenisvol is dan het woord in het Hooglied: ‘Onder de appelboom heb Ik u opgewekt.’ Wie kan diep genoeg buigen en klagen over zijn doemwaardige staat? Wij zochten de Heere niet. Wij waren Zijn vijanden. Wat ook door genade aan ons geschied is, het blijft onmogelijk om uit onszelf iets voor Hem te zijn. Waarom werd dan toch die liefde van Christus aan u en mij geopenbaard? Waarom dringt ze ons? Gevallen engelen heeft Hij niet aangenomen. Maar uit gevallen mensen heeft Hij Zich een gemeente verkoren. Waarom ons, uit al die miljoenen? Wij weten geen ander antwoord dan: Gods vrijmachtig welbehagen. Nee, die liefde is niet voor de wereld, maar voor Zijn uitverkorenen, voor hen, van wie de namen staan geschreven in het boek des levens. Waaraan zult u dat weten? Onderzoek of de liefde u ook dringt. Is er een drang in uw ziel, die van Hem uitgaat? Ook al is het een indruk, die u op de knieën doet buigen, die u dwingt tot belijden en bidden. God zal de rokende vlaswiek niet uitblussen. Deze hartelijke drang wordt door onbekeerden niet gevoeld. A lleen het door God wedergeboren hart kan die liefde gevoelen. Ze is de dochter en onafscheidelijke metgezellin van het geloof. Waar God woont, daar woont Zijn liefde. Waar Zijn liefde is, daar is God. Paulus roemt: ‘Mij, de allerminste van de heiligen, is deze barmhartig - heid geschied. Mij, die tevoren een godslasteraar, een vervolger was. Mij heeft de Heere verkoren en liefgehad met een eeuwige liefde. Op de weg naar Damascus en in de straat genaamd de Rechte, ben ik neergezonken, overweldigd door Zijn liefde. Nu is de liefde mijn kroon, mijn verwachting, mijn zaligheid.’
27 Geliefden, bent u wederom geboren? Kent u ook een weg naar Damascus? Dat God u niet bekeren zal, weet u niet. Maar als u nog niets kent van die uitgestorte liefde in uw hart, gun uzelf dan toch geen rust. Want als de Liefde, als het Lam zal toornen, dan zal Zijn toorn vreselijk zijn. Zuchtende zielen, die door twijfel geslingerd worden, houdt moed. Hij troost het hart, dat schreiend tot Hem vlucht. De ziel die God zoekt, die is van God gevonden. Het verlangen om Hem te ontmoeten is geen teken van haat, maar van liefde. Laat het gebed van Gods volk zijn dat de Heere de ernst op het hart bindt. A ls er in ons enige drang is, dat die drang al meer en onweer - staanbaar sterk wordt, tot eer van Hem alleen. Mag het te lezen zijn in ons leven, in ons werken en lijden, wat Hij tot ons gesproken heeft. Mag op ons sterf bed de liefde van Christus het laatste zijn in ons spre - ken, de liefde van Christus ons laatste roemen, de liefde van Christus onze laatste gedachte. Als we dan ontwaakt in de hemel ons oprichten, dan is ons eerste danken en ons eeuwig zingen: De liefde van Christus. A men.