DE BEHANDELAAR DIE MIJN HAND DURFDE VAST TE HOUDEN (EN IK DIE VAN HAAR)
de behandelaar die mijn hand durfde vast te houden (EN IK DIE VAN HAAR) Mahdi Carlos Fathiazar en Krissie Aerts Buijten & Schipperheijn Motief – Amsterdam
Colofon ISBN: 978-94-6369-246-5 © 2023 Buijten & Schipperheijn Motief Amsterdam Omslagfoto: Susanne Vlek Omslagontwerp: Buijten & Schipperheijn Motief Opmaak binnenwerk: AMV grafimedia + Buijten & Schipperheijn Behoudens uitzonderingen krachtens de Auteurswet van 1912 mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen of openbaar gemaakt, op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgevers. Voor het maken van kopieën uit deze uitgave, ook voor zover toegestaan door de Auteurswet, zijn vergoedingen verschuldigd. Voor betaling van vergoedin - gen en voor toestemming voor het overnemen van gedeelten in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken wende men zich tot de uitgevers.
5 Woord vooraf In dit boek duiken we in de intrigerende levensverhalen van twee opmerkelijke personen: een patiënt uit de forensische psychia - trie met multitrauma’s, opgegroeid in het turbulente Iran, en een redelijk onbezorgde verpleegkundig specialist die haar wortels in Nederland heeft. Wat begint als een behandelrelatie met twijfels, ontwikkelt zich uiteindelijk tot een vriendschap die grenzen en culturen overstijgt. Naast het vertellen van hun beider levensverhaal nemen de auteurs ons mee in worstelingen rondom vraagstukken van afstand en nabijheid binnen de therapeutische setting. Ze laten zien hoe essen - tieel het is om voorbij de vooroordelen en culturele verschillen te kijken, en te ontdekken wat echt goed is voor de patiënt. Dit kan dan ook alleen met volledige openheid en steun van het behandel - team, waarbij het verhaal van de patiënt de hoofdrol speelt. Dit boek biedt niet alleen inzicht in de complexiteit van de (foren - sische) psychiatrie en psychiatrische problematiek, maar ook in de menselijke behoefte aan verbinding, begrip en acceptatie. Een absolute aanrader, zowel voor professionals in de gezondheidszorg als voor iedereen die geïnteresseerd is in interculturele relaties en de kracht van de verbinding. Wiepke Cahn Wiepke Cahn is hoogleraar Lichamelijke gezondheid bij psychiatri - sche aandoeningen aan de Universiteit Utrecht en psychiater bij het UMC Utrecht en Altrecht.
7 PROLOOG Proloog ‘Vannacht heb ik over jou gedroomd, zus.’ Al een hele poos heb je me niet bij mijn voornaam genoemd. Vanaf het moment dat we elkaar ontmoetten hebben we al goed contact, maar nu we samen schrijven en ik jouw hulpverlener niet meer ben, groeien we steeds verder naar elkaar toe. Bijna als twee mensen die per ongeluk heb - ben ontdekt dat ze verre familie van elkaar zijn. Hongerig naar meer slokken we elkaars levensverhaal op. ‘Ik droomde dat ik nog een kleine jongen was. Ik was helemaal alleen in ons huis in Karaj en dat maakte me bang. Ik zocht in alle kamers, maar kon niemand vinden. Ineens werd er aan de deur geklopt. Ik deed open en daar stond jij. Mijn grote zus! Je pakte mijn handje vast en nam me mee naar buiten. De zon scheen en ik voelde me weer blij.’ Met een grote glimlach kijk je me aan. Een paar maanden geleden stond je in mijn kantoor op de afdeling, met bijna net zo’n brede lach op je gezicht als nu. Je had een teke - ning bij je, zorgvuldig ingekleurd met pastelkrijt. ‘Heb je twee minuten voor mij, Krissie? Deze is voor jou.’ Plechtig overhandigde je me de prent. Er stonden twee tandwielen op, die zonder hapering met elkaar meedraaiden. ‘Ik wil met jou een boek schrijven, zodat anderen kunnen lezen wat mij geholpen heeft. Door jou durfde ik eindelijk te vertellen wat er allemaal met me is gebeurd. Het is geen toeval dat onze wegen elkaar hebben gekruist, dat weet ik zeker.’ Ik wist direct dat ik hetzelfde wilde. ‘Dat lijkt me echt geweldig, Carlos. Maar nu ga jij eerst weer naar huis en bouw je het contact met je nieuwe behandelaren op. Ik zal dit gaan overleggen met mijn leidinggevenden. Het is belangrijk dat zij weten wat onze plannen zijn en dat zij erachter kunnen staan.’ Tijdens onze eerste schrijfsessie maken we een plan. Zoals altijd weet jij precies wat je wilt. ‘We gaan allebei vertellen over onze jeugd, over hoe jouw leven begon in Nederland en hoe ik werd geboren in Iran en hiernaartoe kwam. Niet alleen mijn verhaal moet verteld worden, maar ook
8 dat van jou. Ik wil weten hoe jij als klein meisje was, waarom je de keuze maakte om de zorg in te gaan en waardoor je bent geworden wie je nu bent. Ik sta compleet naakt voor jou en wil je álles over mezelf vertellen, maar dan moet ook jouw masker af. Anders is het niet ons boek.’ De laatste twee woorden van je zin spreek je extra hard uit. Ik voel direct een knoop in mijn maag. Durf ik dat wel? Mijn vuile was hoort toch binnen te blijven, zorgvuldig opeengepropt in de wasmand? Bovendien is het nogal onzinnig om het over mijn leven te hebben; terwijl ik me als puber druk maakte over wat ik de vol - gende dag aan zou moeten trekken en ruzie zocht met mijn ouders over hoe laat ik ’s avonds thuis moest zijn, werd jij gemarteld in een Iraanse cel. Iedere keer dat ik daaraan denk, kolkt er een golf van misselijkmakende schaamte vanuit mijn buik omhoog, helemaal tot in mijn keel, waar ik mijn best moet doen de kleverige massa weer naar beneden te slikken. Ik ben verbaasd als ik tranen in je ogen zie wanneer ik je vertel over deze worsteling. ‘Ik vind dit zo mooi. Dit laat zien dat je écht om mij geeft. Jij bent oprecht. Dat is dus precies waarom je mij hebt kunnen helpen.’ Hoe vaker we afspreken om te schrijven, hoe verder de knoop in mijn maag zich ontwart. Keer op keer zitten we tegenover elkaar aan jouw eettafel, met mijn laptop tussen ons in. Telkens weet jij exact de juiste vragen te stellen, waardoor ik steeds meer ga vertel - len. En mij lukt het de dingen precies op papier te krijgen zoals ze in jouw hoofd zitten. ‘Weet je wat ik denk dat die droom van mij betekent, zus? Dat ik veilig ben bij jou en dat ik daardoor de kleine jongen kan zijn die ik me soms vanbinnen voel.’ Terwijl jij praat, razen mijn vingers zo snel ze kunnen over het toet - senbord; nauwgezet probeer ik jouw woorden te vangen. ‘Ik denk dat je gelijk hebt. Er moet vertrouwen zijn voordat iemand z’n kwetsbare kant kan tonen. Door te schrijven kunnen wij laten zien dat alle mensen geholpen kunnen worden, als ze het maar aandurven. Jij kunt daarin een voorbeeld voor anderen zijn. Stel nou, iemand die vastzit in de gevangenis leest ons boek. Hij denkt: als deze man hulp heeft gevonden, dan is dat ook voor mij mogelijk. Als híj zijn kwetsbaarheid kan tonen, dan lukt mij dat DE BEHANDELAAR DIE MIJN HAND DURFDE VAST TE HOUDEN
9 PROLOOG misschien ook. Dat is toch wat je wilt?’ Abrupt sta je op. De stoel waarop je zat valt om en komt met een doffe plof op het dikke beige tapijt eronder terecht. ‘Ja, zus! Dat bedoel ik. Precies dat. Dát is wat ik wil bereiken met ons boek. Samen kunnen wij het, ik weet het zeker!’
11 Verwarde man dreigt ambulancepersoneel neer te steken met mes 10 december 2018, van onze cor respondent Vrijdagavond jongstleden werd een verwarde man aangehouden nadat hij had gedreigd een ambulancebroeder neer te steken met een mes. Ook had hij een ambulance vernield. Hulpvraag Na een telefonische hulpvraag is het ambulancepersoneel ter plaatse gekomen. Eenmaal in de woning werden zij door de bewoner van het adres bedreigd met een keukenmes. De dreiging was zo ernstig dat zij naar buiten moesten vluchten en de politie hebben gewaarschuwd. Vernieling De man kwam hierop met het mes nog in zijn handen naar buiten toe en vernielde de ambulance. Toen de politie arriveerde liet de man het mes in de voortuin vallen. Aanhouding De agenten wisten de man, die overduidelijk verward was, aan te houden. Hij werd overgebracht naar het politiebureau. Het ambulancepersoneel heeft aangifte gedaan.
13 MAHDI, 1989 Het duurt lang voordat ik geboren word. Althans, in mijn vaders ogen. Mijn moeders haperende lijf voedt zijn angst met grote hap - pen. Na haar miskraam kan hij nergens anders meer aan denken. Zal het ooit lukken een zoon te krijgen? Pas wanneer hij met de schaar van de dokter het taaie vlees van mijn navelstreng mag doorknippen weet hij dat wensen waarheid kunnen worden. Hij geeft me de naam van zijn lievelingsoom: Mahdi. ‘De verlosser.’ Sinds die dag is papa de meest trotse man van Teheran. Zijn glim - lach is zo breed dat die hem soms kramp in zijn kaken oplevert. Ik krijg alles wat ik wil, zelfs een echte Atari-spelcomputer. Ik ken niemand die er ook zo een heeft. Zelf speel ik er nauwelijks op, want al mijn ooms en neefjes willen hem uitproberen. Eigenlijk is het een soort gezelligheidsmachine, want nu zijn er altijd mensen in ons huis. Meestal ga ik naast opa zitten en samen kijken we naar het scherm. Ik weet niet of hij het echt kan volgen, maar hij lacht wel vaak om al die op en neer springende poppetjes. Opa woont bij ons thuis. Nadat oma overleden was, dwaalde hij soms urenlang door de stad en steeds vaker raakte hij de weg kwijt. Gelukkig zorgt mijn vader nu goed voor hem. Opa’s ogen glinsteren als papa de kamer binnenkomt. Hij kijkt naar hem zoals papa naar mij k ijkt. Mama vindt het niet fijn in Teheran. Ze mist haar vader en moeder die in Karaj wonen en zit niet te wachten op de familieleden van mijn vader die telkens bij ons langskomen. Al die drukte. Natuurlijk krijgt ze haar zin, zij is papa’s koningin: hij heeft geld gespaard waarmee hij een stuk grond koopt, vlak bij het huis van haar ouders. Opa verhuist met ons mee. Ik ben blij dat ik hem niet hoef te missen. Steen voor steen wordt ons nieuwe huis gebouwd, steeds hoger. Eerst wonen we in het souterrain, maar na een tijdje ontstaat er een nieuwe verdieping en kunnen we een level omhoog. Eigenlijk net zoals in de spelletjes op mijn Atari. Maar eerlijk gezegd heb ik die niet eens meer uitgepakt na de verhuizing. Zonder mijn ooms en neefjes vind ik er niks aan, mijn pasgeboren broertje is veel te jong om erop te spelen en opa’s ogen zijn te slecht om nog mee te kunnen kijken. Hij ligt bijna de hele dag in bed. Papa geeft hem kleine slokjes zoete thee en dept zijn voorhoofd met een natte doek, totdat ook dat niet meer nodig is. M A H D I , 19 89
14 Ik ben zes als ik mijn vader voor het eerst zie huilen. Opa is naar God en de witte engelen, vertelt hij me door zijn tranen heen. Ik durf niet te vragen wat dat precies inhoudt, want dan moet hij vast nog meer huilen. Dus knik ik, want ik weet zeker dat papa gelijk heeft. Papa leert mij een heleboel belangrijke dingen. ‘Ik wil dat jij groot en sterk wordt, zodat je jezelf kunt redden in deze wereld. Net als Simson, dat was zo’n dappere krijger. Zijn ouders hadden eerst ook geen kinderen, maar toen schonk een engel hun toch een zoon.’ Ik kan papa’s verhalen niet altijd volgen, maar luister toch adem - loos naar alles wat hij me vertelt. Op een keer, wanneer ik een jaar of acht ben, neemt hij me mee voor een autoritje. ‘Kom, dan gaan we een eindje rijden. Ik wil je twee kanten van de wereld laten zien. En dan moet jij kiezen, zoon.’ Terwijl ik naast mijn vader zit raast de snelweg onder ons door. Karaj is de stad van steen. Overal om ons heen staan huizen en flatgebouwen. Ik weet dat er ergens ook besneeuwde bergtoppen moeten zijn, maar die zie ik eigenlijk nooit. ‘Kijk, we zijn bij de eerste stop. Stap maar uit, ik ga met je mee.’ ‘Boxing School ’ staat er in grote zwarte letters boven de ingang van het gebouw waar we naar binnen lopen. Op een verhoogd vierkant vlak staan twee mannen met bolle handschoenen aan. Het zweet parelt van hun gezicht maar dat lijkt hun niets te kunnen schelen. Ze hupsen op hun tenen op en neer terwijl hun armen naar elkaar uithalen. We lopen naar een hoek van het zaaltje. Er staat een houten bankje waarop net zulke handschoenen liggen als de zwetende mannen dragen. Aan het plafond hangt een langwerpige zwarte zak. ‘Hier mag jij oefenen, jongen. Doe deze maar aan.’ De helft van mijn armen verdwijnt in de handschoenen maar ik voel me meteen een hele kerel. Met volle kracht beuk ik tegen de bokszak. Mijn vader lacht. ‘Rustig aan, spaar je krachten een beetje.’ Hij gaat op het bankje zitten en kijkt naar me. Na nog geen drie minuten sta ik hijgend voorovergebogen, met mijn handen op mijn knieën. De handschoenen vallen met een plof op de grond. DE BEHANDELAAR DIE MIJN HAND DURFDE VAST TE HOUDEN
15 ‘Kom, we gaan verder. Het is nu tijd dat je de andere kant te zien k r ijg t .’ Mijn vaders lach is verdwenen. Met de achterkant van mijn rech - terhand veeg ik vlug het zweet van mijn voorhoofd terwijl ik op een holletje mijn vader naar buiten toe volg. De auto brengt ons een stukje buiten de stad. Het wordt al donker. Ik zie huizen die maar half afgebouwd zijn en mannen die ogen - schijnlijk doelloos op straat rondlopen. Ze dragen oude kleren en zien er vies uit. Hun gezichten zijn mager en hun wangen zitten vol zwarte vegen. ‘Zie je die mensen, zoon? Ze hebben geen werk, geen huis, geen vrouw en geen greintje geluk. Het enige wat ze doen is drugs gebruiken. Heroïne heet dat spul. Heel even voelen ze zich daar beter door, maar ondertussen raken ze alles kwijt.’ Ik weet niet wat ik moet zeggen. ‘Welke kant ga jij kiezen?’ Mijn vader kijkt opzij, zijn handen stevig om het autostuur geklemd. ‘Ik wil net zo worden als die mannen in de sportschool, papa. Die andere mannen vind ik eng.’ Mijn vader schaterlacht. Met gebalde vuist geeft hij een harde klap op de zijkant van het stuur. ‘Ik wist het. Je bent echt mijn jongen. Jij komt er wel, dat weet ik zeker. Mijn sterke zoon!’ Papa en ik delen een hobby: films kijken. Het meest houden we van cowboyfilms met John Wayne erin. Ik wil niets liever dan hem zijn en wat de rest van de wereld daarvan vindt kan mij niks schelen. Zodra het even kan zet ik mijn grote zwarte hoed op en trek ik mijn giletje aan. Ook mijn wijde broek met franjes aan de zijkant mag niet ontbreken. In m’n broekzak stop ik een plastic pistooltje. Een cowboy kan tenslotte niet ongewapend de straat op gaan. In de winkel, waar mijn moeder me iedere week heen stuurt om boodschappen te halen, kijkt inmiddels niemand meer vreemd op als ik verkleed als cowboy rijst, uien en brood kom kopen. De wereld is mijn filmset en ik mag altijd de hoofdrol spe - len. ‘Mijn knappe Famous,’ zegt mijn vader vertederd tegen me wan - neer ik met een volle boodschappentas weer thuiskom. Op school mag ik geen cowboykleren aan. Toch vind ik het leuk M A H D I , 19 89
16 om ernaartoe te gaan. Het liefst stoei ik met de jongens uit mijn klas tijdens de pauze, maar ik wil ook graag nieuwe dingen leren. Ik kan al een klein beetje lezen, maar schrijven lukt me nauwelijks. Het is alsof mijn hoofd uitgaat zodra mijn kroontjespen het papier raakt. Als ik te veel fouten maak, moet ik naar de conrector toe. Uit zijn bureaula pakt hij zijn houten liniaal terwijl ik mijn handen voor me uitstrek, de palmen naar boven gericht. Ik weet inmiddels precies hoe het gaat: ik mag pas terug naar de klas als vuurrode striemen zich aftekenen op mijn huid. Wanneer ik op dezelfde dag nog een keer kom is het pas echt erg, want dan moet het met mijn knokkels naar boven toe. Aan het einde van de schooldag praat de conrector mijn moeder bij, terwijl zij haar best doet mijn babyzusje op haar arm in slaap te sussen. Ik weet dat we haast hebben, want mijn broertje moet ook worden opgehaald. Omdat hij veel beter kan leren dan ik mocht hij naar een privéschool. ‘Ik moest hem vandaag tweemaal straf geven, mevrouw. Hij had wéér gevochten op het schoolplein én hij zat niet op te letten tijdens de les. Het is me er eentje.’ Eén keer is het zo erg dat de leraar naar ons huis komt om met mijn vader te praten. Hij begrijpt niet dat ik sommige dingen gewoon echt niet snap. Hij heeft me die dag hard in mijn gezicht geslagen, nadat hij mijn schrijfwerk had bekeken. Mijn wang gloeit er nog van na, maar ik heb het niet aan mijn ouders verteld. Als ik om hulp vraag wordt het er vast niet beter op. Maar misschien heeft papa het stiekem toch wel door; die avond kijken we samen Red R ive r. Terwijl we zien hoe John Wayne vakkundig zijn vee bijeen - drijft, voel ik zijn hand zachtjes over mijn rechterwang strijken. DE BEHANDELAAR DIE MIJN HAND DURFDE VAST TE HOUDEN