Bekijk de tekstversie van dit leesfragment.VERKEERD Scholten Uitgeverij VERKEERD Arie de Ruiter Verkeerd spoor Arie de Ruiterwww. boekarie. nl© 2019 Scholten Uitgeverij BV Burgemeester Drijbersingel 25c8021 D A Zwolleinfo@scholtenuitgeverij. nlwww. scholtenuitgeverij. nl Omslagontwerp: mmmade Binnenwerk opmaak: Piet Versteeg Tekstcorrectie: Gerhard van Dijk / Marije de Faria / Jan Meints Drukwerk: Drukcase Verschijnt oktober 2019 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. All rights reserved. No portion of this book may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted in any form or by any means electronic, mechanical, photocopy, recording or any other except for brief quotations in printed reviews, without the prior written permission of the publisher. Noot van de auteur Naast een aantal algemeen bekende guren hebben de volgende personen uit dit boek echt bestaan: Jacob de Jong, Kees Kroon, Marrigje Kroon, Jan Theunissen, Chris Klundert, Borghardus van Boxmeer, inspecteur J. T. de Jong en Kick Geudeker. De overige mensen zijn bedacht. De persoon van Luc Verhulst is dus volledig aan het brein van de auteur ontsproten. Enige overeenkomst met wie dan ook uit het heden of verleden berust op louter toeval. 6 PR OLOOGnbewogen kijkt Luc Verhulst neer op het lichaam van spoorwegambtenaar Jacob de Jong. Een straaltje bloed stroomt langzaam uit de wond, die hij net in de schedel van het slachtoer heeft geslagen. De man kermt zacht. Tot zijn geluk is hij half bewusteloos, want anders zou hij vergaan van de pijn. Luc heft de hamer, die hij nog steeds in zijn hand heeft, nogmaals op. De metalen steel voelt koud aan in zijn hand. Keihard beukt hij in op Jacobs hersenpan. Zo hard, dat een deel van zijn schedel wordt stukgeslagen en de inhoud ervan naar buiten komt. Morsdood, constateert Luc. Die vertelt niets meer. Rustig trekt hij de bureaula open. Het geldbedrag dat hij daarin aantreft, steekt hij in zijn zak. Nu is het tijd om weg te wezen, want het is natuurlijk niet de bedoeling dat hij gesnapt wordt met een dooie seinwachter aan zijn voeten. Snel verlaat hij het stationsgebouw en zet het op een rennen de Kerkweg op. Het grind, waarmee deze weg is bekleed, knerpt onder zijn klompen. Weliswaar is het laat in de avond en zal hij waarschijnlijk geen mens tegenkomen op deze stille weg, maar je zult net zien dat er juist nu wél een of ander individu je pad kruist. Dat kan hij echt niet gebruiken en daarom springt hij de sloot over, een weiland in. Hij moet ervoor zorgen dat hij zo snel mogelijk heel ver in het weiland is. Ondanks de donkere maan, waardoor je nauwelijks een hand voor ogen ziet, blijft hij doorrennen. Hij struikelt over een of ander object en vloekt
harder dan de bedoeling is. Wat zou het zijn? Een molshoop? Een stuk hout? Hij weet het niet en heeft ook geen tijd om het na te gaan. Hij moet verder en dwingt zichzelf een rustiger tempo aan te houden. Na verloop van tijd ontdekt hij, dat hij niet de enige persoon is die zich midden in de nacht in een weiland ophoudt. Verderop ziet hij een licht branden. Dat zal wel van Ot de Jager zijn, een stroper die zich erop laat voorstaan dat hij uit een eeuwenoud jagersgeslacht stamt. In hoeverre dat waar is, zal Luc momenteel een zorg zijn, net zomin als Ots reputatie dat hij ondanks dat zijn clandestiene jacht algemeen bekend is nog nooit door de politie in de kraag is gepakt. Het schijnt onbegonnen werk te zijn om hem op heterdaad te betrappen. Een knal in de alomtegenwoordige duisternis bevestigt Lucs vermoeden. Weer een haas wijlen. Net als die spoorwegman. Hoewel de stroper ver weg is, brengt deze Luc wel tot het besef dat hij zelfs hier op het weiland niet onopgemerkt zou kunnen blijven. Wie verzekert hem dat hij in deze duisternis niet tegen een andere stroper op botst? Of tegen een of andere boer, die zijn koppel koeien nog even controleert, omdat het voor een van zijn vaarzen tijd is om een kalf te krijgen? Het is van het grootste belang om naast zijn ogen, ook zijn oren goed de kost te geven. Op elk geluidje, ook al is het nog zo klein, moet hij alert zijn. Natuurlijk moet hij er ook voor zorgen dat hij zelf niet of nauwelijks geluid maakt. Hij dwingt zichzelf om wat te kalmeren, om zijn ademhaling die door de spanning én door het rennen heel zwaar is wat rustiger te laten gaan. Daarom gaat hij maar even zitten op de weidegrond en vloekt zachtjes als zijn hand in de derrie grijpt een koeienvlaai. De spanning die hij tijdens zijn roofoverval op het stationsgebouw volledig onder controle had, komt er inmiddels helemaal uit. Luc rilt over zijn hele lijf. , zegt een stemmetje in hem. Precies, antwoordt Luc stilzwijgend. maal niks. Wat interesseert Jacob de Jong mij nou. Dat geld kan ik goed gebruiken. Ondanks de onverschillige, stoere gedachten waarmee hij de stem van zijn geweten tot zwijgen brengt, blijft zijn lichaam beven. Toch zal hij verder moeten hij kan hier immers niet de hele nacht blijven zitten. Dus staat hij weer op en loopt voorzichtig in de richting van het buurtschap Doet, waar hij en zijn moeder een huisje aan de Giessen bewonen. Daarvoor moet nog een lange weg door het weiland worden afgelegd meer dan twee kilometer. Het licht dat in de verte schijnt, is waarschijnlijk een lamp van de maalderij van Giessen-Nieuwkerk, waar men op de late avond nog aan het werk is. Dat komt Luc wel goed uit, hij gebruikt het nu als baken om zijn richting te bepalen. Af en toe schrikt hij als een muis of ander dier zich met geritsel uit de voeten maakt. Zijn hart bonkt dan in zijn keel, bang als hij is voor een ontmoeting met andere mensen. Gelukkig komt hij verder geen levende wezens tegen behalve slapende koeien. Een knal doorklieft de nachtelijke stilte. Hoewel Luc zich direct realiseert dat het een schot van Ot moet zijn, voelt hij zich duizelig worden van de schrik. Om niet auw te vallen, moet hij toch weer even gaan zitten. Als hij een beetje bekomen is, valt het hem op dat de lichtbak gedoofd is. Ondanks de schrik verschijnt er even een glimlach op zijn gezicht. heeft zijn eigen lamp kapotgeschoten. Waarom laat men nog zo laat op de avond treinen stoppen vraagt Luc zich af. Natuurlijk kwam het hem deze keer goed uit, want anders had hij de afstand van Gorcum naar huis helemaal te voet af moeten leggen. Maar voor het overige stapt er bijna geen mens meer in of uit op dit late tijdstip. Ach
wat zal mij dat eigenlijk een zorg zijn. Af en toe komt Luc een slootje tegen, waar hij gemakkelijk overheen springt. Totdat hij aan de kant van een brede wetering staat. Nee, hier komt hij met geen mogelijkheid over. Hij zal gebruik moeten maken van de brug, die hier ergens zou moeten liggen. Maar waar precies? Zijn ogen proberen door de duisternis te priemen. Desondanks lukt het hem niet om meer dan enkele meters voor zich uit te kijken. Op de gok slaat hij rechtsaf en loopt verder langs de wetering. Tientallen meters voor zijn gevoel, maar hij komt geen brug tegen. Verder lopen of omkeren? omgeving hier nauwelijks. Die brug zal evengoed honderd meter voor hem kunnen liggen als tweehonderd meter achter hem. Schoorvoetend loopt hij verder, totdat hij opnieuw door de schrik bevangen wordt: vlak in de buurt hoort hij een plons. Iets of iemand valt in het water. Direct op het plonsgeluid volgt een knetterende vloek, waardoor Luc weet dat het een iemand betreft. Voorzichtig loopt hij terug het weiland in, wel met haast, maar ook geruisloos. Ver van die sloot vandaan. De persoon die te water is geraakt, mag zich dan waarschijnlijk evenmin met zuivere bedoelingen in deze beklemmende duisternis ophouden, maar dat betekent niet dat Luc hem tegen het lijf wil lopen. Als Luc het gevoel heeft dat hij ver genoeg van dat on gure en onzichtbare type vandaan is, gaat hij op de grond liggen en wacht de gebeurtenissen af. Zijn oren geeft hij nu extra goed de kost. Elk geluidje kan immers een aanwijzing zijn van wat zich bij de wetering afspeelt. De onbekende vreemdeling geeft zonder het zelf te beseen al spoedig te kennen wie hij is. Stommeling, moppert deze tegen zichzelf. Kijk beter uit waar je loopt, dan was je niet van die brug afgedonderd. Die lichtbak ben je kwijt, die vind je hier nooit meer terug. Aha. Dat is dus Ot, constateert Luc. Even later blijkt de man de wetering alsnog te hebben overgestoken en zijn weg naar huis te hebben hervat. Luc wacht nog een tijd voordat hij zijn eigen tocht durft voort te zetten. Door de aanwijzing van de stroper heeft hij de brug nu snel gevonden. Hij loopt er met veel omzichtigheid overheen, om niet dezelfde fout te maken als zijn voorganger. Het bruggetje is oud, krakkemikkig en heeft geen leuningen. Het is niet helemaal verwonderlijk dat je er midden in de nacht vanaf valt. Opgelucht, dat hij de hindernis van de wetering genomen heeft, vervolgt Luc zijn weg naar huis. Voorlopig maakt hij zich niet zoveel zorgen meer het gevaar om ontdekt te worden lijkt nu wel geweken te zijn, totdat hij zo langzamerhand zijn huisje aan de dijk langs de Giessen nadert. Om daar te komen moet hij tussen de woningen en de boerderijen die onder aan de dijk staan door lopen. Bij het minste of geringste geluid dat hij daarbij maakt, kan er een hond aanslaan. Dat moet koste wat het kost voorkomen worden. Voor de zekerheid trekt hij zijn klompen uit en loopt op kousenvoeten verder. Zo lukt het hem om zonder kleerscheuren de dijk te beklimmen. Dan moet hij nog zon honderd meter lopen, voordat hij eindelijk zijn huisje kan binnengaan. Waar kom jij zo laat vandaan? wordt hij vanuit het donker begroet door een wat schorre vrouwenstem. Tegelijk met het geluid van een lucifer die afgestreken wordt, verschijnt er een vlammetje in de duisternis. Vervolgens wordt de kamer verlicht door de kaarsen, die ermee worden aangestoken. In de stoel ziet Luc het erg bezorgde gezicht van zijn moeder. Mama. Wat doet u zo laat nog op? zegt hij oprecht meelevend. Om deze tijd hoort u al lang in bed te liggen. Hoe kan ik nou slapen als ik niet weet waar jij uithangt. De hele avond ben ik doodongerust over jou geweest. De kerkklok heeft al lang twaalf uur geslagen. Waar heb jij uit Beschroomd legt hij uit dat hij vanmiddag naar Gorcum vergokt. De onverschrokkenheid waarmee hij enkele uren geleden nog bij het lichaam van Jacob de Jong stond, is totaal verdwenen. Ik zou al veel eerder thuis zijn geweest, als ik mijn ets niet had verkocht. De hele weg naar huis heb ik lopend afgelegd, liegt hij. Maar gelukkig hebben we nu wel wat geld om volgende week eten te kopen. Hij overhandigt het bedrag dat hij enkele uren daarvoor heeft buitgemaakt. Moordenaarsgeld, verwijt zijn geweten hem. Luc besteedt er geen aandacht aan. Wat ben je toch een verschrikkelijke onbenul, verwijt zijn moeder hem. Hoe haal je het in je hoofd om in Gor cum je weekgeld te verbrassen. Het geldbedrag controlerend, voegt ze eraan toe: En dan ook nog je ets verkopen voor een belachelijk laag bedrag. We hebben krom gelegen om dat rijwiel voor jou te kopen en nu ik je me dit. Zuchtend gebiedt ze haar zoon: Ga maar gauw naar je bed; dan kan ik tenminste ook slapen. Morgen leg je me maar eens uit hoe je hiertoe gekomen bent. Rochelend staat ze op om naar haar bedstee te strompelen. Kan ik nog wat voor u doen, mama? Jazeker. Een grote vent worden. 14 toel Verhulst Lucs vader wordt circa 1875 geboren op een hoeve op het Vlaamse vlakke land. Deze boerderij functioneert als een zelfstandige leefgemeenschap op ongeveer tachtig hectare grond. De boer is er koning en de boerin koningin. Hun wil is wet voor de knechten en meiden. Sinds enkele generaties is Stoels familie als onderhorige aan de boerderij verbonden. Als het ware zijn zij vergroeid met het leven op dit eenzame eiland midden in een groot stuk land, zoals meerdere boerderijen in deze omgeving zelfstandige leefgemeenschappen zijn tussen wuivende korenvelden in de zomer en koude sneeuwvlakten in de winter. Hofsteden die er al eeuwen staan en boerenfamilies die er al generaties lang de dienst uitmaken. Boeren en knechten, levend in volstrekte symbiose met elkaar en met de natuur waar ze zich volledig afhankelijk van weten. de boerderij in aanraking. Wanneer ze met een menigte mensen van boerderij tot boerderij trekt om de opbrengst van het land te oogsten, komt zij ook op het land van Stoels baas terecht. Daar valt ze op bij de boerin, die in haar een vrolijke jonge vrouw ontdekt, die hard kan en wil werken en bovendien gedienstig is zoals meiden op de boerderij horen te zijn. Hiermee steekt ze af tegen de rest van de oogstwerkers, die van hun opdrachtgever vóór de aanvang van het werk in de vroege morgen al een borrel vragen, door de dag heen ook nog enkele en aan het einde van de dag meerdere. Hoewel ze niet te beroerd zijn om daar bergen werk voor te verzetten, is dit soort lieden van een soort, dat men nu eenmaal nodig heeft voor de oogst, maar daarna ook weer heel graag ziet vertrekken. Hoewel
Als het laatste graan van het land is gehaald en het werk dus helemaal volbracht, wordt er feestgevierd waarbij vlaspap wordt genuttigd en in de rondte wordt gedanst. Van deze vrolijke, jaarlijks terugkerende traditie kan zelfs het boerenechtpaar genieten. Als de gelegenheid zich voordoet, neemt de boerin Fientje apart en biedt haar aan om meid te worden op de boerderij. Het hele jaar door krijg je van ons voldoende te eten. In het hooi kan je je eigen slaapplaats inrichten en je hebt altijd een dak boven je hoofd. Je hoeft je niet meer druk te maken over geld of je af te vragen of je wel werk zal vinden. Buiten het seizoen hoef je je nooit meer nutteloos te voelen, want hier hebben we het hele jaar door wel iets te doen. Wij vormen een deftige gemeenschap, waar echt wel plaats is voor plezier en amusement, maar waar zuipen en andere braspartijen niet aan de orde zijn. Want het is me al opgevallen: daar hou jij niet zo van, hè? Inderdaad houdt Fientje daar niet van. Die halfdronken kerels die constant maar aan je lijf frunniken en telkens weer vervelend zijn. Als je niet oppast, zadelt zon vent je met een kind op, neemt vervolgens de benen en laat jou met de gebakken peren zitten. Dat heeft ze vaak genoeg gezien. Nu krijgt ze zomaar de gelegenheid om dat allemaal achter zich te laten, een kans die ze de rest van haar leven nooit meer zal krijgen. Onmiddellijk zegt ze ja, want er is geen mens aan wie ze verantwoording hoeft af te leggen. Haar vader en moeder zijn al overleden. Broers en zussen heeft ze wel, maar die zijn alle kanten uitgegaan, daar heeft ze geen enkel contact meer mee. Van het gezelschap van seizoenarbeiders neemt ze niet eens afscheid. Ze sluit zich gewoon niet meer aan bij de stoet, wanneer die vertrekt naar een andere oogstplek. Haar opdracht wordt het helpen van de oude meid in de stal. Die kan in haar eentje het vele werk niet meer aan. Varkens- en koeienstallen uitmesten, het vee voederen, kalveren verzorgen, melken en karnen. Een druk bestaan nieuw soort werk waar ze aan moet wennen. Maar ze is leergierig, zoals de boerin al had vermoed en binnen korte tijd heeft ze haar werkzaamheden volledig onder de knie. Bovendien maakt ze zich de sfeer en de gewoonten op de boerderij snel eigen. Ze geniet als haar en de andere knechten en meiden aan de grote tafel in de keuken de maaltijd wordt voorgezet. Aan een andere tafel zitten de boer en zijn gezin, die wat smakelijker voedsel krijgen dan het hunne. Fientje vindt dat heel normaal, want verschil moet er immers zijn. Ze krijgt te eten wat wil ze nog meer? Bovendien brengen de maaltijden heel wat gezelligheid met zich mee. Vooral de jonge arbeiders kunnen onderling veel plezier maken. Als ze te luidruchtig zijn, tikt de boer even met zijn knokkels op tafel. Onmiddellijk is het dan weer rustig, want het gezag van de boer is onaantastbaar. Desondanks houden de boer en zijn vrouw ook wel van een geintje. Het zijn jonge mensen, met kleine kinderen, nog vol levenslust. Met de orde die de boer handhaaft onder het jonge volk, houdt hij ook rekening met de oudere werklieden, die de drukte niet goed meer kunnen verdragen. Zo is de instelling van het boerenechtpaar: zij zien het als hun verantwoordelijkheid zorg te dragen voor het werkvolk, dat hun is toevertrouwd. Op zaterdagavond wordt het loon uitbetaald. Niet veel, want men heeft immers kost en inwoning. Eigenlijk is het meer een zakcentje. Met uitzondering van het hoogseizoen, geeft de boer zijn personeel een vrije zondag, omdat hij als jonge man ook wel begrijpt dat zijn jeugdige arbeiders hun vertier nodig hebben. Maar hij staat erop dat zijn personeel elke zaterdagmiddag gaat biechten. Sommigen gaan er al peinzend heen, omdat ze niet weten wat voor zonden ze zouden moeten belijden. Anderen zeggen grijnzend: We hebben er vele in woord, daad en gedachten maar die vertellen we toch niet. Of: Morgen zullen we weer veel zonden begaan, zodat we volgende week ook weer wat hebben om te biechten. Alvorens zijn personeel op zondag vrij te geven, verplicht de boer zijn mensen om eerst de hoogmis bij te wonen. Dus gaat hij elke zondag met een heel gevolg naar de kerk. Zo wordt Fientje opgenomen in het gezelschap van knechten en meiden. Met haar vrolijke karakter verwerft ze ieders genegenheid. Het is dus niet verwonderlijk dat een van de jongemannen Stoel op den duur constant om haar heen hangt. Dat valt op, ook bij de boerin en die is ermee in haar schik. Ze vindt het goed, dat ook onder het arbeidersvolk man en vrouw van elkaar gaan houden. Dit in tegenstelling tot haar eigen huwelijk van een aantal jaren geleden, toen haar vader en die van haar echtgenoot besloten tot het huwelijk waarin zij nu verkeert. Zij en haar man kenden elkaar nauwelijks. De belangen van twee aan zienlijke boerenfamilies werden van grotere waarde geacht. Daarom trouwden ze. Liefde zou vanzelf wel groeien, was de algemene gedachte. Dat kwam uit, want tussen haar en haar man is een genegenheid ontstaan, die ze voor alle rijkdom in de wereld niet zou willen missen. Hun liefde voor elkaar heeft ertoe geleid dat ze het wel en wee op de boerderij prima besturen zonder al te veel woorden en overleg, maar vertrouwend op elkaars inzichten en bekwaamheden. Maar de tijden veranderen. Steeds vaker komt een huwelijk pas tot stand als de aanstaande echtelieden daar zelf naar verlangen. Dat vindt ze goed. Wanneer andere belangen niet worden geschaad, is daar niets mis mee. De hartstocht tussen Fientje en Stoel groeit en het is niet verwonderlijk dat zij zich na verloop van tijd bij de boerin melden met de vraag of zij met elkaar mogen trouwen. De boerin stemt er onmiddellijk mee in. Een huwelijk tussen die twee ondergeschikten heeft allerlei voordelen. Beiden zijn hardwerkende, gehoorzame mensen. De kinderen die ze zullen verwekken, zijn dat hoogstwaarschijnlijk ook. Hier geboren en opgegroeid, is hun leven automatisch verbonden aan deze boerengemeenschap. Ze zullen er graag en veel voor werken. Zo wordt het voortbestaan van deze leefwereld weer voor de volgende generatie veiliggesteld. De bruiloft van Stoel en Fientje is eenvoudig. In een extra vrij uurtje na de avondmaaltijd gaat de es rond. Een vrolijke bedoening is het, waarmee het huwelijk tussen de twee geliefden wordt gevierd. Maar al snel gebiedt de boer om weer aan de slag te gaan. De laatste werkzaamheden moeten nog worden verricht en daarna moet iedereen zijn of haar slaapplaats opzoeken. De volgende dag moet ieder immers weer uitgerust aan de nieuwe werkdag beginnen. Die nacht slapen Stoel en Fientje voor het eerst naast elkaar in een van de woninkjes die op het grote boerenerf staan. Hun eigen huisje stelt eigenlijk niet veel meer voor dan een krot. Hun huwelijksbed is krakkemikkig. Desondanks zijn ze die nacht de rijkste mensen van de wereld. Natuurlijk is er ook verdriet. De vader van de boer is al een hele tijd aan het kwakkelen. Fientje weet niet anders dan dat de oude man niet van zijn stoel af komt. Zijn vaste plaats is een hoekje in de keuken, vlak bij de open haard. Zelfs tijdens het eten komt hij niet aan tafel zitten, maar blijft hij op zijn eigen plaatsje, waar de boerin hem voert, omdat hij niet meer zelfstandig eten kan. Het gaat eigenlijk heel snel. Vrij onverwacht krijgt een van de meiden de opdracht om mijnheer pastoor te verwittigen. De oude man is stervende. In allerijl wordt de ziekenkamer in gereedheid gebracht. Naast het sterfbed wordt een tafeltje geplaatst met een schoon wit kleedje. Daarop staan een kruisbeeld, twee kaarsen, wijwater en een palmtakje, de voorwerpen die nodig zijn als iemand ten volle bediend wordt. Voor deze gelegenheid krijgen enkele knechten en meiden bij hoge uitzondering toegang tot dit gedeelte van de woonstede. Van hen wordt verwacht dat ze voor de stervende bidden. In de avond, na de maaltijd, wordt door iedereen zowel de boer als zijn gezin, het personeel en hún Nog diezelfde nacht slaapt de stervende rustig in. s Morgens, voordat men aan het werk gaat, wordt de rozenkrans nogmaals gebeden. De lijkbidder wordt eropuit gestuurd om de omgeving van het heengaan in kennis te stellen, de vensters worden gesloten en tegen het middaguur luidt de kerkklok. Iedereen weet dat de man, die destijds een onverslaanbaar heerser leek op zijn tachtig hectare land, ook onderhevig was aan de tand des tijds en het leven heeft moeten Enkele dagen later vindt de begrafenis plaats. De lijkkist wordt vervoerd met paard-en-wagen, gevolgd door een lange stoet mensen die er achter aan loopt. Voorop de boer, de zoon van de overledene, met zijn vrouw. Daarachter familieleden, buren, andere genodigden. Ten slotte het voltallige personeel van de boerderij. Bij de kerk wordt de kist plechtig van de wagen gehaald en de kerk binnengedragen, waar de heilige mis plaatsvindt. Daarna volgt de teraardebestelling, onder begeleiding van alweer luidende klokken. Als afsluiting wordt in de kerk de kruisweg gebeden. Uiteindelijk gaat men terug naar de boerderij, waar de boer zijn gasten volgens gebruik het begrafenismaal aanbiedt: bakkersmik met kaas! Daar zijn de knechten en meiden niet bij, met uitzondering van enkelen die de maaltijd moeten bedienen. Zo wisselen vreugde en verdriet elkaar af op de boerderij. Als er reden tot vreugde is, wordt er feestgevierd betreft het iemand van de boerenfamilie dan zijn die feesten uitbundiger dan die van het personeel. Ook in geval van rouw is er verschil. Fientje, Stoel en ook de anderen voelen zich bevoorrecht dat ze juist bij déze familie mogen dienen. Hun werkgever is streng en hij eist veel van hen, maar eveneens delt hen met respect. Dit in tegenstelling tot andere hoeven, waar het afsnauwen en vernederen van personeel een gewoonte is. 22 oewel ze getrouwd zijn, verandert er aanvankelijk niet zoveel voor Stoel en Fientje. Weliswaar hebben ze hun eigen huisje, maar net zo goed blijven ze deel uitmaken van de gemeenschap van meiden en knechten op de hoeve. Net zoals eerder gebruiken ze met anderen hun gezamenlijke maaltijden in de keuken van de boerderij, waar ze s avonds weliswaar moe van een dag hard werken genieten van de gezelligheid. Daarin komt pas na ruim twee jaar verandering, als Fientje zwanger blijkt te zijn. Met als gevolg dat ze niet zo vief meer is als voorheen. Op gezag van de boerin moet ze kalmer aan doen en wat vaker in haar eigen huisje blijven. Enkele oudere meiden houden haar in de gaten en bereiden haar voor op de bevalling en het leven als moeder. Ook hierin wordt een traditie voortgezet. Het komt immers zo vaak voor dat een jong meiske moeder wordt en haar krachten moet verdelen over haar gezin en het werk op de boerderij. Fientje krijgt een gezonde blaag, die zij Pol noemt. Vier jaar daarna komt hun tweede zoon, Luc geheten. Daar blijft het bij. Terwijl andere echtparen het ene kind na het andere krijgen, bestaat hun gezin uit niet meer dan twee zoontjes. Hoewel ze het niet uitspreken, zijn ze daar allebei wel blij mee. Over hun levensomstandigheden hebben ze niets te klagen, maar hun verdiensten zijn nu eenmaal niet zo groot dat ze daarmee een groot gezin zouden kunnen onderhouden. Vaak genoeg zien ze hoe veel moeite dat bij anderen kost. Twee kinderen is wel genoeg, vinden zij, maar blijkbaar denkt de clerus daar anders over. Op zekere avond krijgen ze de kapelaan op bezoek. Zijn verhaal is duidelijk: het is de wil van de Kerk om een groot gezin te stichten en daar moeten ze meer hun best voor doen. Wilt u mij dan uitleggen, hoe wij meer ons best moeten doen? is Stoels vraag. Want vertelt u eens: hoe gaat dat precies? Kindjes verwekken? Hoe vaak wordt dat van ons verwacht? De kapelaan krijgt een rood hoofd van deze rechtstreekse vraag en maakt zich haastig uit de voeten. Enige tijd later klopt er een hogere geestelijke aan: de pastoor. Ook hij vertelt dat het kindertal omhoog moet. Stoel dient hem van repliek met dezelfde woorden, die ook de kapelaan van hem te horen heeft gekregen. Met hetzelfde eect. De blozende pastoor verdwijnt zo snel mogelijk. Zullen we de bisschop ook nog op bezoek krijgen? vraagt Stoel zich hardop af. Maar deze hoogwaardigheidsbekleder laat zich niet zien. De Kerk staakt de inspanningen om het aantal gelovigen middels dit echtpaar te verhogen. Sinds ze moeder is, is Fientje geen stalmeid meer, maar ze neemt nog wel deel aan andere werkzaamheden op de boerderij. Met name in het hoogseizoen worden veel vrouwen ingeschakeld bij het werk op het land. Daar neemt ze volop aan deel en ze brengt haar kinderen dan gewoon mee. In een lange rij kruipen de vrouwen op hun knieën over de akkers om het onkruid weg te halen tussen het net opkomende gewas. Langzaam voortploeterend, uren achtereen, voorover gebogen. Een toeschouwer zou het van veraf als een romantisch beeld kunnen beschouwen, maar de werkelijkheid is wel anders. Zolang de zon blijft schijnen is het voor de wiedsters misschien nog wel te doen. Maar ook in de regenperiode moeten ze eropuit. Want onkruid blijft groeien en gedijt zelfs goed bij slecht weer. Menige oudere vrouw loopt krom van de reuma, die ze in een lange reeks jaren van wieden heeft opgelopen. Pol en Luc groeien op en worden als het ware verankerd aan hun geboortegrond. Ze vereren hun vader, die elke herfst weer met een ploeg over het land gaat. Terwijl de ploegschaar, die diep in de grond wordt gezet, wordt voortgetrokken door drie sterke Belgische knollen, wordt het land omgevormd tot een akker vol zware kleibonken. Het is zware arbeid, maar Stoel doet het met plezier, want hij beseft terdege dat hij een belangrijke taak op de boerderij vervult. Hij kan de ploeg goed hanteren en weet de paarden precies aan te sturen. Een betere ploeger kan zijn broodheer zich niet wensen. De kluiten blijven gedurende de winter liggen en ondergaan de wintervorst. Totdat Stoel in het voorjaar opnieuw verschijnt. Deze keer met de eg, die de grond jn maakt zodat de akkers opnieuw kunnen worden De boer zelf neemt het zaaien voor zijn rekening. Met zijn zaaischort voor loopt hij over de velden, het zaad uitstrooiend met een plechtige armzwaai. Als het ware is het een sacrale en mystieke handeling, omdat men zich maar al te zeer bewust is van de afhankelijkheid van de natuuromstandigheden. De grillen van de natuur kunnen immers een goede oogst bewerkstellingen, maar evengoed een totale mislukking. Het is dan ook een goed gebruik om vlak na het zaaien de kruisprocessies te houden. Op de drie dagen voorafgaand aan Hemelvaartsdag verzamelt men zich op het kerkplein en trekt vandaaruit in een grote stoet door de velden, voorafgegaan door de pastoor met het kruis in zijn handen en de kapelaan. Zij bidden Latijnse gebeden voor een goede oogst. De volgelingen bidden met hem mee, ieder op zijn eigen wijze. De oogst ervaren de jongens als een feestelijke traditie. Wel druk, want er worden mensen van buitenaf aangetrokken om mee te helpen met het maaien en binnenhalen van het graan. Ook daar wordt hun moeder weer ingeschakeld. Met andere vrouwen loopt ze achter de maaiers aan en bindt het gemaaide koren op tot mooie schoven. Wanneer de oogst goed is, ontvangen de arbeiders van de boer een extra weekloon. Het is een vreugdevolle tijd. En dan de winter. Sneeuw en storm jagen over de velden. De kou blaast door de kieren van de boerderij en de kleine huisjes, die ondanks de brandende haard nauwelijks te verwarmen zijn. Soms verkleum je helemaal. Maar ook dat hoort erbij. Niemand klaagt erover, want wie zou er wat aan kunnen veranderen? Zoals de boerin al verwacht had, is de verbondenheid van Pol en Luc met het leven op de hoeve zo vanzelfsprekend, dat het niet in hun hoofd opkomt om ooit te vertrekken. Waar zouden zij trouwens heen moeten? Ze kunnen het immers nergens beter krijgen dan in deze kleine leefgemeenschap van de boerenfamilie met haar knechten en meiden. Een nieuwe generatie trouwe werknemers is verzekerd, waarmee een jarenlange traditie wordt bestendigd. Niets wijst erop dat er verandering in zal komen. Als de oudste zoon Pol veertien jaar is, loopt hij al helemaal mee in het arbeidsritme op de hoeve en ook zijn broertje van tien jaar doet de nodige klusjes. Toch ontkomen deze jongens niet aan de grillen van het leven. Vader Stoel is al enige tijd niet lekker, wat koortsig en kan moeilijk ademhalen. Niets aan de hand, houdt hij een paar dagen vol. Dat is vanzelf gekomen, dus het zal ook vanzelf weer overgaan. Maar het gaat niet over. Op zekere dag wordt hij lang voordat de werkdag is afgelopen door enkele knechten Pijn op de borst, geeft hij al hoestend aan. Het is zo erg dat mijn schouders er ook zeer van doen. Zelfs het ademhalen doet vreselijk pijn ik kan het bijna niet meer. In de loop van de dag loopt de koorts verder op en ook de benauwdheid neemt toe. Met spoed ontbiedt de boer een arts Pleuritis, constateert deze na een nauwkeurig onderzoek. Ik heb het vermoeden dat er vocht tussen de longen zit. De enige remedie die ik kan voorschrijven, is rust. Rust, rust, rust. Zorg ervoor dat hij voldoende blijft drinken. Het liefst water dat eerst gekookt is, of anders thee als u dat in huis hebt. Hij moet op bed blijven liggen en mag zeker niet buiten komen. De voorschriften van de dokter worden precies nageleefd, maar mogen niet baten. Stoels klachten nemen alleen maar toe. Machteloos zien Pol en Luc hoe het leven uit hun vader wegglijdt. Met veel verdriet brengen de boer, zijn vrouw en alle rustplaats. Veel tijd om over man en vader te rouwen hebben de weduwe en haar kinderen echter niet. Het leven gaat immers door. Er moet worden gewerkt, want er dient brood op de plank te komen. Hoewel Pol al voor enige inkomsten zorgt en zelfs Luc af en toe een paar centen verdient, moet ook Fientje meer aan het werk. Ze wordt weer stalmeid, zoals ze voor haar huwelijk ook al was. Met verve pakt ze haar nieuwe verantwoordelijkheid op. Hoewel het werk haar zwaar valt na een dag werken op de boerderij heeft ze nog steeds de zorg voor het huishouden en haar twee jongens komt na verloop van tijd toch weer de goedlachse vrouw tevoorschijn. Verdriet heeft ze wel degelijk om haar man, maar desalniettemin is haar levenslust van dien aard, dat ze zich door het verlies niet terneer laat drukken. Integendeel. Stoel zou dat niet gewild hebben, is haar overtuiging. Zo houdt ze zichzelf en haar gezin op de been. Haar jongens dragen haar op handen, werken zo hard als ze kunnen, en met elkaar weten ze het aardig te rooien. Het leven op de boerderij herneemt zijn dagelijkse ritme en gaat voort in wetmatigheden, die in de loop van de jaren zijn ontwikkeld. Een hechte gemeenschap, die vaak tijden van voorspoed kent, maar niet gespaard blijft voor de stormen, waar geen enkel mensenleven aan ontkomt. Zo is het goed