Het Oude Testament Verhalen uit de bijbel 1-128 TBlack.indd 7 23-02-17 09:08 Text black_UK
Elk verhaal heeft een begin. Het verhaal van de schepping begint met God . Hij was er het eerst, vóór al het andere. God kan alles maken én alles bed enken. Helemaal in het begin, waar dit verhaal ook begint, besloot God dat hij iets wilde maken . Stel je een leeg vel papier voor, zonder woorden of tekeningen. Of een l iedje zonder muziek en zonder woorden. Zo was het voordat God de hemel en de aarde ma akte. Er waren geen bomen of bergen, geen vogels of dieren of mensen. Er was a lleen diep, heel diep water, zonder vorm, donker, duister. Leeg. De Geest van God, Gods adem, zweefde over dit water. God dacht en mijmer de en fantaseerde. Wat zal ik doen met al deze leegte? En toen kreeg hij een geweldig idee. God besloot iets te maken. Met woorden. ‘Licht!’ zei God. Wat een fantastisch woord was dat. ‘Laat er l icht zijn!’ En daar was het: licht. God zei: ‘Het licht is goed’ De schepping Verhalen uit de bijbel 1-128 TBlack.indd 8 23-02-17 09:08 Text black_UK
9 En hij maakte plaats voor het licht en plaats voor het donker. Hij gaf z e ook namen, allebei. ‘Licht noem ik “dag”. En donker noem ik “nacht”.’ Nu de dag en de nacht gemaakt waren, was de eerste dag voorbij. Samen met het licht, de dag en de nacht maakte God seconden en minuten e n uren. Die waren er nooit eerder geweest. De tijd begon. Maar God had nog meer ideeën. Er moet iets gebeuren met al dat water, dacht hij. Het water stroomde en kolkte en het golfde overal. God duwde een stuk van het water naar boven en maakte daarmee de lucht i n al haar kleuren. ‘De lucht is goed.’ Verhalen uit de bijbel 1-128 TBlack.indd 9 23-02-17 09:08 Text black_UK
11 Er was weer een avond en een morgen geweest: dag twee. Het water op de aarde bedekte nog steeds alles. God dacht en mijmerde en fanta- seerde. ‘Ah!’ zei hij toen. ‘Land! En zee!’ En hij verzameld e het water in fonkelende oceanen en zeeën, in spiegelgladde meren en wiebelige beekjes en in d ansende rivieren. Het land kwam tevoorschijn, voorzichtig en verlegen, en het kreeg een pl ekje onder de hemel. Machtige bergen en valleien. Rotsen, zand en klei. ‘Goed,’ zei God. Maar dag drie was nog niet klaar. God danste en het land trilde en schud de, en uit de grond kwamen planten en bomen, zoveel als je er bedenken kan en nog veel meer. De bomen en de planten klapten in hun handen en zongen: de beuk en de berk en de baobab, de cactus, de eik en de palm, de kastanje, de den en de sparrenboom, de populier, de plataan, de wilg en de iep en nog veel meer. Aan de bomen en de planten groeiden zaden en fruit en groente: broccoli en sla, aardappel en mango, banaan, erwt en meloen, boon en kool en passiefruit, kers en kiwi, appel en peer. En er groeiden bloemen, o, die bloemen! Rozen, orchideeën, madeliefje s, tulpen – een heel alfabet aan bloemen, met allemaal hun eigen kleur. Kleur! Plotseling was de wereld vol kleuren: niet alleen rood, oranje, g eel, groen, blauw en paars, maar ook vermiljoen, oker, magenta, sepia, kaki, lila, mint, olijf, azuur en omber. God had de wereld ingepakt in regenbogen. En het rook lekker! Zo had het nog nooit eerder geroken. Het rook naar j asmijn, naar kamperfoelie en naar blauwe regen. Verhalen uit de bijbel 1-128 TBlack.indd 11 23-02-17 09:08 Text black_UK
God ademde in en uit en de bloemen golfden zacht heen en weer. Wat een dag vol wonderen! Dag drie! ‘Het is goed,’ zei God. Op de vierde dag zweefde God door de lucht en verzamelde een heleboel li cht. Hij vormde het en het werd een vurige bal. God noemde deze bal ‘zon’. Daarna maakte hij nog een bal van rotsen en stof en deze bal noemde hij ‘maan’. De maan weerkaatste het licht van de zon en zo hadden de dag en de nacht ieder h un eigen licht. De zon en de maan gaven de tijd aan, de dagen, de weken en de seizoenen: de zomer, de herfst, de winter en de lente, elk met hun eigen wonderlijke schoonhe id. God klapte van blijdschap en strooide schitterende sterren door het hele heelal. Ze straalden en glitterden. Het was zo mooi! ‘Dit is goed,’ zei God. Verhalen uit de bijbel 1-128 TBlack.indd 12 23-02-17 09:08 Text black_UK
13 Op de vijfde dag ging God verder dan geuren en kleuren: hij maakte het g eluid. Tenminste, wat hij echt maakte, waren de dieren in het water en de vogel s in de lucht. De walvis en de octopus, de inktvis en de zeester, de haai en het zeepaardje. En voor in de lucht: de papegaaien en de mussen, de kolibries en de flamingo’s, de uilen en de roodborstjes. En daar was het geluid! Er was het gespetter van de dolfijnen die speelden in de golven, Verhalen uit de bijbel 1-128 TBlack.indd 13 23-02-17 09:08 Text black_UK
14 het vleugelgeklapper in de lucht en een heel orkest aan vogels die ieder hun eigen lied zongen. ‘Maak de aarde vol!’ lachte God. ‘Maak de aarde vol met leven e n geluid!’ Nu de zee en de lucht gevuld waren, begon God op de zesde dag levende we zens te maken voor op het land. Er kwam meer kleur! Meer geur! Meer geluid! Gods fantasie was niet te stoppen. Springende, stuiterende, kruipende, rennende dieren, de aarde was nu echt vol leven. Er liepen statige giraffen met hun lange, lange nek. Er waren olifante n met enorme oren. Glibberige slakken. Grappige stokstaartjes. Meer en meer, God blee f nieuwe dieren maken. Hij gaf de dieren ook kleuren en patronen: zigzagzebra’s, gestippelde dalmatiërs, kameleons in alle kleuren van de regenboog. God hield van de groene graslanden, de rustige meertjes, de machtige ber gen en alles wat leefde. De kleuren, de geuren, het geluid. God vond het zo moo i. ‘Dit is goed,’ zei hij. Maar het allerbeste wat hij maakte, maakte hij op het laatst. God had iemand nodig die voor de aarde kon zorgen. Voor de lucht en het water, het gras en de bergen, voor alle bomen en planten en bloemen. En voor de die ren. God dacht en mijmerde en fantaseerde. En deze almachtige God met zijn onvoorstelbare fantasie zei: ‘Ik weet het. Mijn allerlaatste schepping worden mensen. Zij lijken het meest op mij: ze kunnen denken, ze kunnen dingen maken, ze kunnen liefhebben. Ze weten het verschil tuss en goed en kwaad en ze kunnen zorgen voor anderen. Zij zullen deze mooie wereld ver zorgen en er met elkaar van genieten. Ik zal van ze houden en zij zullen van mij h ouden en zorgen voor alles wat ik gemaakt heb.’ Van stof maakte God Adam. Die naam betekent ‘van de aarde’. En daa rna maakte God Eva, dat betekent ‘leven’, zodat Adam niet alleen zou zijn. Me t zijn adem vulde God Adam en Eva met zijn Geest en hij bracht hen naar de wonderlijke wer eld die hij gemaakt had. Verhalen uit de bijbel 1-128 TBlack.indd 14 23-02-17 09:08 Text black_UK
15 ‘Dit is niet zomaar goed, dit is heel goed!’ zei God. Voor de allereerste keer sinds het begin, sprak God tot iets wat hij gem aakt had. ‘Kijk om je heen,’ zei hij tegen Adam en Eva. ‘Kijk naar deze m ooie wereld. Hij is voor jullie – helemaal. Zorg goed voor de aarde en de lucht, voor de zee, de planten en de bo- men en de bloemen. Zorg voor de zon en de maan en de sterren, voor de vi ssen en de vogels en alles wat leeft.’ Adam en Eva zongen voor God. Ze hielden van elkaar en ze hielden van God . Alles was precies zoals het bedoeld was. God glimlachte naar de lucht en de aarde en hij ademde diep in. Nu was h et tijd om te rusten en te genieten van al het mooie. Op de zevende dag, toen alles af was, rustte de grote Schepper uit. Deze dag moest een speciale dag worden, een heili ge dag. Een dag om dankbaar te zijn en te denken aan lang geleden, aan het begin. Verhalen uit de bijbel 1-128 TBlack.indd 15 23-02-17 09:08 Text black_UK
16 Op de aarde was een prachtige tuin, met grote bomen die volhingen met ri jp fruit. Kleurige vogels woonden er in de takken van de bomen, kwetterend en tsji lpend en fluitend. Ze vulden de tuin met muziek. Helder, koel water kabbelde over de rotsen en liep in zilveren stroompje s en rivie- ren langs het gras, de bloemen en de bomen. God noemde deze tuin ‘Eden’, dat betekent: plezier. En zo was het ook, de tuin van Eden was vol vrolijkheid en licht. Adam en Eva woonden in deze tuin. God gaf ze alles wat ze nodig hadden. Ze hadden een plaats om te wonen, met heer- lijk eten. Ze waren nooit eenzaam en nooit bang. God hield van hen en zij vertrouwden hem. Er was maar één ding waar ze niet aan mochten komen. ‘Je mag van alle bomen eten,’ zei God, ‘behalve van de boom in het midden van de tuin. Dat is de boom van de kennis van goed en kwaad.’ Adam en Eva dachten niet meer na over die boom. Ze waren gelukkig. Maar op een dag bracht een slang hen aan het twijfelen. Het was een gemene, sluwe slang en hij wilde Adam en Eva overhalen om God boos te maken. ‘Die boom in het midden van de tuin?’ siste de slang tegen Eva. ‘ Waarom zou je daar niet van mogen eten? Als je ervan eet, word je net zo wijs als God. Het kan heus geen kwaad om ervan te eten!’ Eva wist wel beter, maar toch dacht ze na over wat de slang zei. De tuin van Eden Verhalen uit de bijbel 1-128 TBlack.indd 16 23-02-17 09:08 Text black_UK