Tot zonde gemaakt
G.A. van den Brink Tot zonde gemaakt De Engelse antinomiaanse controverse (1690-1700) over de toerekening van de zonden aan Christus, met bijzondere aandacht voor Herman Witsius’ Animadversiones Irenicae (1696)
De uitgave van de handelseditie van dit proefschri! werd (mede) mogelijk gemaakt met #nanciële steun van de Hersteld Hervormde Kerk, de J.E. J urriaanse Stichting en de Dr. C. Louise %ijssen-Schoute Stichting. © 2016 Summum Academic Publications Een label van Brevier uitgeverij - Kampen www.brevieruitgeverij.nl Omslagontwerp: Brainstorm Opmaak binnenwerk: Gewoon Geertje ISBN 9789491583919NUR 704 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave m ag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand o f openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, zonder voorafgaande s chri!elijke toestemming van de uitgever.
INHOUDSOPGAVE HOOFDSTUK 1 Introductie 1 1.1. Inleiding 1.2. Doel van dit onderzoek 3 1.3. Stand van het onderzoek 8 1.3.1. Stand van het onderzoek naar het zeventiende-eeuws gereformeerde antinomianisme 8 1.3.2. Stand van het onderzoek naar de antinomiaanse controverse 1690-1700 13 1.3.3. Stand van het onderzoek naar de toerekening (imputatio) 16 1.4. Methodologische overwegingen 17 1.4.1. Tussen ‘realistische’ en ‘idealistische’ historiogra"e 18 1.4.2. Begripsanalyse 21 1.4.3. “Antinomianen” en “neonomianen” 23 1.4.5. Gebruikte teksten 28 1.5. Structuur van dit onderzoek 30 HOOFDSTUK 2 De antinomiaanse controverse (1690-1700) in context 33 2.1. Inleiding 33 2.2. Het verloop van de antinomiaanse controverse 1690-1700 36 2.3. Achtergronden van het antinomianisme 41 2.3.1. Luther en het antinomianisme 42 2.3.2. De invloed van de tweede antinomiaanse controverse 45 2.3.3. Kenmerken van het leerstellig antinomianisme 46 2.4. Achtergronden van het neonomianisme 49 2.4.1. Grotius en het socinianisme 50 2.4.2. Grotius en ‘the Grotian Religion’ 58 2.4.3. Baxters betekenis voor het neonomianisme 60 2.4.4. Leerstellige kenmerken van neonomianisme 61 2.5. Herman Witsius 63 2.5.1. Biogra"sche en bibliogra"sche schets van Witsius 64 2.5.2. Witsius en Engeland 67 2.6. De Animadversiones 70 2.6.1. Witsius en het Nederlandse antinomianisme 70 2.6.2. De aanleiding tot de Animadversiones 72 - V -
2.6.3. De geadresseerden in de Animadversiones 74 2.6.4. Structuur en kenmerken van de Animadversiones 77 2.6.5. Doorwerking en invloed van de Animadversiones 81 2.7. Samenvatting en conclusies 85 2.7.1. Samenvatting 85 2.7.2. Conclusies 87 HOOFDSTUK 3 Toerekening: historische ontwikkelingen 89 3.1. Inleiding 89 3.2. Luther over de toerekening 94 3.3. De invloed van Erasmus op de betekenis van imputatio 99 3.3.1. Erasmus over imputatio en reputatio 100 3.3.2. Erasmus’ visie en het genadekarakter van de imputatio 105 3.3.3. Erasmus’ invloed bij protestantse theologen 109 3.3.4. Erasmus’ invloed: balans 112 3.4. Socinus’ kritiek op de toerekening 114 3.4.1. Socinus’ aanvaarding van de toerekening van gevolgen 118 3.4.2. Acceptilatio bij Socinus 120 3.5. Arminius’ opvatting van imputatio als aestimatio 122 3.5.1. Lubbertus en Bertius over de toerekening 126 3.5.2. Arminianisme en socinianisme 128 3.5.3. Arminius’ beroep op Piscators omschrijving van toerekening 130 3.6. Toerekening in de gereformeerde theologie na Arminius 133 3.7. Een analyse in drie posities 137 3.7.1. Mededeling, beoordeling en bejegening bij Johannes Piscator 139 3.7.2. Mededeling, beoordeling en bejegening bij Anthony Wotton 141 3.7.3. Mededeling, beoordeling en bejegening bij John Owen 145 3.7.4. Vergelijking van de drie posities 150 3.8. Samenvatting en conclusies 151 3.8.1. Samenvatting 151 3.8.2. Conclusies 153 - VI -
HOOFDSTUK 4 Christus de zondaar? 157 4.1. Inleiding 157 4.2. Toerekening en mededeling 158 4.2.1. Mededeling van schuld in de positie van Owen 159 4.2.2. Mededeling van schuld bij de antinomianen 165 4.2.3. Mededeling van schuld bij de neonomianen 174 4.3. Toerekening en beoordeling 180 4.3.1. Het debat over de vraag of Christus zondaar was 181 4.3.2. De antinomianen over de handelende persoon 185 4.3.3. Piscator over de handelende persoon 191 4.3.4. Kritiek op Piscators verwisseling van de handelende persoon 197 4.3.5. De neonomiaanse kritiek op de persoonsverwisseling 199 4.4. Toerekening en bejegening 204 4.5.1. Witsius over mededeling, beoordeling en bejegening 207 4.5.2. Witsius over Christus de zondaar 212 4.5.3. Witsius over de handelende persoon 215 4.5.4. Witsius over de toerekening in zijn bemiddeling tussen antinomianen en neonomianen 217 4.6. Samenvatting en conclusies 220 4.6.1. Samenvatting 220 4.6.2. Conclusies 222 HOOFDSTUK 5 Rechtshandhaving en wetshandhaving 225 5.1. Inleiding 227 5.2. Socinianen over rechtshandhaving en wetshandhaving 233 5.3. Grotius’ kritiek op de noodzaak van wetshandhaving 233 5.3.1. Grotius over dispensatio 233 5.3.2. Grotius’ argumenten tegen de noodzaak van wetshandhaving 238 5.4. Grotius over de noodzaak van rechtshandhaving 240 5.5. Gereformeerde theologen en de noodzaak van rechtshandhaving 245 5.6. Gereformeerde theologen en de noodzaak van wetshandhaving 250 5.6.1. Hypothetische en absolute noodzaak van de wetshandhavin g 254 5.6.2. Dispensatio, relaxatio, epieikeia 263 - VII -
5.7. Rechtshandhaving en wetshandhaving in de antinomiaanse controverse 271 5.7.1. De neonomiaanse afwijzing van epieikeia 272 5.7.3. Williams over de wet der werken en de middelaarswe t 278 5.7.4. Antinomianen over de wetshandhaving 281 5.8. De visie van Witsius op rechts- en wetshandhaving 285 5.8.1. Witsius over Gods ius rectoris 285 5.8.2. Witsius over wetshandhaving 290 5.9. Samenvatting en conclusies 292 5.9.1. Samenvatting 292 5.9.2. Conclusies 294 HOOFDSTUK 6 Straf en vergeving 297 6.1. Inleiding 297 6.2. Socinianen over straf en vergeving 299 6.2.1. De sociniaanse disjunctie van vergeving of straf 300 6.2.2. Socinianen over de onrechtvaardigheid van strafoverdracht 301 6.3. Grotius’ visie op straf en vergeving 304 6.3.1. Grotius’ de"nitie van straf 304 6.3.2. Grotius’ de"nitie van vergeving 313 6.4. Gereformeerde theologen over straf en vergeving 318 6.4.1. Gereformeerde theologen over straf 318 6.4.2. Gereformeerde theologen over plaatsvervangende straf 323 6.4.3. Gereformeerde theologen over vergeving 328 6.5. Straf en vergeving in de antinomiaanse discussie 333 6.5.1. Baxter over straf en vergeving 333 6.5.2. Williams over straf en vergeving 336 6.5.3. Antinomianen over straf 340 6.5.4. Antinomianen over vergeving 344 6.6. Witsius’ visie op straf en vergeving 348 6.6.1. Inleiding 348 6.6.2. Witsius’ visie op straf 349 6.6.3. Witsius over vergeving 351 6.6.4. Witsius’ bemiddeling in de antinomiaanse discussie over straf en vergeving 354 6.7. Samenvatting en conclusies 357 6.7.1. Samenvatting 357 6.7.2. Conclusies 358 - VIII -
HOOFDSTUK 7 Rechtvaardigheid en proportionaliteit 361 7.1. Inleiding 361 7.2. Straf, proportie en rechtvaardigheid 364 7.2.1. Grotius over rechtvaardige strafmaat 364 7.2.2. Socinianen over rechtvaardige strafmaat 367 7.2.3. Gereformeerde theologen over rechtvaardige strafmaat 370 7.3. Twee vormen van rechtvaardigheid en proportie 374 7.3.1. Commutatieve en distributieve rechtvaardigheid 374 7.3.2. Aritmetische en geometrische proportie 382 7.4. De straf van de eeuwige dood 385 7.4.1. ‘Moest Christus de eeuwige dood ondergaan?’ ontkennend beantwoord 385 7.4.2. ‘Moest Christus de eeuwige dood ondergaan?’ bevestigend beantwoord 389 7.5 Het debat van Baxter en Owen over solutio eiusdem en solutio tantidem 392 7.5.1. Equivalentia – consequentialistisch of retributief ? 395 7.5.2. Satisfactio, solutio en vergeving 403 7.6. Rechtvaardigheid en proportionaliteit in de antinomiaanse debatten 411 7.6.1. De antinomiaanse keuze voor commutatieve rechtvaardigheid 412 7.6.2. De antinomiaanse keuze voor aritmetische proportie 415 7.6.3. De antinomiaanse afwijzing van God als rector 417 7.6.4. De neonomiaanse opvattingen over proportionaliteit 418 7.7. Jezus’ verlatenheid aan het kruis 420 7.7.1. Een schreeuw van wanhoop? Calvijn en zijn critici 421 7.7.2. De antinomiaanse controverse over Jezus’ verlatenheid 425 7.8. Witsius over rechtvaardigheid en proportionaliteit 427 7.8.1. Witsius over proportionaliteit 427 7.8.2. Witsius over Christus’ lijden aan het kruis 431 7.8.3. Witsius over epieikeia en proportionaliteit 435 7.9. Samenvatting en conclusies 437 7.9.1. Samenvatting 437 7.9.2. Conclusies 439 - IX -
HOOFDSTUK 8 Synthese en relevantie 443 8.1. Synthese: Toerekening 443 8.1.1. Imputatio als terminus technicus 443 8.1.2. Mededeling, beoordeling en bejegening 445 8.1.3. Toerekening, straf en vergeving 447 8.2. Synthese: Socinianisme, arminianisme, neonomianisme en antinomianisme 449 8.2.1. Socinus, Grotius en het antinomianisme 449 8.2.2. Neonomianisme en arminianisme 452 8.2.3. Eerste, tweede en derde antinomiaanse controverse 453 8.2.4. Vergelijking van antinomianisme en neonomianisme 454 8.3. Synthese: Witsius 456 8.4. Relevantie voor historisch onderzoek 458 8.4.1. Antinomianisme: continuïteit en discontinuïteit 458 8.4.2. Antinomianisme en het interconfessionele debat 459 8.4.3. Seeing things their way 461 8.5. Relevantie voor de systematische theologie 464 Samenvatting 471 Summary 485 Bibliogra#e 497 Lijst van a*ortingen 561 Persoonsnamenregister 563 - X -
WOORD VOORAF Max Wedemeyer vertelt in zijn boek In der Welt habt ihr Angst over de gesprekken van enkele armzalige Duitse soldaten die in januari 1943 op de vlucht zijn door de eindeloze Russische sneeuwwoestijn. Zij spreken over God, angst en over Jezus Christus. Zo’n gesprek is theologie van de reizigers, theologia viatorum . Ook deze studie gaat over de theologia viatorum. Talrijke theologen zijn op zoek geweest naar die concepten en die verwoordingen die niet alleen het meest recht doen aan het lijden van Christus, maar die ook medicijn zijn tegen de angst in de wereld. Volgens veel gereformeerde theologen kan de angst voor dood, oordeel en straf alleen dan afdoende worden gepareerd als gebruik wordt gemaakt van het concept van de toerekening ( imputatio). Niet ieder is het echter met hen eens. Socinus, Grotius en Baxter, om er enkelen te noemen, menen beter af te zijn zonder de imputatio. En zo ontstaat het gesprek van de reizigers onderweg. De gereformeerde theo- logie van de zeventiende eeuw is bepaald geen monoloog, maar een vurig en intens gevoerde dialoog. De vragen, reacties en antwoorden van anderen leiden tot herziening, ver#jning en verandering van de eigen opvattingen. Dit boek verhaalt de ontwikkeling die er hee! plaats- gevonden in de periode van de zestiende en de zeventiende eeuw in de protestantse (en daarbinnen voornamelijk de gereformeerde) theologie in de duiding van het concept van de toerekening. Veel van de stemmen uit het verleden klinken mee in de zogeheten derde antinomiaanse controverse (1690-1700). Op het eerste gezicht is dat geen dialoog maar een onverstaanbaar rumoer. Maa r als men de stemmen van vroeger weet te herkennen, blijkt ook i n het antinomiaanse debat sprake te zijn van een gesprek. Doel van deze studie is de aanvanke- lijke kakofonie van geluiden vanuit voorafgaande hi storische ontwikke- lingen te beluisteren zodat de gedachtewisseling wo rdt ontdekt. Deze studie verscheen oorspronkelijk als dissertati e in een promotie- onderzoek aan de Evangelische %eologische Faculteit , Leuven, en de Vrije Universiteit Amsterdam. Het is een eer en vre ugde mijn begeleiders te mogen bedanken. Prof. dr. A.J. Beck hee! op de h em kenmerkende wijze mijn onderzoek begeleid: nauwkeurig, #jnzinni g, met oog voor de grote lijnen en voor het detail. Zijn kundigheid in het wetenschappelijke ambacht hee! grote indruk op mij gemaakt. Prof. dr. W. Janse was bereid - XI -
als tweede begeleider op te treden na het overlijden van prof. dr. W.J. van Asselt. Hij bezit de zeldzame gave telkens weer op innemende wijze aan te moedigen, te enthousiasmeren en te stimuleren. Dank zij zijn betrokken- heid was elke bespreking een feest. Ik ben dankbaar voor de voortdurende betrokkenheid van de gemeente, kerkenraad en kerkvoogdij van de Laankerk (hersteld hervormde gemeente te Rotterdam Kralingse Veer). Hun belangst elling vloeit voort uit de warme en geestelijke verbondenheid die wij e r als gezin mogen ervaren. De groei van de gemeente zorgde voor een t oenemende werk- druk, maar tweemaal kreeg ik studieverlof – eerst ze s maanden, later nog- maals een maand. Die studieperioden gaven onmisbare impulsen aan het onderzoek. Mijn broers Willem Jan en Henk (die ook paranimfen zijn) lazen mee met het manuscript, evenals Herman van Beek, Karel Boonzaaijer en André Roozendaal. Ik ben hen buitengewoon erkentelijk voor de input en de waardevolle suggesties. Rob McCurley was bereid de Engelse samenvatting te controleren. Catharina van Haarlem en Mirma van den Brink gaven gewaardeerde hulp door voortvarend en nauwkeurig de index van persoonsnamen samen te stellen. De leden van de leescom- missie dank ik hartelijk voor hun tijd en suggesties: prof. dr. H. van den Belt, prof. dr. N.W. den Bok, dr. R.T. te Velde, prof. dr. W. van Vlastuin en prof. dr. A. Vos. Zonder bibliotheken is studie onmogelijk. Mijn dank gaat uit naar de Koninklijke Bibliotheek die digitale toegang tot vele bronnen mogelijk maakt, en vooral ook naar de mensen achter Post-Reformation Digital Library (prdl.org). Zonder PRDL was deze studie er niet geweest. Mirma, je hebt mij al die jaren van studeren onophou delijk gesteund. Heel, heel veel dank daarvoor. Het is gemakkelijker een proefschri! over de toerekening te schrijven, dan te verwoorden wat voor zegen het is dat wij samen in Gods Koninkrijk mogen dienen. M aria, wat heb jij ook meegeleefd, zeker in de laatste fase! En Jan, ji j wist al gauw wat er in al die pakketjes zat die de postauto bracht: boek en voor papa. Deze studie is ter nagedachtenis aan mijn onvergetelijke eerste pro- motor, prof. dr. Willem J. van Asselt (1946-2014). Gedurende een confe- rentie in Cambridge gingen wij de kapel in; hij zong luidkeels de psalmen Davids, ik speelde orgel. De herinnering aan Willems gedrevenheid als docent, deskundigheid als historicus, nauwkeurigheid als promotor, toegankelijkheid als mens, en dat alles gepaard met zijn verstrooidheid, sigaar en goedlachsheid brengen een gemis teweeg dat niet spoedig slij- ten zal. - XII -
- XIII - Willems heengaan bevestigt eens te meer dat alle studie hier behoort tot de theologia viatorum . Meer waarde dan deze studie hee! daarom het woord van Jezus (Joh. 16:33): “In der Welt habt ihr Angst; aber seid getrost, ich habe die Welt überwunden”.
- 1 - HOOFDSTUK 1 Introductie 1.1. Inleiding In 1696 schrij! de Nederlandse theoloog Herman Wits ius (1636-1708) een Latijns verzoeningsgeschri!, Animadversiones Irenicae. Zijn doel is vrede teweeg te brengen tussen degenen die, zo zegt hij, met de onzalige bena- mingen van antinomianen en neonomianen worden aange duid.1 De dis- cussie waarin hij poogt te bemiddelen, is de zogehe ten antinomiaanse controverse in Engeland, die vanaf 1690 tot aan ong eveer 1700 onder non- conformistische predikanten woedt. De dogmatische m eningsverschillen betre=en vooral de leer van de verzoening en van de rechtvaar diging. In 1692 wordt het neologisme “neonomianisme” voor het eerst door Isaac Chauncy (1632-1712) gebruikt. 2 Hij beschuldigt Daniel Williams (1643-1716) ervan dat deze van het evangelie een nieuwe wet ( neo-no- mos ) maakt. 3 Volgens Williams wordt, aldus Chauncy, geen volkomen gehoorzaamheid meer geëist, maar wordt het recht op het eeuwige leven verkregen op grond van gemakkelijker eisen (geloof, oprechtheid). Het begrip “antinomianisme” ( anti-nomos: tegen de wet) is van ouder datum. Dit woord is bedacht door Maarten Luther (148 3-1546) die het gebruikt tegen zijn voormalige medestander Johannes Agricola (1494- 1564). 4 In 1536 en 1537 laat Luther drie disputaties tegen de antinomianen 1 Aldus de titel van Witsius, Animadversiones. Vgl. ibid., 5: “[lites] vestrarum autem quae sub infestis Antinomorum et Neonomorum signis, quamv is improbatis utrimque nomi- nibus […] agitantur.” De Nederlandse woorden antino mianisme en neonomianisme wor- den sinds de negentiende eeuw gebruikt; daarvoor sp rak men over “antinomianerij” of over “antinomisterij” (niet over antinomisme) en ov er “neonomianerij”; zie Hulsius, Anti- nomianery ; Leydecker, Oe$eningen, 73,74,79,92,98,103,153; Comrie, Rechtvaerdigma- kinge , 41. Omdat zeventiende-eeuwse aanduidingen zoals “ socinianerij” en “arminianerij” inmiddels zijn vervangen door socinianisme en armin ianisme, wordt in deze studie dien- overeenkomstig over antinomianisme en neonomianisme gesproken. 2 Chauncy, Neonomianism Unmask’d . In dit licht is het anachronistisch de aanduiding te gebruiken voor personen en opvattingen vóór 1692, zoals o.a. bij Buchanan, Doctrine of Justi"cation , 177; Trueman, John Owen, 102; Caughey, “Responses”, 22. In Fishers Mar- row of Modern Divinity (1645) wordt wel over nomista gesproken, maar niet over neo- nomista . Ten onrechte leest L.J. van Valen de aanduiding neonomista in Fishers boek, zie Van Valens historisch nawoord in Fisher, Merg, 220 (219–228). 3 Voor enkele biogra#sche gegevens van Chauncy en Williams, zie hoofdstuk 2. 4 Zie hierover Pagitt, Heresiography, 88; Rogge, Agricolas Lutherverständnis ; Van den Brink, Witsius en het antinomianisme , 6.
- 2 - plaatsvinden. 5 Zijn bezwaar is dat Agricola aan de wet geen functie meer toekent voor het leven van de gelovigen. De antinomiaanse controverse waarin Williams en Chauncy een beeldbepalende rol spelen, is niet de eerste in de gereformeerde traditie. In de zeventiende eeuw hebben zich in de gereformeerde wereld globaal drie antinomiaanse controversen voorgedaan. De eerste vindt plaats in de jaren 1636-1638 in de enkele jaren daarvoor gestichte kolonie Massachu- setts in New England . De verloskundige Ann Hutchinson (1591-1643) verspreidt antinomiaanse opvattingen die worden veroordeeld door de synode. Zij wordt vervolgens met haar gezin uit de kolonie verbannen. Meerdere onderzoekers stellen dat deze controverse een van de meest bedreigende gebeurtenissen is geweest in het bestaan van de Staten van Amerika. 6 Het is dan ook niet verwonderlijk dat er een uitermate grote hoeveelheid literatuur over deze episode bestaat. De Puriteinse kolonies van de zeventiende eeuw in New England zijn wellicht intensiever bestu- deerd dan enige andere vergelijkbare nederzetting in de geschiedenis. 7 De tweede antinomiaanse controverse vindt in Old England plaats vanaf ongeveer 1640. Het parlement scha! in 1641 de Camera stellata af, waardoor de censuur op het drukken van boeken vervalt. 8 Onder de grote hoeveelheid boeken die vervolgens worden gepubliceerd, bevinden zich allerlei antinomiaanse geschri!en. Daartoe behoren onder andere de pre- ken van Tobias Crisp (1600-1643). 9 Ook in de jaren voorafgaande aan de Engelse burgeroorlog waren er reeds signalen van antinomiaanse sympa- thieën aanwezig, maar nu worden deze openlijk in pamQetten en boeken wereldkundig gemaakt. 10 Dit leidt vervolgens aan orthodoxe zijde tot een 5 Luther, WA, 39/1:359–417; 418–485; 486–584. 6 Hall, &e Antinomian Controversy , 3: “%e Antinomian Controversy is one of those events historians speak of as crises or turning points. Coming at a time when th e new society was still taking shape, it had a decisive e=ect upon the future of N ew England.” Vgl. Winship, Making Heretics , 1: “It le! a permanent stamp on New England, and in terms of its impact in England, it was arguably the single most important even t in sev- enteenth-century American colonial history.” 7 Aldus John Co=ey en Paul C.H. Lim in hun “Intro duction”, in Co=ey en Lim, Companion to Puritanism , 7. Belangrijke studies zijn Stoever, “Nature, Grac e and John Cotton”; Stoever, A Faire and Easie Way ; Hall, &e Antinomian Controversy ; Knight, Orthodoxies in Massachu- setts ; Winship, Making Heretics ; Winship, &e Times and Trials of Anne Hutchinson . 8 Shuger, Censorship ; Como, “Secret Printing”. 9 Crisp is predikant in Brinkworth, Wiltshire, en komt in 1643 naar Londen, waar zijn preken veel discussie oproepen. Hij ster! aan de pokken en zijn preken worden in 1643-1646 postuum gepubliceerd onder de titel Christ Alone Exalted. Over Crisp, zie Crisp, Christ Alone Exalted Ed. 1832 , 1:v–viii; Pooley, “Crisp”; Van den Brink, Witsius en het antinomianisme , 23–24; Pederson, Unity in Diversity, 210–211. 10 Como, Blown by the Spirit , 22.
- 3 - stroom van kritische publicaties waarin het antinomianisme krachtig wordt bestreden. Een van de eerste zaken die de Westminster Assembly in 1643 onderneemt, is het zenden van een petitie aan het Parlement om het antinomianisme te bestrijden en om de drukkers van deze geschri!en aan te pakken. 11 De geschri!en van Tobias Crisp en anderen moeten op bevel van de Assembly worden verbrand. In haar werk hee! de Assembly voortdurend de antinomianen voor ogen als belangrijkste opponenten. 12 De derde antinomiaanse controverse begint in 1690 als de geschri!en van Tobias Crisp opnieuw worden gepubliceerd. 13 Het verband met de tweede antinomiaanse discussie van een halve eeuw daarvoor is dus evi- dent. Ook is er volgens tijdgenoten verband met de eerste golf van anti- nomianisme. Het geschri! Rise, Reign and Ruin dat een verslag gee! van wat er gebeurd was in Old England en in 1644 in Londen wordt gepubli- ceerd, wordt in 1692 opnieuw uitgegeven. 14 Het is in deze derde contro- verse dat Witsius poogt te bemiddelen; zij is het onderwerp van deze studie. Het ontstaan en het verloop van de strijd zal uitvoeriger in hoofd- stuk 2 ter sprake komen. De antinomiaanse controverse die in deze studie wordt onderzocht, hee! dus in ieder geval de naam gemeenschappelijk met twee eerdere discussies in de gereformeerde theologie van de zeventiende eeuw. Ook inhoudelijk zijn er, zoals zal blijken, veel overeenkomsten. Vooral over die aspecten in de verzoeningsleer en in de rechtvaardigingsleer die in relatie staan tot het concept van de toerekening ( imputatio), vindt de dis- cussie plaats. Daarom staat de toerekening centraal in dit onderzoek. 1.2. Doel van dit onderzoek Het doel van dit onderzoek is een conceptuele analyse te geven van de Engelse antinomiaanse controverse (1690-1700) over de toerekening van de zonden aan Christus, in het licht van voorafgaande dogmahistorische ontwikkelingen en met bijzondere aandacht voor Herman Witsius’ Ani- madversiones Irenicae (1696). 11 Van Dixhoorn, Minutes and Papers , 5:22–23; Van den Brink, “Schade aan de leer van vrije genade”; Gamble, “Westminster Assembly against Antinomian Soteriology”. 12 Aldus Letham, Assembly, 119: “A standing committee on the antinomians was set up. And it was constantly reporting books to be burned, and sending them to Pa rliament for penal sanctions to be enforced. %ese were the main opponents the Assem bly had in mind throughout its work.” 13 Crisp, Christ Alone Exalted . 14 Winthrop, Rise Reign and Ruin (1644) ; Winthrop, Rise, Reign, Ruin of the Antinomians (1692) .
- 4 - Met deze doelstelling zijn zowel de grenzen als een aantal speci#caties van het onderzoek gegeven. De doelstelling zal in 6 punten nader worden geëxpliciteerd. 1. In de eerste plaats betre! het een historisch onderzoek. Hoewel het gaat om dogmatische debatten die aan het einde van de zeventiende eeuw hebben plaatsgevonden, is dit onderzoek zelf geen dogmatisch of systematisch-theologisch onderzoek. Een historicus spreekt zich niet uit over de vraag wie van de participanten in vroegere discussies gelijk had of welke leerstellige opvattingen als waar of onwaar moeten worden aangemerkt. Hij is geen participant in de controverse, maar stelt zich de taak de opvattingen en meningen van de historische per- sonen zo adequaat mogelijk weer te geven en te duiden. 2. Het onderzoek focust op de meningsverschillen over de toerekening (imputatio ) van de zonden aan Christus, gegeven de centrale rol van de toerekening in de antinomiaanse controverse. Echter, niet alle dis- cussies over de toerekening worden in kaart gebracht. In de gerefor- meerde theologie in de zeventiende eeuw (bijvoorbeeld bij Witsius) zijn er vier momenten waarin de toerekening een belangrijke rol speelt. 15 Witsius noemt het concept ten eerste in zijn bespreking van de erfzonde, en stelt dat de zonde van Adam aan al zijn nakomelingen wordt toegerekend. Ten tweede komt zij voor in de leer van de voldoe- ning: de zonde van de gelovigen worden toegerekend aan Christus. Ten derde speelt zij in de rechtvaardigingsleer: de gerechtigheid van Christus wordt aan de gelovigen toegerekend. Er is nog een vierde leerstuk waarin de toerekening van belang is en dat afzonderlijke ver- melding verdient, namelijk de vergeving der zonden. 16 Volgens veel zestiende- en zeventiende-eeuwse gereformeerde theologen dient ver- geving te worden gede#nieerd als de niet-toerekening van de zonden aan de zondaar zelf. 17 Om de studie niet te omvangrijk te maken blij! zowel de toerekening in de eerste als in de derde functie buiten beschouwing. 18 De focus ligt op de toerekening van de zonden aan 15 Witsius, DOF, 113 (1.8.31); 116 (1.8.34); 147 (2.3.14 ); 167 (2.4.20); 204 (2.7.6). 16 Voorbeelden van theologen die zich beperken to t de eerste drie leerstukken zijn Hodge, “Imputation”, 137; Hodge, Systematic &eology, 2:194; War#eld, “Imputation”, 302–303. Franks en Maurer noemen zelfs niet de toerekening a an Christus, Franks, “Imputation”; Maurer, “Zurechnung”. W. Joest bespreekt alleen de toerekening van de gerechtigheid en de niet-toerekening van de zonden aan de zondaar, J oest, “Imputation”, 1986. 17 McGrath, Iustitia Dei, 271. 18 Omdat in het Nieuwe Testament het woord toerekenen ( logizesthai) wel wordt gebruikt in de rechtvaardigingsleer maar niet in de verzoeningsleer, zal niettemin soms naar de betre=ende bijbelpassages en naar de uitleg daarvan die bepaalde auteurs geven, wor-
- 5 - Christus en, als gevolg daarvan, de niet-toerekening (vergeving) van diezelfde zonden ten aanzien van de gelovigen. 19 3. In de antinomiaanse discussie waarin Witsius bemiddelt, speelt de toerekening van Christus’ gerechtigheid aan de gelovigen (de voor- noemde derde functie) een signi#cante rol. Richard Baxter (1615- 1691) merkt op dat de algemene opvatting onder de protestanten is, dat de rechtvaardigheid van Christus in dezelfde zin wordt toegere- kend aan de gelovigen als dat hun zonden aan Hem worden toegere- kend. 20 De discussie over de toerekening in de rechtvaardiging staat dan ook in nauwe wisselwerking met de visie op de plaatsvervangende voldoening door Christus. Deze twee zaken zijn als het ware elkaars spiegelbeeld: het ene aspect gaat over de verwerving ( impetratio) van de zaligheid, het tweede over de toepassing ( applicatio) ervan. Ver- werving en toepassing raken elkaar in het concept van de toerekening ( imputatio ).21 Immers, de voldoening van Christus waarmee Hij de zaligheid hee! verworven, vond volgens de meeste gereformeerde theologen plaats omdat Hem de zonden van anderen waren toegere- kend. En omgekeerd delen zondaren in de genade van God als hun de gehoorzaamheid van Christus wordt toegerekend. De antinomiaanse discussie verloopt dan ook, zoals te verwachten, over beide aspecten van de toerekening. 22 Niettemin zal dit onderzoek zich beperken tot de toerekening van de zonden aan Christus. 4. Het onderzoek naar de visies op de toerekening vin dt, aldus de gefor- muleerde doelstelling, plaats in het licht van voorafg aande dogmahis- torische ontwikkelingen. Het antinomiaanse debat aan h et einde van de zeventiende eeuw gaat over zaken die ook reeds in de eeuwen daar- voor uitvoerig zijn bediscussieerd. Om te begrijpen wa arom aan het einde van de zeventiende eeuw sommige posities en soms ook bepaalde zegswijzen als problematisch worden geduid, is kennis van die vooraf- gaande debatten onontbeerlijk. Dat geldt zowel voor de positie van de antinomianen als van de neonomianen: de antinomiane n claimen den verwezen; maar dan zal dat gebeuren om te laten zien welke visie de betre=ende auteur hee! op de toerekening, niet op de rechtvaardiging. 19 Davenant, “De Justitia”, 324: “Respondeo igitur, esse maximam hujus imp utationis necessitatem; non quod Deus veram remissionem deneget, sed quod vera remissio ab hac imputatione pendeat.” 20 Baxter, Justifying Righteousness , 45, verwijzend naar Maresius, Crocius en Vasseur. 21 Toon, Puritans and Calvinism , 94: “%is doctrine of imputation lay at the heart of the [antinomian] controversy from beginning to end.” 22 Declaration against Antinomian Errours , iii: “… the Doctrines of Christ’s Satisfaction, and our Justi#cation, were in Danger…”
- 6 - congenialiteit met de positie van de zestiende-eeuwse reformatoren Maarten Luther en Johannes Calvijn (1509-1564), en maken aan hun tegenstanders het verwijt dat zij grotiaans en sociniaans zijn. De neo- nomianen, omgekeerd, beroepen zich op gereformeerde theologen die in eerdere antinomiaanse debatten het antinomianisme hartgron- dig hebben veroordeeld. Bovendien moet rekening worden gehouden met conceptuele ontwikkelingen gedurende de tijd: alhoewel er eer- dere discussies zijn geweest over de toerekening, is de antinomiaanse discussie aan het einde van de zeventiende eeuw niet louter een her- haling van een reeds voordien gevoerd debat. Sociale, politieke én conceptuele veranderingen hebben hun invloed op de diverse opvat- tingen. Een belangrijk aspect van deze studie is na te gaan en in kaart te brengen welke conceptuele veranderingen er plaatsvinden in de duiding van begrippen als toerekening, straf en vergeving, en te onderzoeken wanneer en waarom deze veranderingen zijn opgetre-den. De inhoud die in de middeleeuwse theologie aan de betre=ende con- cepten wordt gegeven, blij! hier overigens grotendeels buiten beschouwing. Dat hee! een praktische oorzaak, namelijk de omvang van deze studie. De beslissing om de grens te leggen bij de theologie van de Reformatie, is ingegeven door het feit dat de antinomianen zich voornamelijk op Luther beroepen en op zestiende-eeuwse gere- formeerde theologen. 5. Vervolgens wordt beoogd een analyse te geven van de centrale con- cepten. De vraag wordt gesteld en uiteindelijk beantwoord of er sprake is van een bepaalde coherentie in de posities van de diverse betrokke- nen. Het concept van de toerekening hee! namelijk verbintenis met tal van andere (juridische) concepten. Te denken valt aan begrippen als zonde, schuld, smet, straf, mededeling, overdracht, beoordeling, vergeving, wet, recht, rechtvaardigheid en proportie. Het ligt voor de hand dat een bepaalde interpretatie en duiding van de toerekening gevolgen hee! voor de visie op de andere genoemde begrippen. Indien er in een bepaalde positie (bijvoorbeeld het neonomianisme) inder- daad een dergelijke onderlinge samenhang en consistentie tussen belangrijke concepten aanwezig blijkt te zijn, pleit dat ervoor ervan uit te gaan dat de betrokkenen ook beoogden in hun eigen positie cohe- rent te zijn. Alhoewel deze studie historisch van aard is en niet de methodologie van de geschiedschrijving als onderwerp hee!, is het methodologi- sche aspect niettemin van groot belang. Zoals verderop ter sprake zal komen, kenmerkt veel secundaire literatuur over het antinomianisme
- 7 - zich door een ‘realistische’ benadering (zie § 1.4.1.). %eologische debatten worden dan meer of minder gereduceerd tot sociologische of politieke debatten; het is volgens deze methode de taak van de histori- cus de theologische taal te deconstrueren en na te gaan wat er feitelijk gaande was. Een dusdanige visie botst echter met een conceptuele analyse van onderling samenhangende begrippen als toerekening, vergeving en straf (etcetera). Uitgaande van een ‘realistische’ benade- ring is de beoogde analyse niet zinvol, aangezien door een dusdanige analyse niet helder wordt wat het eigenlijke onderwerp is waarover de schijnbaar theologische discussie gaat. Maar omgekeerd is de metho- dologie van een ‘realistische’ benadering niet plausibel als zou blijken dat er in theologische discussies diverse posities zijn die ieder een bepaalde mate van interne coherentie vertonen. De keuze voor een bepaalde methodologie is blijkbaar niet een beslissing die los van het onderzoek zelf kan worden gemaakt, maar staat daarmee in nauwe wisselwerking. In § 1.4. zullen daarom enkele methodologische over- wegingen ter sprake komen. 6. Herman Witsius en zijn Animadversiones Irenicae (1696) krijgen bij- zondere aandacht. Deze keuze hee! diverse redenen. Het is allereerst opvallend dat een Nederlandse theoloog door beide strijdende par- tijen wordt gevraagd te bemiddelen in hun debat. Blijkbaar wordt Witsius’ theologische kundigheid dermate hoog aangeslagen dat de Engelse betrokkenen vragen of een Nederlandse theoloog wil bemid- delen. Belangrijk is ook het gegeven dat Witsius aangee! met geen van beide groeperingen volledig in te stemmen. 23 Witsius, die algemeen als representant van de gereformeerde orthodoxie van de tweede hel! van de zeventiende eeuw wordt aangemerkt, sluit zich bij geen van beide partijen aan en kiest onder andere op grond van conceptuele overwegingen zijn eigen positie. De positie van Witsius als participant observer gee! goede reden hem te zien als iemand die niet door per- soonlijke belangen wordt gedreven en metterdaad gebaat is bij een zo objectief mogelijke analyse van de discussie. Door bijzondere aan- dacht aan Witsius’ Animadversiones te geven, is het mogelijk dit onderzoek ook als vergelijkend onderzoek vorm te geven, op een wijze die past bij het historische karakter van de studie. 23 Witsius, Animadversiones , 7: “… quamvis neutri per omnia assentiar…”
- 8 - 1.3. Stand van het onderzoek In de achterliggende jaren hebben diverse studies over het gereformeerde antinomianisme van de zeventiende eeuw het licht gezien. 24 Ook in de systematische theologie is er aandacht voor de vraag naar de relatie tus- sen gereformeerde theologie en antinomianisme. 25 In deze paragraaf wordt de stand van het onderzoek besproken aan de hand van drie aspec- ten. In § 1.3.1. komt het onderzoek ter sprake naar het zeventiende-eeuwse antinomianisme in de gereformeerde theologie, waarna in § 1.3.2. wordt gefocust op de controverse in de jaren 1690. § 1.3.3. behandelt welke aan- dacht er is gegeven aan het concept van de toerekening. 1.3.1. Stand van het onderzoek naar het zeventiende-eeuws gereformeerde antinomianisme Zoals vermeld zijn er binnen de gereformeerde theologie van de zeven- tiende eeuw drie antinomiaanse controversen te onderscheiden. Om de stand van het onderzoek naar het antinomianisme in kaart te brengen, moet uiteraard ook aandacht worden gegeven aan de secundaire litera- tuur over de eerste en tweede controverse, alhoewel deze studie zich richt op de derde controverse. Slechts weinig onderzoek naar het Amerikaanse antinomianisme hee! aandacht voor de theologische component van de controverse. 26 Belangrijke recente studies, zoals die van Bozeman en 24 Bozeman, “Glory”; Daniel, “Gill and Antinomianism”; Mahlmann, “Antinomiani s- mus”, 2005; Cooper, “%e Antinomians Redeemed”; Cooper, Fear and Polemic; How- son, Erroneous and Schismatical Opinions ; Winship, Making Heretics ; Packer, Redemption and Restoration ; Bozeman, &e Precisianist Strain ; Como, Blown by the Spirit ; Field, Rigide Calvinisme in a So*er Dresse ; Schaede, Stellvertretung ; Van Dix- hoorn, “Reforming the Reformation”; Hall, “Review of David R. Como, Blo wn by the Spirit”; Parnham, “Humbling”; Winship, &e Times and Trials of Anne Hutchinson ; Parnham, “Quietism”; Van den Brink, “Comrie en het antinomianisme”; Casselli, “Anthony Burgess”; Cooper, “Reassessing the Radicals”; Field, “Controversy”; Parn- ham, “Motions”; Parnham, “Redeeming Free Grace”; Ramsey, “Witsius and Dissen t- ers”; Van den Brink, Witsius en het antinomianisme ; Van den Brink, “Maccovius”; Brown, “Baxter”; Hampton, “Holdsworth and Antinomian Controversy”; McKelv ey, “Eternal Justi#cation”; Parnham, “Saltmarsh”; Ramsey, “Anti-Antinomi anism”; Van den Brink, “Calvin, Witsius and the Antinomians”; Van Vlastuin en Baarssen, “Ort ho- dox theoloog”; Fesko, Beyond Calvin; Van den Brink, “John Owen on Impetration and Application”; Van den Brink, “Elke daad is een werk”; Vogan, “Rutherford’s Polemic against Antinomianism”; Caughey, “Responses”; Gay, “Antinomians”; Jones, Antinomi- anism ; Gamble, “Westminster Assembly against Antinomian Soteriology”; Pederson, Unity in Diversity ; Van den Brink, “Act or Habit?” 25 Jones, Antinomianism ; Van Vlastuin, Be Renewed, 257–291. 26 Uitzondering vormen de oudere studies van Stoever; Stoever, “Nature, Grace and J ohn Cotton”; Stoever, A Faire and Easie Way .
- 9 - Winship, richten zich sterk op de sociale component en betogen dat de theologische component niet veel meer dan een epifenomeen is. Daar- mee sluiten zij aan bij de methodologie van de ‘realistische’ benadering (zie hiervoor § 1.4.1.). Winship onderneemt in zijn studie Making Here- tics (2002) een poging om nieuwe gegevens boven water te krijgen die duidelijk maken dat de antinomiaanse controverse niet zozeer gaat over theologie maar over macht. 27 Winship beziet de antinomiaanse contro- verse in New England niet als een strijd over twee tegengestelde opvattin- gen, maar als een botsing van persoonlijkheden en van persoonlijke agenda’s – als een serie van korte-termijngebeurtenissen die korte- termijn e=ecten hadden met een cumulatief e=ect. 28 Een studie die zowel ingaat op het antinomianisme in Old England als dat in New England , is &e Precisianist Strain (2004) van %eodore Boze- man. Bozeman stelt dat op beide continenten het antinomianisme een tegenbeweging is tegen het moralisme van de puriteinen. Volgens Boze- man zijn de antinomianen mensen die zelf binnen het puritanisme staan maar de nadruk op geestelijke strijd te zwaar vinden en de beloningen te gering. Vandaar dat zij terugvechten: the antinomian backlash.29 Zij komen in opstand omdat de puriteinse vereisten verpletterend zwaar worden. 30 Het antinomianisme is dus volgens Bozeman zowel een intra- puriteinse, als een contrapuriteinse beweging. 31 Voor het antinomianisme in Engeland zijn vooral de studies van Como en Cooper van betekenis. Tim Cooper onderzoekt in Fear and Polemic (2001) de visie van Richard Baxter op het antinomianisme. Zijn these is dat Baxter vooral bevreesd is voor politieke en sociale consequen- ties van het antinomianisme en daarom zo fel de theologische opvattin- gen bestrijdt. Vanwege de burgeroorlog is de situatie instabiel en dan kunnen mensen die ‘tegen de wet’ zijn, gevaar opleveren. De kritiek op de 27 Winship, Making Heretics , 7. Kaufmann benoemt Winship als “arguably this gen eration’s leading scholar of the Antinomian Controversy”, Kau fmann, “Post-Secular Puritans”, 40. 28 Winship, Making Heretics , 2: “%e book envisions the controversy in the #rst instance not as #xed and structural, but as political, as personalities, personal a gendas, and an ongoing process of judgment calls, stakings of positions, and shi!ing coalitions, a series of short term events having short term e=ects with cumulative resul ts.” Zie ook de titel van Winship, “Were %ere Any Puritans in New England?” 29 Bozeman, &e Precisianist Strain , 7. 30 Ibid., 169,333: “…grinding demand”. 31 Bozeman, “Glory”; Como, Blown by the Spirit, 29.
- 10 - antinomianen is volgens Cooper feitelijk niet theologisch van aard. 32 In ‘‘%e Antinomians Redeemed’’ (2000) betoogt hij dat de antinomianen in de secundaire literatuur vaak te kritisch zijn afgeschilderd. 33 In werkelijk- heid waren zij goede navolgers van de theologie van Luther, die de recht- vaardiging door het geloof leerde. Dat hun tijdgenoten de antinomianen bekritiseerden, was omdat de leer van Luther steeds onpopulairder werd in de loop van de zeventiende eeuw. 34 David Como onderzoekt in Blown by the Spirit (2004) de antinomi- aanse ondergrond die in Londen aanwezig is voorafgaande aan de Engelse Burgeroorlog. Ook hij poneert, evenals Bozeman, dat de kritiek op het antinomianisme moet worden verklaard als reactie op het puriteinse stre- ven naar een machtsmonopolie. Como stelt dat de opvatting van de anti- nomiaan John Eaton (c.1574-c.1630) “gevaarlijk dicht bij de standaard gereformeerde leer van de rechtvaardiging” komt, en dat de verschillen soms “uitzonderlijk moeilijk te onderscheiden zijn van de mainstream puriteinse tegenpartijen”. 35 De theologie van Eaton zou slechts weinig anders zijn geweest dan een robuuste herformulering van centrale gere- formeerde waarheden. 36 Ondanks alle veranderingen die het kerkhistorische onderzoek in de twintigste eeuw hee! gekend, blijkt dat het onderzoek van het antinomi- anisme regelmatig dezelfde kenmerken vertoont als het onderzoek van vroegere onderzoekers als Edmund Morgan, Christopher Hill en Perry Miller. 37 Gemeenschappelijk lijkt de gedachte dat achter de theologische begrippen en overtuigingen andere krachten werkzaam zijn, voorname- lijk politieke en sociale – en de taak van de historicus is de theologische 32 Cooper, Fear and Polemic , 29, en passim. Dezelfde wijze van verklaring past hij toe op de theologische discussie tussen Owen en Baxter: hun verschil in theologische op vat- tingen kan worden verklaard door de andere wijze waarop zij de burgeroorlog van de jaren 1640 hebben ervaren, Cooper, “Why Did Richard Baxter and John Owen Diverge?” 33 Cooper, “%e Antinomians Redeemed”. Cooper beroept zich op Baker, die st elt dat “Eaton clearly was in basic agreement with Luther on the doctrines of just i#cation, sancti#cation, and assurance.” Zie Baker, “Sola Fide Sola Gratia”, 125. 34 Cooper, “%e Antinomians Redeemed”, 248–252. 35 Como, Blown by the Spirit , 28,40. 36 Ibid., 180. Vgl. ibid., 198n76: “Once again, Eaton’s novelty was not so much in his speci#c theological arguments, but in the conclusions he teased out of those ar gu- ments, and most of all, in his tendency to use the theological weaponry of puri tanism against itself.” Zie ook Co=ey en Lim, Companion to Puritanism, 3; Jones, Antinomian- ism , 7. 37 Morgan, &e Puritan Dilemma ; Morgan, Visible Saints ; Hill, &e World Turned Upside down ; Miller, Orthodoxy in Massachusetts, 1630-1650 ; Miller, Errand into the Wilder- ness ; Miller, Seventeenth Century .
- 11 - taal te decoderen naar de zaken waar het echt om gaat. 38 De antinomi- aanse controversen gaan niet over leerstellige zaken, maar over macht en gewetensvrijheid. 39 Dit hee! overigens ook tot gevolg dat veel auteurs niet schromen hun waardeoordeel over de (on)juistheid van de dogmatische overtuigingen te geven. In veel gevallen betekent dit dat men de antinomianen als de theologische erfgenamen van de Reformatie beschouwt. Perry Miller schrij! in 1943: “the Antinomians upheld the true Protestant position”. 40 Ook Christopher Hill ziet in het antinomianisme van Crisp een terugkeer naar “pristine Calvinist theology”. 41 Kendall (1979) vindt dat de theo- logen van de Westminster Assembly de naam van calvinisten nauwelijks meer waard waren. 42 Zij zijn in veel loci niet meer calvinistisch maar arminiaans geworden. 43 Wayne Baker zegt dat alleen de antinomianen trouw zijn gebleven aan de theologie van Luther; Samuel Rutherford (c.1600-1661), Baxter en Williams vervallen tot werkheiligheid en mora- lisme. 44 Cooper wil Baxters kritiek op de antinomianen als angst wegver- klaren (zie de titel van zijn boek: Fear and Polemic). De vele negatieve benamingen bij Bozeman over de puriteinen maken duidelijk dat zijn 38 Lake, “%e Historiography of Puritanism”, 348. Vgl. Adams, &ree Episodes, 1:367: “[T] he, so-called, Antinomian controversy was in reality not a religious dispute , which was but the form it took. In its essence that controversy was a great deal more than a reli- gious dispute; it was the #rst of the many New England quickenings in the direct ion of social, intellectual and political development, — New England’s earliest protest against formulas.” 39 Adams, &ree Episodes , 1:367. Zie tevens Hall, &e Antinomian Controversy , 11; Coo- per, Fear and Polemic , 25; Knight, Orthodoxies in Massachusetts , 22, verwijzend naar Collinson, Godly People , 539: “… the theological achievement of the Puritans, from William Perkins onwards, can be roughly interpreted as the adaptation an d domesti- cation of Calvinism to #t the condition of voluntary Christians.” 40 Miller, “Preparation”, 269. Vgl. Miller, Colony, 59. Winship somt meerdere auteurs op die Cotton presenteren als een zuiverder calvinist met een diepgaander reformatori- sche vroomheid dan zijn opponenten, Winship, Making Heretics, 247n3. 41 Hill, &e Collected Essays of Christopher Hill , 2:144. 42 Kendall, Calvin and Calvinism , 212. Vgl ibid.: “…a substantial departure from the thought of John Calvin”. 43 Ibid., 157,209,212; Helm, Calvin and Calvinists, 6–7,57; Trueman, “Historical Event”, 255–256. 44 Baker, “Sola Fide Sola Gratia”, 132–133: “Antinomianism, as represented by Tras ke, Eaton, Crisp and Eyre, and as defended by Chauncy, was a restatement of the original Reformation doctrine of justi#cation sola "de, sola gratia , as articulated by Luther. […] As the century wore on, this trend toward moralism was more fully developed, not only within Arminianism but also among the more traditional Presbyterians as repre- sented by Rutherford, Baxter, and Williams.”