Inhoud Ten geleide 13 Inleiding 15 Taalkundige verantwoording 32 Opdracht aan mijn zeer geliefde en hooggeachte gemeente van Woubrugge 38 Aan de lezer 42 1. Het geloof is een genade, die de ziel zo nauw mogelijk met Christus verenigt 44 Maar die de Heere aanhangt, is één geest met Hem. 1 Korinthe 6:17 2. Het geloof is een genade, waardoor de ziel gerechtvaardigd wordt 72 Wij dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God door onze Heere Jezus Christus. Romeinen 5:1 3 . Het geloof is een genade, die de ziel reinigt 103 … gereinigd hebbende hun harten door het geloof. Handelingen 15:9 4. Het geloof is een genade, die Jezus Christus op zeer hoge prijs stelt 131 U dan, die gelooft, is Hij dierbaar. 1 Petrus 2:7
5. Het geloof is een genade, die de ziel in de ware rust brengt 156 Want wij die geloofd hebben, gaan in de rust. Hebreeën 4:3 6. Het geloof is een genade, die de wereld overwint 193 Want al wat uit God geboren is, overwint de wereld; en dit is de overwinning die de wereld overwint, namelijk ons geloof. 1 Johannes 5:4 7. Het zaligmakend geloof is een genade, die beproefd wordt 290 Opdat de beproeving uws geloofs, die veel kostelijker is dan van het goud, hetwelk vergaat en door het vuur beproefd wordt, bevonden worde te zijn tot lof en eer en heerlijkheid, in de openbaring van Jezus Christus. 1 Petrus 1:7 8. Het geloof is een genade, die het hart lijdzaam en geduldig maakt voor God, hoewel de beloften niet direct vervuld worden 329 Wie gelooft, die zal niet haasten. Jesaja 28:16 9. Het geloof is een genade, die in volle zekerheid tot de troon der genade doet gaan om genade te ontvangen en geholpen te worden op de juiste tijd 350 Zo laat ons toegaan met een waarachtig hart, in volle verzekerdheid des geloofs, onze harten gereinigd zijnde van de kwade consciëntie, en het lichaam gewassen zijnde met rein water. Hebreeën 10:22
10. Het geloof is een genade, waarop de verzegeling volgt 397 In Welke ook gij zijt, nadat gij het Woord der waarheid, namelijk het Evangelie uwer zaligheid, gehoord hebt; in Welke gij ook, nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld geworden met de Heilige Geest der belofte. Éfeze 1:13 11. Het geloof is een genade, waardoor een christen leeft 422 Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons Gods. Galaten 2:20 12. Het leven door het geloof tot dagelijkse rechtvaardiging 474 Want met het hart gelooft men ter rechtvaardigheid. Romeinen 10:10 13. Het leven door het geloof in duisternis 500 Wanneer ik in duisternis zal gezeten zijn, zal mij de Heere een Licht zijn. Micha 7:8 14. Het leven van het geloof steunend op de belofte 530 Deze allen zijn in het geloof gestorven, de beloften niet verkregen hebbende, maar hebben dezelve van verre gezien en geloofd en omhelsd, en hebben beleden dat zij gasten en vreemdelingen op de aarde waren. Hebreeën 11:13 Index 583
45 bedoeling is nu, mijn geliefden, om u zo veel wij kunnen tegen deze verkeerde opvatting te waarschuwen en voor u aan te tonen dat wij éérst door het ware zaligmakende geloof in Christus moeten zijn, zoals de rank in de wijnstok, en dat wij dan pas enige heiligmaking kunnen betrachten. Dit is het wat ons in de Bijbel doorgaans wordt voorgehouden. Jezus leert duidelijk dat de boom goed gemaakt moet worden vóór hij goede vruchten kan voortbrengen; dat alleen de rank die in Hém is, vruchten kan voortbrengen, Johannes 15:4,5. De apos - tel wil in onze tekst de gelovige Korinthiërs tot heiligheid opwekken uit kracht van hun vereniging met Christus door het geloof. Paulus 3 heeft in de verzen 9 en 10 aangewezen wie Gods Konink - rijk niet beërven zal. A ls hij dan over de hoereerders spreekt, neemt hij die gelegenheid te baat om vanaf het dertiende vers tot aan het einde van dit hoofdstuk tegen de zonde van de hoererij – die onder de Korinthiërs vaak voorkwam – ernstig te waarschuwen. In deze waarschuwing is naast andere argumenten die we daar tegenkomen, het belangrijkste (waar hij ook het langst bij stilstaat), dat de gelovigen door het geloof met Christus verenigd zijn, en dat zij daarom hun lichamen, die met Christus verenigd zijn, niet met een hoer moeten verenigen. Dit houdt hij voor in het 15 e vers; daarna wijst hij ener - zijds in het 16 e vers aan dat degenen die hoererij plegen, één lichaam met die hoer zijn, en anderzijds maakt hij in onze tekst duidelijk dat degenen die Christus aanhangen, één lichaam met Hem zijn en zich daarom ver van hoererij moeten houden. In onze tekst vinden wij: 1. Een beschrijving van de werkzaamheid van het geloof, waardoor de vereniging tussen Christus en de ziel teweeggebracht wordt – die de Heere aanhangt . 2. De vereniging zelf, als een gevolg van deze geloofswerkzaam- heid – is één geest met Hem . De v erk laring van De tekst 4 In het eerste deel van de tekst wordt het zaligmakend geloof kort omschreven als een aanhangen van Christus. Deze werkzaamheid van de ziel hebben we uitgelegd in ons Het ABC des geloofs ; daar kunt u deze zaken nalezen. We zullen die nu niet herhalen. 3. Onze Apostel 4. Het lighaam der predikaatsie
46Daarom gaan we nu over tot het tweede deel van de tekst, waarin de apostel de bijzonder nauwe vereniging tussen Christus en de ge - lovigen voorstelt als een gevolg dat direct door middel van het za - ligmakende geloof teweeggebracht wordt – zij zijn één geest met Hem . Wat de vereniging niet is Sprekend over deze vereniging met Christus, zullen we nu allereerst langs de weg van de ontkenning aantonen waarin ze niet bestaat. Wij moeten niet denken dat deze vereniging bestaat in een ver - menging van wezens met elkaar, zodat de gelovigen in Christus zó verslonden zouden zijn dat ze geen eigen zelfstandigheid meer hebben, maar één wezenlijke f ysieke persoon met Christus zouden zijn. Een dergelijke vermenging zou net zo zijn als de vermenging van water en wijn. Zo vatte Eut yches 5, een heel gevaarlijke ketter, de vereniging van de beide naturen in Christus op; en op deze wijze vatte Nazianzenus 6 de vereniging tussen Christus en de gelovigen op. Hij zei dat de gelovigen ‘verchristend’ waren, christopoiein. Ook de dwalende 7 mystici uit de kabbalistische 8 en platonische 9 wijsbe - geerte gingen van deze opvatting uit, waarbij zij stelden dat de ziel in het goddelijk Wezen was binnengeslopen. Deze stelling betekende een verschrikkelijke en gruwelijke godslastering. De Persoon van Christus wordt nooit veranderd in de persoon van de gelovigen; en evenmin de persoon van de gelovigen in de Persoon van Christus. Zelfs in de staat van de gelukzaligheid merken we een wezenlijk onderscheid op tussen de Persoon van Christus en die van de gelo - vigen, zodat elk zijn eigen persoonlijkheid houdt. Het Lam – dat is een afzonderlijk Persoon – zal hen leiden. Zij zijn van elkaar onder - scheiden én van het Lam Dat hen leidt. In de dag van het oordeel zal Jezus, als een onderscheiden Persoon, tot de gelovigen – die van Hem onderscheiden zijn – zeggen: ‘Komt, gij gezegenden Mijns Vaders, 5. Eut yches (-) was een tot priester gewijde monnik in , met grote invloed. Hij was van mening dat men de Persoon van alleen vanuit Zijn goddelijk heid moest zien. Vanwege deze opvatting werd hij veroordeeld tijdens het (451). 6. Bedoeld is Gregorius van Nazianze (329-390), een Griekse kerk vader, ook wel Nazianzus of ‘de Theoloog’ genoemd; hij is de grondlegger van de leer der Drie-eenheid. 7. bedor vene 8. Denkend in de lijn van de ‘kabbala’, joodse myst iek die zich vanaf de eerste eeuw ont wik kelde. 9. Ontleend aan de filosofie van de Griekse filosoof Plato (ca. 427-367 v. Chr.), die heel algemeen gesproken de ziel boven het lichaam stelde.
47 beërft het Koninkrijk, hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld’, Matthéüs 25:34. Wij moeten deze vereniging niet zo opvatten dat de gelovigen daardoor geheel en al zouden ophouden met handelen 10. Dan zouden alle daden die zij doen, niet aan hen toegeschreven moeten worden, maar allemaal aan Christus moeten worden toegerekend. Dan zou het zo zijn dat een gelovige niet at of dronk, niet sliep of wandelde, niet sprak, bad en geloofde, maar dat Christus dit allemaal deed. Zo ver is de goddeloosheid van sommige geestdrijvers en bestrijders van de wet gegaan, toen zij stelden dat zij niet zondigden toen ze Gods wet overtraden door dronkenschap, hoererij en overspel. Nee, het was Christus – ik schrik ervan het te zeggen – Die deze zondige daden deed. En als zij zich bekeerden, was het opnieuw Christus Die Zich bekeerde en geloofde, et cetera. Dit is – ik herhaal het – godslastering! Ik weet wel dat de zonden van de gelovigen in een bepaald opzicht de zonden van Christus genoemd kunnen worden, maar dan niet als de Dader ervan. Hij heeft nooit ook maar één enkele zonde gekend, maar ze zijn de Zijne door toerekening, in zover alle ongerechtig - heden van Gods uitverkorenen op Hem, als Borg, gelegd zijn. De zonden zijn de Zijne, in zover Hij die gewillig op Zich nam om aan de gerechtigheid van God te voldoen. Maar de gelovigen zijn – zowel ná als vóór de vereniging met Christus – de werkelijke veroorzakers van alles wat zij doen. A ls iemand niet alle eerbied voor God heeft weggeworpen en niet geheel en al door de duivel verblind wordt, zal zijn geweten hem zeggen dat hijzelf de oorzaak is van zijn daden. Wij moeten deze vereniging ook niet zo uitleggen dat Christus in Zijn Persoon, naar Zijn goddelijke en menselijke natuur beide, in de harten van de gelovigen komt, zoals sommigen denken die een vleselijk gericht begrip hebben van deze vereniging. Want hoewel wij geloven dat Jezus Christus in de gelovigen is en zij in Hem, toch is dat op een geestelijke en niet op een lichamelijke manier. Jezus Christus heeft deze aarde verlaten, en is als God en Mens aan de rechterhand van Zijn Vader in de hemel, tot de tijd dat Hij zal wederkomen om de levenden en de doden te oordelen. Wij moeten deze vereniging ten slotte ook niet zo opvatten dat ze in feite bestaat in het gelijkvormig zijn van de gelovigen met Christus op het vlak van de heiligmaking. De heiligmaking veronderstelt im - 10. werken
48 mers juist de vereniging tussen Christus en de ziel. Daarom staat er in Johannes 15 dat men eerst in Christus moet zijn, verenigd met Hem, en dat men dán pas vruchten van heiligmaking kan voortbrengen. Trouwens, de uitdrukkingen die de Heilige Geest gebruikt, zijn veel te krachtig om er alleen maar een overeenkomst in daden onder te verstaan. Voeg hier nog aan toe dat er een overeenkomst kan zijn terwijl er in het geheel geen sprake is van vereniging, zoals geldt bij twee helften van iets. Wat de vereniging wel is Als we het van de positieve kant benaderen, is het mogelijk dat iemand vraagt waarin deze vereniging tussen Christus en de gelovigen dan wel bestaat. Mijn geliefden, deze vereniging is een grote verborgen - heid. Men kan beter aangeven waarin ze niet bestaat dan waarin wel. Intussen kunnen wij deze vereniging in navolging van het Woord des Heeren en de heilige leer van onze kerk toch wel omschrijven. We zeggen dan dat ze is: een heel nauwe, verborgen, maar ook zeer werkelijke en niet te scheiden relatie tussen Christus en de gelovigen, waardoor de Persoon van Christus door de Heilige Geest met de persoon van de gelovige, en de persoon van de gelovige met de Persoon van Christus door het geloof wederkerig verenigd worden. Dat gebeurt zó dat de gelovigen een ver - borgen lichaam vormen met Christus, het Hoofd van dat lichaam, en deel hebben aan alle weldaden die Hij verworven heeft. Het is belangrijk dat u deze omschrijving zo goed mogelijk be - grijpt; en daarom zullen we de volgende zaken zo duidelijk mogelijk aan de orde stellen. De personen Het eerste wat in deze vereniging voor ons van belang is, zijn de personen die met elkaar verenigd worden. Dit zijn er twee: Christus en de gelovige. De eerste Persoon is Christus, Die wij met het oog op deze ver - eniging niet alleen als God moeten zien en ook niet alleen als mens, maar als de Middelaar van God en van de mensen. Hij is tot in eeuwigheid waarachtig God en mens, met twee verschillende na - turen in één Persoon. Christus wordt als zodanig voorgesteld als de Immanuël, Die in ondertrouw wil komen met zondaren vanuit het menselijk geslacht, zoals in Hoséa 2:18 wordt gezegd: ‘Ik zal u Mij ondertrouwen in eeuwigheid, ja, Ik zal u Mij ondertrouwen in
49 gerechtigheid en in gericht, en in goedertierenheid en in barmhar - tigheden.’ Hij is ook de Man van de gelovigen, zoals uit Jesaja 54:5 blijkt: ‘uw Maker is uw Man, H eere der heirscharen is Zijn Naam’. Ja, wat deze vereniging betreft, wordt Hij vergeleken met een wijn - stok, waarvan de ranken de gelovigen zijn; en met een fundament, waarop de gelovigen als levende stenen gelegd worden en tot een geestelijk huis opgroeien. De tweede persoon is de uitverkoren, de geroepen en de gelovige mens 11. Zij, en zij alleen, vormen samen de ware leden van dat ver - borgen lichaam, waarvan Christus het Hoofd is. De uitwendige be - lijders zijn niet de ware leden, maar slechts dorre en onvruchtbare ranken, die met het snoeimes afgekapt en met het vuur van Gods toorn verbrand zullen worden. Dit zijn toch werkelijk ongelijkwaardige personen! De Ene is de eeuwige Zoon van de Vader, God en Mens, schoner dan de mensen - kinderen, Die blank en rood is, geheel begeerlijk, de banier dragend boven tienduizend, Hooglied 5:10. De ander is een kind van de satan, van nature zonder gedaante of heerlijkheid, schuldig, ellendig, en vanuit zichzelf nergens toe bekwaam. Het zou nooit in het hart van de mens opgekomen zijn, als God Zelf het niet had geopenbaard. Het gelovig beschouwen hiervan doet de ziel uitroepen: Wat ben ik, Heere, of wat is het huis van mijn vader, dat ik een lidmaat van Uw lichaam mag zijn, been van Uw been, en vlees van Uw vlees! De eerste band – de Geest van Christus Het tweede waarop wij ten aanzien van deze verborgenheid moeten letten, zijn de banden die deze vereniging mogelijk maken (de vincula unionis). Allereerst is er de Geest van Christus . Christus verenigt Zich met de uitverkoren zondaar als deze krachtig geroepen wordt uit de macht van de duisternis. Deze vereniging van Christus met de uitverko - ren zondaar door de Heilige Geest bestaat voornamelijk hierin dat Christus het recht dat Hij op de uitverkorenen heeft, doet gelden en daadwerkelijk van kracht doet worden. Christus heeft dat recht, omdat de Vader de uit verkorenen aan Hem gegeven heeft in het verbond der verlossing, en omdat Hij hen werkelijk heeft vrijgekocht 11. ziele
50 in Zijn dadelijke en lijdelijke gehoorzaamheid 12. Daardoor mogen zij de weldaden van de verlossing ontvangen, en mag Christus hen werkelijk als Zijn eigendom hebben. Dit is noodzakelijk, want anders kan de uitverkoren zondaar zich nooit daadwerkelijk van zijn kant met Christus verenigen, omdat hij – hoewel uitverkoren – dood in zonden en misdaden is zoals alle anderen, Éfeze 2:1. Dit is het werk van de Heilige Geest, zoals u uit de verschillende plaatsen in de Heilige Schrift kunt nagaan. In Ezechiël 36:27 staat: ‘En Ik zal Mijn Geest geven in het binnenste van u; en Ik zal maken dat gij in Mijn inzettingen zult wandelen en Mijn rechten zult bewaren en doen.’ Dat gebeurt als de ‘tijd der minne’ is aangebroken, dat uurtje van Gods welbehagen. Dan komt de Geest en neemt daadwerkelijk de uitverkoren zondaar in bezit. Ook in Ezechiël 37:5, en dan vergele- ken met vers 14, wordt deze verborgenheid op heel sprekende wijze duidelijk gemaakt. Ten slotte wijzen we op Galaten 3:2, 3 en 14; op 1 Korinthe 12:13; op Romeinen 8:9 en 11, en op nog meer plaatsen waar dit duidelijk geleerd wordt. Hieruit kunnen wij de gevolgtrekking maken dat de uitverkoren zondaar ten aanzien van deze allereerste band van vereniging ten enenmale lijdelijk is, omdat hij op het ogenblik dat Christus hem als Zijn eigendom door de Geest gaat opeisen, dood is in zonden en misdaden en daarom even onbekwaam om iets te doen als een dode om zichzelf weer tot leven te wekken. A ls de Geest komt om de ziel met Christus te verenigen, is die als de doodsbeenderen die aan Ezechiël getoond werden. Hij is dan als een machteloze pasge - borene op de vlakte van het veld, die in zijn bloed ligt te wentelen. U ziet dus dat alle voorbereidende werkzaamheden van de zondaar om hem uit zichzelf bekwaam te maken voor deze vereniging, geheel en al verworpen moeten worden, al mogen we ze, goed opgevat en met een andere bedoeling 13, toelaten. Want wat kan hij doen, die geestelijk dood is? Daarom trekken we deze conclusie dat het leven, het werkelijk ware geestelijke leven uit de vereniging van de ziel met Christus voort - komt! Het gaat er niet aan vooraf, maar het volgt erop, in de orde van de zaken, hoewel beide gelijktijdig zijn. Want op hetzelfde ogenblik 12. Comrie bedoelt hier de gehoorzaamheid die uitkomt in de daden (actief ), én de ge - hoorzaamheid die uitkomt in het gewillig ondergaan van wat wordt opgelegd (passief ). 13. in een’ goeden zin/ in een ander opzicht
51 dat de Heilige Geest Christus met de uitverkorene verenigt, wordt deze uitverkoren zondaar levend gemaakt 14. A ls we de aangehaalde Schriftplaatsen nagaan, kunnen we zien dat het ene onmiddellijk op het andere volgt en ermee vergezeld gaat. Er is dus geen tussenstaat tussen dood en leven; o nee, als de Geest in het binnenste gegeven wordt, leeft de ziel. We zullen echter zien dat dit leven zich trapsgewijs openbaart, eerst in zwakkere en minder geheiligde en naderhand in sterkere en meer geheiligde 15 daden waaruit het geestelijk leven blijkt. 16 De tweede band – het geloof Vervolgens is er het oprechte, zaligmakende geloof. Zoals God de Hei - lige Geest Christus met de uitverkoren zondaar verenigt, zo verenigt ook de uitverkorene, die door de Geest levend gemaakt is, zich zo nauw mogelijk met de Persoon van Christus door het oprechte, za - ligmakende geloof. Dit is de band van vereniging aan de kant van de uitverkorenen. Die komt openbaar, omdat de vereniging wederzijds is. Daarom is het: Ik in hen , dat betekent: door de Geest; en zij in Mij , dat betekent: door het geloof. Deze vereniging wordt vergeleken met een huwelijksverbond, waarin de uitverkorenen worden aangeduid als de bruid en de vrouw van het Lam. Nu weten we dat er bij een huwelijk een wederzijdse toestemming is; en zo is het ook hier. Het is dus een dubbele knoop, waarin Christus en de uitverkorenen aan elkaar verbonden zijn. Ja, dit is een verbintenis die nooit ontbonden zal worden, al worden alle machten van hel en wereld daarvoor sa - mengevoegd. Iemand zou kunnen vragen wat dan wel de daden van het geloof zijn, waardoor de ziel zich met Christus verenigt. Omdat dit een vraag is die zowel voor u als mij heel belangrijk is, zullen wij hierop zo duidelijk mogelijk antwoord geven. U moet dan op de volgende zaken letten. Geloofsdaden De ziel gaat allereerst haar banden 17 verbreken met alle wereldse pleziertjes en aantrekkelijkheden 18, van welke soort ze ook zijn, en 14. leevendig 15. volmaakte; zie W NT, die deze betekenis in religieuze zin uitdruk kelijk noemt. 16. daaden des leevens 17. vereeniging en Verbondt 18. lusten en begeerlyk heden
52 hoe ze ook mogen zijn of heten; ze gaat die de dienst opzeggen. Want zodra het kleinste beginsel van geestelijk leven in het hart komt, ziet de ziel de dwaasheid, de last en de slavernij van de zonde. Er ontstaat dan een gulle, hartelijke en ook algemene af keer van alle zonde, en daarnaast een hartelijke geneigdheid het goede te doen. 19 Daardoor kunnen de gelovigen tegenover de Heere oprecht belijden20 dat ze alle valse paden haten. Ja, hoe vast ze aan deze of gene aantrekkelijke zaak ook verbonden waren, de ziel wordt zó volledig 21 voor de Heere ingenomen, dat ze tegen allerlei zaken zegt: Henen uit, henen uit! ( Jesaja 30:22) Dit moet beslist voorafgaan, want Christus en Belial kunnen niet samengevoegd worden evenmin als men God en de Mammon tegelijk kan dienen. Daarom ook zullen wij in het leven van Paulus en anderen zien dat in de allereerste beginselen van hun geestelijk leven een af keer van de zonde en een betrachten van het goede 22 openbaar kwam, terwijl het eerste woord dat ze spraken, luidde: Heere, wat wilt Gij dat ik doen zal? (Handelingen 9:6). De ziel begint ook heel duidelijk 23 haar gescheiden zijn van God te zien en gaat dat in het verborgene met de meest bittere droef heid voor God betreuren. De ziel druipt nu van droef heid, omdat ze Jezus mist en in een onuitsprekelijke ellende en jammerlijke toestand verkeert. Er is geen droef heid die wegens deze smart hiermee te vergelijken is. En toch is de oorzaak hiervan niet zozeer een bedrukt en benauwd gemoed, maar het gemis; en dat maakt dat deze mens zijn hart in een weeklacht kan uitstorten. Daardoor kan hij met vele en herhaalde sterke beweegredenen bij de Heere aanhouden met de bede of Hij naar zo’n dode hond als hij is, wil omzien en Zijn scepter van genade uit louter ontferming wil toereiken. Hier zaait de ziel met tranen, terwijl haar ogen als een springvloed van water zijn. De ziel leert van dag tot dag en hoe langer hoe meer dat vereni - ging met de Borg noodzakelijk is. Ze merkt ook dat aan God niets kan behagen wat buiten deze vereniging blijft, en dat ze in een uur van benauwdheid, als de schuldeisers haar aanspreken, niets heeft waarmee ze de schuld kan af betalen 24. De ziel moet immers ervaren 19. een hartelyke ziels vereeniging met alle deucht 20. in des Heeren tegenwoordigheit zeggen 21. algemeen 22. toegekeertheidt tot de deugdt 23. met indruk 24. dat voldoen kan
53 dat alles als verachtelijk zilver is en van te weinig gewicht om de dui - zend talentponden te betalen die ze weet schuldig te zijn. Hierdoor komt het dat ze, als ze op zichzelf ziet, enerzijds gebracht wordt tot een heilige wanhoop en uitroept dat het bij haar ‘buiten hoop, buiten hoop’ is, en dat ze het leven niet langer in zichzelf 25 kan vinden. Dit maakt dat ze alle eigen gerechtigheid verwerpt als schade en drek, die niet méér acht dan een wegwerpelijk kleed en in geestelijke zin bankroet gaat. Maar anderzijds ligt ze met een dorstig hart voor de genadetroon, meer dan een hert dorst naar de waterstromen. Ze hongert en dorst, hijgt en snikt om Jezus Zelf en Zijn gerechtigheid. Ze loopt Jezus aan als een waterstroom, en blijft kloppen en roepen om genade zonder rechten te doen gelden. O, laat een kruimeltje van het brood der kinderen gegeven worden aan een onwaardige hond! ( Jesaja 26:9; Psalm 63:1 en 2) De Heere laat door Zijn Heilige Geest enige stralen van Zijn god - delijk licht in de ziel komen. Daardoor wordt de weg van verlossing door een Borg gezien, en ook de Borg Zelf in de heerlijkheid en beminnenswaardigheid van Zijn Persoon en in de volmaaktheid en genoegzaamheid van Zijn verdiensten. De achting en eerbied voor Hem stijgen tot het allerhoogste 26, en doen de ziel zeggen: ‘Wie heb ik nevens U, o God, in de hemel?’ De liefde tot Hem wordt zó ont - stoken dat alle genegenheid van de ziel niet alleen voor Hem wordt ingenomen maar ook een brandend vuur van verlangen wordt naar deze weergaloos heerlijke en dierbare Immanuël. Daardoor kan de ziel zeggen: Hoe hartelijk heb ik U lief, o Heere, mijn Sterkte! Deze liefde is sterker dan de dood; deze ijver is harder dan het graf; haar kolen zijn vurige kolen, vlammen des H eeren, die vele wateren niet kunnen uitblussen. O, al gaf iemand mij al de bezittingen van zijn huis, al werden mij duizend koninkrijken aangeboden, ik zou ze voor deze liefde ten enenmale verachten en daarnaar nooit met een half oog willen omzien (Hooglied 8:6 en 7; Hebreeën 11:24-26). Hoewel de ziel brandt van liefde tot de Borg, is ze dikwijls heel bevreesd en bedroefd als ze Zijn beminnelijkheid en noodzakelijkheid niet ziet. Ze durft dan de vrijheid niet aan om Hem aan te nemen, omdat ze zich zo onwaardig gevoelt. Maar juist daarom wordt het aanbod van genade met veel nadruk aan haar hart gelegd, waardoor 25. in haar handt 26. in den hoogsten top opsteigert
54 ze opmerkt dat de nodiging tot haar uitgaat en dat het Gods gebod is, dat ze – hoe ellendig ook – niet alleen mag maar ook moet ge- loven in de Borg. Dat goddelijke huwelijksverbond draagt dan ook haar goedkeuring weg en ze geeft aan Jezus het jawoord. Ze zet het zegel op Gods getuigenis dat Hij waarachtig is, en roept uit: O God, mag en moet iemand wiens zonden als scharlaken en karmozijn zijn, op Uw eigen Woord tot een Borg komen? Zie daar, U bent mij te machtig, U hebt mij overreed. Ik kan mijn hart niet inhouden; mij geschiede naar Uw Woord. Dus waar Christus in barmhartigheid in ondertrouw gaat, komt de ziel door dit gelovig toestemmen in dit huwelijksverbond; en beiden worden één. Het moet ten slotte opgemerkt worden dat de ziel in al de ge - noemde daden en werkzaamheden zich met de Persoon van de Borg Zelf verenigt, want niets in de hemel of op de aarde, geen belofte en geen blijdschap, kan haar hart helpen. Daarom moet ze werkelijk en wezenlijk in de Borg Zelf overgaan; Hij moet de hare zijn, en zij de Zijne. De man kocht wel de akker, maar het was hem te doen om de parel die in de akker was. In het huwelijk is het om de persoon zelf te doen. Zo is het ook hier. Elk oprecht hart houdt steeds in het oog of hij door de daden van het geloof de Persoon van de Borg Zelf deelachtig wordt, en of zijn hart in Hem overgaat. Iemand zou kunnen vragen hoe hij dat kan weten. Ik zeg dit: U kunt het nagaan uit datgene wat u vrede gaf en nog geeft. Ga na of u kunt zeggen: Het was niet mijn bidden en het waren niet mijn werkzaamheden, maar het was de Middelaar Zelf, Die aan mij is geopenbaard en Die ik aannam. Mijn hart ging in Hem over en Hij kreeg een gestalte in mij. A ls dat zo is, wees dan niet bang; u hebt u dan met de Persoon van de Middelaar verenigd. De eigenschappen Het derde wat wij moeten overwegen, zijn de eigenschappen die deze vereniging kent. Dat zijn er veel, maar wij zullen slechts enkele ervan nader bezien.Deze vereniging is een werkelijke en wezenlijke band tussen Jezus en de gelovigen. Het is geen illusie die zij zich inbeelden. Dit blijkt hieruit dat deze vereniging niet met ingebeelde maar werkelijke zaken in Gods Woord wordt vergeleken. Daarom is ze zelf ook wezenlijk en werkelijk. Het eerste is duidelijk, omdat het net zo’n vereniging is als die tussen de ranken en de wijnstok, Johannes 15, en net zo als
55 die tussen de ledematen en het lichaam. Zo zijn er meer voorbeelden te geven. Het is ook een ware en werkelijke vereniging, omdat het geloof in de daad van aanneming zich niet zozeer verenigt met de weldaden van Christus, maar allereerst met Christus Zelf waaruit de gemeenschap met de weldaden voort vloeit. Het is in de derde plaats ook een ware of wezenlijke vereniging, omdat uit kracht en als gevolg hiervan over Christus wordt gezegd dat Hij in de gelovigen is, en zij in Hem. Het tweede wat van deze vereniging gezegd kan worden, is dat ze een allesomvattend karakter heeft 27. Dat betekent dat de gehele Christus als God en Mens, de Middelaar en Borg van het betere Ver- bond, Zich met de uitverkorenen verenigt als hun Profeet, Priester en Koning, om geheel en al, voor tijd en eeuwigheid de hunne te zijn. En zij verenigen zich naar ziel en lichaam beide met Christus, om voor eeuwig de Zijne te zijn en opdat Hij door Zijn Geest eeuwig in hen woont als in Zijn tempel. Daarom is Christus voor hen van God geworden tot wijsheid, rechtvaardigheid, heiligmaking en een volkomen verlossing, 1 Korinthe 1:30. En daarom kunnen zij met de bruid zeggen: ‘Mijn Liefste is mijne, en ik ben Zijne’, Hooglied 2:16. Deze vereniging is ook heel innig . Ook hierin gaat Gods Woord ons voor: Ik in hen, en zij in Mij. Daarom gebruikt de Geest al - lerlei beelden om de intimiteit hiervan aan te geven en duidelijk te maken. Dan eens wordt deze vereniging vergeleken met die tussen de leden en het hoofd (Romeinen 12:5 28 en 1 Korinthe 12:12), dan weer met de vereniging tussen man en vrouw (Éfeze 5:32), en meer van dergelijke zaken. Deze vereniging is ten slotte niet te verbreken 29: Ik zal u Mij onder - trouwen in eeuwigheid, Hoséa 2:18. Deze band zal nooit verbroken worden. Geestelijk overspel door Gods kinderen zal het beoefenen van de liefde wel kunnen belemmeren, maar zal nooit tot gevolg heb - ben dat er een definitieve scheidbrief wordt overhandigd. Want hun ontrouw zal Zijn getrouwheid nooit tenietdoen, en Hij zal op hun terugkeer al hun afwijkingen 30 genezen en hen vrijwillig lief hebben. De dood zal zelfs de band niet verbreken, want hun lichamen blij- ven in de dood met Christus verenigd. Daarom is God de God van 27. allenthalvig is 28. Comrie verwijst naar deze tekst; nog helderder is Éfeze 1:22,23. 29. onafscheidelyk 30. af keerigheden