A L Vertalen van verdrietGideon de dichter & Gideon de richter
| Vanuit de diepte Het begin De kamer is weer leeg. Gideons kist heef zeven dagen voor de boekenkast gestaan en is nu in het graf toegedekt door de aarde. Na een week van veel bezoek en praten is het stil. Het is half oktober. Ik ben nog leger dan de kamer, heb nergens zin in. Om er iets van een ritme in te houden, neem ik me voor om elke dag een paar verzen Hebreeuws te vertalen. Ik kies Rich- teren , en , het verhaal van Gideon. Dat blijkt een goede therapie. Want mijn kennis van de grondtaal is van dien aard dat ik heel langzaam door de tekst heen moet. De daarbij ver- eiste concentratie biedt welkome afeiding. Ik knap ervan op als ik door een passage heen ben en het gevoel heb dat het gelukt is het goed weer te geven. De Richterenhoofdstukken zijn gekozen met de achterliggende gedachte dat ik dan de naam van mijn kind nog eens tegenkom. Behalve hun naam hebben de bijbelse Gideon en de mijne op het eerste gezicht niet veel gemeen. Tijdens het vertalen van het verhaal over de richter komen er toch associaties met de andere Gideon, mijn gestorven zoon. Gaandeweg wordt het een heel manuscript. Moet het ook een boek worden? Ik aarzel, want ik wil mijn kind niet tot een
fguur in een boek reduceren. Dat zou hem nog gestorvener maken dan hij is. Maar ik merk hoe goed zijn eigen woorden – twee preken, één feestrede en een aantal gedichten – erin passen. Daarin komt hij juist tot leven. Wordt het een boek, dan wordt het in elk geval geen monument voor een gestorvene. Tijdens de eerste vertaalronde van het bijbelverhaal schrijf ik een hoofdstuk over het vertalen van het bijbels Hebreeuws. Alsof ik niet rechtstreeks op mijn doel af durf te gaan. Omtrek- kende bewegingen. Kat om hete brij. Pas daarna komen de stukjes over Gideons leven. En daarna die over zijn dood, als een soort rekenschap van mijn eigen rol in het geheel. De hoofdstukken over de bijbelse Gideon blij- ken onvoorziene verbindingen te hebben met hoofdstukken uit het leven van mijn Gideon. Overal doorheen dringen de vragen: wat heef hem bezield? En hoe komt het dat wij niets gemerkt hebben? Hoe kan hij ons zo ontkomen zijn? Met het antwoord op zulke vragen is het als met de pot goud aan het eind van de regenboog. In een Donald Duck- verhaal uit mijn vroege jeugd maken Donald en zijn neefes verwoed jacht op die schat, maar hij blijf voortdurend buiten hun bereik. Elke keer als zij bij het begin van de regenboog komen, staat de gekleurde zuil weer verderop. Hun geloof blijf ongeschokt, maar met het geloof dat de schat bestaat haal je de buit nog niet binnen. Zo kan ik wel geloven dat er plau- sibele antwoorden bestaan op de vraag waarom iemand zich het leven beneemt, maar mij ontglippen ze steeds als ik denk aan wat er met Gideon gebeurd is en wat zich in zijn hoofd zou kunnen hebben afgespeeld. Toch wil ik er zo dicht mogelijk bij komen. Dan maar geen complete antwoorden, als ik maar íets van een verklaring vind die me wat rust geef, uit de diepte haalt. Verkeren in de leegte van het gemis is beter te verdragen dan in de diepte van het niet-begrijpen.
Het vervolg Zes maanden later. Een ruwe versie van het boek is gereed. Ik heb de bijbelteksten vertaald zoals ik die zelf het liefste lees: zo letterlijk mogelijk. De tekst kan vrijwel geheel voor zich- zelf spreken, maar een paar in- en uitleidende woorden bij elk hoofdstuk kunnen geen kwaad. De stukken over Gideons leven en sterven, gepaard gaande met hefig zelfonderzoek en woeste tirades tegen harteloze instanties, vloeien zomaar uit de pen. Tijdens het schrijven komen farden van gesprekken met hem weer bij me boven. Dat is een weldaad. Soms lijkt het of ik weer even met hem in gesprek ben. Het wordt een boek. De tekst wordt kritisch en kundig gere- digeerd door Tewin van den Bergh, die door de uitgever bij mij geïntroduceerd wordt met: ‘Hij is achtendertig jaar, heef literatuurwetenschap gestudeerd en zit in de redactie van een literair tijdschrif.’ ‘Houdt-ie ook nog van voetballen?’ vraag ik. Ja, ook dat nog. Alsof Gideon zelf omschreven wordt. Tewin verricht wonderen met de tekst en bedenkt de titel. Die is meerduidig. Zoals iemand kan vergaan van verdriet, of tranen vergiet van verdriet, ben ik gaan vertalen van verdriet. Gaandeweg heb ik ook mijn verdriet vertaald in de poging om van het weerbarstige Hebreeuws een (niet minder weerbar- stige maar toch verstaanbare) Nederlandse tekst te maken. In de stukken over Gideons vrolijke leven en over zijn verschrik- kelijke dood heb ik taal gegeven aan mijn verdriet. Het opschrijven van de hevigst denkbare gevoelens bij het verlies van iemand die je met hart en ziel liefebt, werkt goed. Voor mij in ieder geval. Erover praten en nadenken is nooit weg, maar dan word je sneller afgeleid dan wanneer je het opschrijf. Dat schrijven doe je ook meestal in uren van afzon- dering en rust, omdat het volledige aandacht eist. Want ik wil het dan ook zo op schrif krijgen dat het aan alle kanten klopt.
Als dat lukt, krijg ik er nog iets extra’s bij, onverwacht. Als het er precies zo staat als ik wil, kan ik, zelfs als ik over de zwaar- ste ogenblikken heb geschreven, eventjes tevreden achterover leunen. Het opgeluchte, voldane gevoel blijf daarna overigens niet steeds aanwezig. Het verdriet wel. Maar toch. Ik weet niet of Gideon zich goed beschreven zou hebben gevoeld in de ondertitel, ‘Gideon de dichter’. Het staat mooi naast zijn naamgenoot de richter. Het dichterschap vormt een tamelijk klein deel van Gideons hele leven als zoon, broer, oom, voetballer, trainer en leraar. Met name in die laatste twee kwaliteiten was hij zélf meer richter dan dichter. Maar op foto’s heef hij vaak een dromerige blik. Dromerigheid en dichterlijkheid liggen voor het gevoel van ons, niet-dichters, in elkaars verlengde. En de in dit boek opgenomen gedich- ten van Gideon laten op een bijzondere wijze zien wie hij was. Vandaar. Ik heb bij het maken van dit boek gedurig onze kinderen en kleinkinderen in gedachten gehad. Aan hen draag ik het met liefde en eerbied op.