45 1. De kwaal In l eId In g Het is niet iets nieuws en daarom ook niet vreemd als verschil- lende personen over deGNHFG CCM schrijven. Dat is het vooral niet als het belang ervan zo groot is dat die zaak de doordenking en beoordeling van velen nodig heeft. Augustinus 1 prijst het erg aan als veel mensen op een verschillende manier over dezelfde kwestie schrijven. 2 Als men die kwestie op veel manieren pre- senteert, wordt het nut ervan daardoor des te beter opgehelderd, verspreid onder de mensen en op henGNHVQGIGRCUV&CVIGDGWTV bij de een op een bepaalde manier en in een bepaalde situatie, en bij een ander gaat dat weer op een andere manier en P er andere omstandigheden. Toch heeft wat dit betreft iemand Cyprianus het verwijt gemaakt 3 dat hij door PFCIGNMUNGen uit de boeken van PNGGTOGGs- ter Tertullianus over dezelfde dingen heeft geschreven als deze deed. Daarbij nam hij dikwijls de overwegingen en meningen van P meester over. Dat gebeurt bijvoorbeeld als hij over de lijdCCOJGKF spreekt en in een ander boek over de kleding van de meisjes. In de Talmoed 4 van de Joden GIVGGPTCDDPGEJVGT ‘Wie een discipel verbiedt P mening te GIIGP is als iemand die hem de erfenis van PQWFGTUYKNCHRCMMGPo'TUVCCVKOOGTU geschreven, GIV hij, dat MoGU ons de wet heeft geboden, een erfenis voor Jakobs gemeente. 5 1. Voor informatie over de personen die genoemd worden, KGFGNUVXCPPCOGP achter in dit boek. 2. Hoornbeeck noemt de vindplaats Liber de Trinit. cap. 3. In het vervolg worden door Hoornbeeck genoemde vindplaatsen, meestal uit vroegchristelijke en middeleeuwse bronnen, weggelaten. 3. verklaagt 4. De Talmoed is een belangrijk boek binnen het jodendom. Hij bevat de com- mentaren van belangrijke rabbijnen en andere Schriftgeleerden op de Tenach, die de 39 Bijbelboeken bevat die ook in het Oude Testament voorkomen. 5. Deut. 33:4.
46 Afbakening Het onderwerp waarover wij nu het verQGM gekregen hebben onG mening te geven – geestelijke verlatingen 6 – is méér dan iets anders waard om door velen besproken en behandeld te wor- den. Dat geldt temeer omdat oudere auteurs hierover maar wei- nig hebben vermeld dan alleen onder de algemene noemer van ‘moeilijkheden’ of ‘verQGMKPIGPoGPUQOUQQMKGVUKPJWPWKVNGI van het Hooglied. Wat geestelijke verlatingen nu precies P weet niemand echt goed dan hij die Gods Geest in KEJ heeft. Anderen die als het ware QPFGTGPDWKVGP)QFQONGXGPYGVGPJKGTPKGVXCP<ijn ‘vervreemd van het burgerschap Israëls, en vreemdelingen van de verbonden der belofte, geen hoop hebbende’ 7. Zij GIIGPOKP of meer: ‘Wij hebben GNHU niet gehoord of er een Heilige Geest is.’ 8 Voor hen lijkt wat hier over geestelijke verlatingen wordt ge- zegd, zoiets als een vage droom en een lege fantasie 9 te P/CCT ook FKGFQQT)QFUIGPCFGGPMTCEJVYGNYGFGTIGDQTGPijn, in wie de Geest woont en die in Gods genade leven, weten vaak niet goed te GIIGPGPFWKFGNMVGOCMGPYCVJGVKUGPYGNMGPCCOe het moeten geven als GKPFGe toestand terechtkomen. Ze P als mensen die een bepaalde KGMVG krijgen, maar daaraan geen naam kunnen geven. Bij veel mensen is er ook een grote onervarenheid om met men- sen die Q aangevochten worden, te kunnen omgaan. Dikwijls KGP G hierbij een bepaald verschijnsel voor iets anders aan – quid pro quo – en begrijpen GPKGVYCVFGVQGUVCPFKUXCPFGMYCCN en de KGMG Daardoor vergissen G KEJ gemakkelijk en ook in ernstige mate ten aanzien van de nodige zorg 10 en de geneKPI 6. De uitdrukking ‘geestelijke verlatingen’ die Hoornbeeck gebruikt, handhaaf ik in deG hertaling, hoewel het woord ‘verlatingen’ in het moderne Ne- derlands officieel niet mogelijk is. Het begrip ‘geestelijke verlatingen’ is in theologische literatuur echter een staande uitdrukking geworden. Er wordt een gemoedstoestand door aangegeven, waarbij men aangeeft KEJFQQT)QF verlaten te voelen. 7. Ef. 2:12. 8. Hand. 19:2. 9. een ydele droom / ende gesochte phantasy 10. cure
47 De moeilijkheid van de kwestie en de noodCCM tot onderwijs hierin PUCOGPGGPXQNFQGPFGQQTaak om anderen en vooral onGUVWFGPVGPJKGTQXGTVGQPFGTYen. Daarmee stellen we hen in staat om kerkelijke hulp en KGNUorg te geven. Dit kan náást wat onGGGTYCCTFGNGGTOGGUVGTGPEQNNGICFT8QGVKWs 11 daarover al geschreven heeft. Bovendien roepen we ieder op om ijverig in- formatie aan te dragen ten dienste en tot troost van hen die er graag alles voor overhebben om in deG KGNUCPIUV en -strijd on- derwijs en troost te ontvangen. DeG KGNUCPIUV kan groter P dan de benauwdheid bij iemand die lichamelijke KGMVGP en pij- nen moet ondergaan; en daarin QWJITCCIJWNRGPXGTNKEJVKPI ontvangen. Omschrijving We spreken hier over ‘geestelijke verlatingen’, en daarmee P de zwaarste aanvechtingen bedoeld die een ziel in dit leven kan hebben. Ze komen namelijk het dichtst bij het verschijnsel 12 van helse angsten en smarten. Het behaagt God soms om Zijn kin- deren als het ware langs de rand 13 van de hel naar de hemel te leiden. ‘Mijn ingewand KGFV en is niet stil’, GIV Job. 14 En David GIVn/PJCTVMGGTVQOGPQOOPMTCEJVJGGHVOXGTNCVGP’ 15 Jesaja voegt het samen en spreekt over een verlatene en bedroef- de van geest. 16 Jeremia geeft aan dat het een YCTG last is: ‘Wat last? Dat Ik ulieden verlaten CN spreekt de H eere .’17 Hij GK van KEJelf: ‘Het werd in mijn hart als een brandend vuur, besloten in mijn beenderen; en ik bemoeide mij om te verdragen, maar kon niet.’ 18 De geestelijke verlating is een last van de geest die men in de KGN ervaart en over geestelijke CMGP gaat. Wij spreken over verla- 11. Zie de inleiding voor wat Voetius betreft. 12. gevoelen 13. Hoornbeeck spreekt over ‘mond’. 14. Job 30:27. 15. Ps. 38:11. 16. Jes. 54:6. 17. Jer. 23:33. 18. Jer. 20:9.
48 ting en over het missen of het wegnemen 19 van iets, maar deze kwestie kunnen we alleen maar goed begrijpen als men het te- genovergestelde noemt, dus de weldaad die er nu niet is. 20 Men kan bijvoorbeeld niet weten wat duisternis is dan alleen door aan licht te denken; en men weet niet wat blindheid is dan alleen als men denkt aan het tegenovergestelde hiervan, namelijk het kun- nen KGP<QYGGVOGPQQMPKGVYCVIGGUVGNMGXGTNCVKPIKUFCP alleen wanneer men eerst denkt aan de genade die nu ontbreekt en die men sterk mist. De genade van God mag men opvatten als de gunst en welwillendheid van God, de Heere, waardoor Hij ons alles wat goed is wil toeschikken. Men mag ook spreken over de genade in ons die God ons gegeven heeft. DeG bestaat uit alle weldaden – en dan voornamelijk de geestelijke weldaden, waar- over het hier gaat – die ons door God geschonken P*GVICCV om de gratiam dantem en de gratiam datam 21; een gevende genade en een gegeven genade. Genade en genadegaven Wat de gevende genade betreft, wordt God overal in Zijn Woord genadig genoemd. 22 In de gewone manier van spreken heeft men het over ‘genade vinden in iemands ogen’. In Lukas 1:30 leGP we: ‘Vrees niet, Maria, want gij hebt genade bij God gevonden.’ En Genesis 6:8 GIVJGVo: ‘Maar Noach vond genade in de ogen des H eeren .’ Abraham sprak tot God: ‘Heere, heb ik nu genade ge- vonden in Uw ogen, QICVQEJPKGVXCP7YMPGEJVXQQTDo )GP 19. privatie. Er is onderscheid tussen negatio en privatio. Te GIIGPFCVGGPOGPU geen vleugels heeft, bevat een negatio. Te GIIGPFCVGGPOGPUIGGPCTOGP heeft, bevat een privatio. Negatio geeft aan dat iets er niet is, maar privatio geeft aan dat iets ontbreekt wat er had moeten P 20. Een moeilijke passage. Hoornbeeck GIVn&QEJFGYNY[UGIIGPXGTNCVKPIGP / ende die eenige ontberinge privatie [veronderstellen], kan dat niet verstaan worden dan door het tegendeel / door dat goet / welckes verlatinge het segt.’ Hoornbeeck GIVOGVoveel woorden: We kunnen alleen uitleggen wat we met verlatingen bedoelen, als we benoemen wat er niet is terwijl het er wel behoort te PYCPVXGTNCVKPIKUIGGPaak van negatio maar van privatio. 21. ‘De genade Gods’ is een genitiefconstructie die QYGNMCPFWKFGPQRYKGGT geeft (gratia dans) als op de genade die gegeven wordt (gratia data). Er PD het woord ‘genade’ dus altijd een gevende en een ontvangende partij. 22. Ex. 33:19, Ps. 116:5.
49 18:3). En Qijn er meer plaatsen in de Heilige Schrift te noemen. Wat de gegeven genade betreft, wordt geGIFFCVYXCP)QFIe- nade krijgen; genade en vrede, QCNU4QOGKPGPegt. In ande- re brieven wordt over menigerlei genade gesproken (1 Petr. 4:10), genade voor genade (Joh. 1:16), de God aller genade (1 Petr. 5:10). Welnu, in deG=IGIGXGP?IGPCFGFKGCCPFGWKVXGTMQTGPGPYQTFV geschonken, moet er in de eerste plaats aandacht P voor het wezen van de genadegaven, en dan gaat het over geloof, liefde en hoop; en vervolgens voor de waarneming van genade, zoals de vrede, de troost en de vreugde in God en in de CNKIJGKF&CV eerste is altijd beslist noodCMGNM en wordt ook altijd aan de uitverkorenen gegeven. Dat blijft ook in hen en CNPQQKVWKVJGP weggaan. Dat is de CNXKPIFKGKPJGPDNHV ,QJ JGVDN,- vende CCF (1 Joh. 3:9), het onvergankelijke CCF (1 Petr. 1:23), het ingeplante Woord dat wortels heeft (Jak. 1:21, Matth. 13:21). Het tweede is echter aan veranderingen onderhevig en kan ver- duisterd of verminderd worden. Het is als het leven in een toe- stand van bewusteloosheid 23. Het is als bij de bomen die in de winter hun bladeren verlieGPGPIGGPXTWEJVGPJGDDGPGPD,- na niet meer lijken te leven. Of als een vuur dat geen vlammen meer heeft, maar toch nog wel brandt. Of als de maan die ver- duisterd wordt, of als de zon die achter een wolk schuilgaat maar er toch wel is. Er blijft in de KGNFWUYGNCNVFIGNQQHGPIGGUVGNMNGXGn 24, maar het gevolg ervan – de werking, de reflectie 25, de glans 26, de vrucht, de vreugde – is in hen niet meer merkbaar 27. Iemand die in God en Christus gelooft, schept hierover vreugde uit God in Wie hij gelooft; en omdat hij gelooft, KGVJFCVJGOulke heerlijke ge- nade en GIGPKPIGPIGIGXGPYQTFGP#NUJFKVGEJVGTOKUVFWU als hij niet ervaart dat hij gelooft, kan hij geen vreugde uit God 23. swijm 24. geest 25. weerslag 26. schijnsel 27. houd somwijlen in haar op
51 verlaten’ (Hebr. 13:5). En in Jesaja 49:15 klinkt het: ‘Kan ook een vrouw haar WKIGNKPI vergeten, dat KEJ niet ontferme (…)? Ofschoon deGPXGTICVGPo CN+MVQEJWPKGVXGTIGVGPo U WNV vragen waarom men dan toch GIV dat God de KGN ver- laat. Daarop antwoorden we dat dit niet geldt voor de nooda- kelijke genade tot CNKIJGKF maar wel voor de waarneming van CNKIJGKFGPXTGWIFGKPFGiel. Wat dit laatste betreft, trekt God Zich terug en laat Hij Zijn genade en vriendelijkheid niet QCCP de KGN merken. Met Zijn hemelse vertroostingen en vreugde vloeit Hij niet Q in de gelovige over als Hij vroeger wel deed. Daardoor merkt hij Gods genade in P hart ook niet Q op. De KGN kan KEJ niet geruststellen dat G aan God toebehoort. De gelovige kan ook geen genoegen vinden in P godsdienstig le- ven of in alles wat hij doet. Hij mist namelijk de weerkaatsing van de rust en vrede die hij gewoonlijk in God en door God heeft. De KGNKUJKGTFQQTGTDCTOGNMDGFTQGHFGPQQMKPGGPFQTTGIe- stalte. In plaats van rust is er onrust, en ook mistroostigheid. De KGN gaat GNHU tegen God strijden, Die Zijn genadig aangeKEJV weigert te laten zien en aan haar voorkomt als een vertoornd God, Die nu strijdt tegen haar die Hij eerst vertroostte. ‘Wees Gij mij niet tot een verschrikking; Gij V mijn Toevlucht ten dage des kwaads’ (Jer. 17:17). ‘De afgrond roept tot de afgrond, bij het gedruis Uwer watergoten; al Uw baren en Uw golven P over mij heen gegaan’ (Ps. 42:8). ‘De wateren PIGMQOGPVQVCCPFG KGN+MDGPIGonken in grondeloGOQFFGTYCCTOGPPKGVMCP staan; ik ben gekomen in de diepten der wateren, en de vloed overstroomt mij’ (Ps. 69:2,3). De KGNURTGGMVoals David in Psalm 55:5-8: ‘Mijn hart smart in het binnenste van mij, en verschrik- kingen des doods PQROIGXCNNGP8TGGUGPDGXKPIMQOVO aan, en gruwen overdekt mij; QFCVKMeg: Och, dat mij iemand vleugelen als ener duive gave! Ik QW heenvliegen, waar ik blij- ven mocht. Zie, ik QWXGTYGIwerven, ik QWXGTPCEJVGPKPFG woestijn.’ Zo is het gesteld met deGIGNQXKIGPsJWPiel is rusteloos in hen
54 brood, niet verlaten geKGP Het gaat hier steeds om een totale verlating, en dan mag men zeggen dat nog nooit gezien is dat een rechtvaardige op die manier door God verlaten werd. Dit mag u in lichamelijke en ook in geestelijke KPQRXCVVGP God blijft de KGNCNVKLFPCDKLnYCPVFG H eere uw God is een barm- hartig God; Hij CNWPKGVXGTNCVGPPQEJWXGTFGTXGPo &GWV En de profeet smeekt daarop: ‘Verlaat mij niet, o H eere ; mijn God, wees niet verre van mij’ (Ps. 38:22). Maar God treedt als het ware wel een stapje terug (Hos. 5:15) naar Zijn plaats. Het is als bij een kind; wanneer moeder de hand een beetje lo- slaat of even uit de buurt gaat 34, wordt het direct heel bang en begint het te huilen – en Q is het ook met de KGN Toch blijft het hart van de moeder bij haar kind, hoewel het dat niet beseft en denkt dat mama het in de steek laat. Het is niet anders dan bij de liefde tussen man en vrouw; die blijft er altijd, ook als hij haar voor enige tijd moet verlaten. Ja, de liefde wordt hierdoor bij beiden des te sterker aangewakkerd. Zo is het ook bij Christus; als Hij Zich na de onderling ervaren betuigingen van Zijn liefde en gemeenschap weer enigsKPUCCPFG-GTMQPVVTGMVDNHV<P hart toch bij haar en heeft Hij haar nog veel meer lief dan XQQT mogelijk houdt of dan elf naar Christus kan verlangen. Hooglied In het Hooglied van Salomo wordt ons dit beschreven als Christus van Zijn bruid, de Kerk, gaat wijken; en wat er gebeurt vóór Hem weer aantreft. ‘Ik QEJVFGUPCEJVUQROPNGIGT*GO&KGP mijn KGNNKGf heeft; ik QEJV*GOOCCTKMXQPF*GOPKGVo *QQIN 3:1). Hier KGVWFTKGFKPIGPIGDGWTGPFCV%JTKUVWUPKGVD<PDTWKF is maar van haar is geweken; dat de bruid Hem daarom zoekt; en dat *GOPKGVFKTGEVMCPXKPFGP+PJQQHFUVWMMQOV%JTKUVWU beladen met allerlei gaven van de Geest, weer tot haar om die aan haar te geven. Maar dan laat G Hem door haar QPFKIe 35 traag- 34. van het selve wijckt 35. vuyge
55 heid niet binnen. ‘De stem mijns Liefsten, Die klopte, was: Doe Mij open, Mijn WUVGT Mijn vriendin, Mijn duive, Mijn volmaak- te; want Mijn hoofd is vervuld met dauw, Mijn haarlokken met nachtdruppen’ (Hoogl. 5:2). Kijk, Q komt Hij vanuit ZichGNH en met WNMG overvloedige e- geningen om haar, onwaardige, daarmee te overladen. Maar wat gebeurt er? ‘Ik heb’, GIVij, ‘mijn rok uitgetogen, hoe CNKMJGO weder aantrekken? Ik heb mijn voeten gewassen, hoe CN ik G weder beQGFGNGP!o (Hoogl. 5:3) En dan volgt: ‘Mijn Liefste trok Zijn hand van het gat der deur, en mijn ingewand werd ontroerd om Zijnentwil. Ik stond op om mijn Liefste open te doen; en mijn handen drupten van mirre en mijn vingers van vloeiende mirre, op de handvatten van het slot. Ik deed mijn Liefste open, maar mijn Liefste was geweken, Hij was doorgegaan; mijn KGNIKPIWKV vanwege Zijn spreken; ik QEJV*GOOCCTKMXQPF*GOPKGVKM riep Hem, doch Hij antwoordde mij niet’ (Hoogl. 5:4-6). Hoe gaat het met de bruid als Hem QGMV! Wat de anderen betreft: ‘De wachters die in de stad omgingen, vonden mij, sloegen mij, verwondden mij; de wachters op de muren na- men mijn sluier van mij’ (Hoogl. 5:7). En wat haarGNHDGVTGHVn+M beYGGT u, gij dochteren van JeruCNGO indien gij mijn Liefste vindt, wat WNVI*GOCCPeggen? Dat ik krank ben van liefde’ (Hoogl. 5:8). En Christus getuigt van Zijn liefde jegens haar in Hooglied 4:9: ‘Gij hebt Mij het hart genomen, Mijn WUVGTQDTWKF gij hebt Mij het hart genomen met één van uw ogen, met één ke- ten van uw hals.’ En van hun onderlinge ontmoeting 36 getuigt Hij als KP<PQIGPYQTFVnCNUGGPFKGXTGFGXKPFV’ 37: ‘Toen ik een weinig je van hen weggegaan was, vond ik Hem Dien mijn KGN lief heeft; ik hield Hem vast en liet Hem niet gaan’ (Hoogl. 3:4). Gregorius GIV ‘Maar Q snel Hij van haar is weggegaan, keert Hij terug, en om de heilige KGN niet te lang van haar Liefste te vervreemden, GPFV Hij de stralen van Zijn Woord in haar ver- langende KGNGPCNUFKGFCCTKPMQOGPUOGNVJCCTJCTVo$#u- 36. wederkomste 37. Hoogl. 8:10.
56 gustinus lezen we dat de bruid met de tover van haar ogen 38 de Bruidegom roept. En hij vervolgt: ‘De ogen van de Heere PQXGT de rechtvaardigen, en met Zijn oren luistert Hij naar hun gebe- den. Ja, Hij wacht GNHU niet op het eind van die gebeden, maar valt ermiddenin en komt met spoed in hun hart. Met de dauw van Zijn hemelse QGVJGKFXGTXWNFMQOV*VQVFGXGTNCPIGPFG KGN*XGTMYKMVFGXGTOQGKFGOGVMQUVGNMGalf, verCFKIt 39 de hongerige, geeft voedende kracht aan hem die in de ziel verdord is 40, en doet hem het aardse vergeten. Daardoor denkt die mens niet meer aan KEJelf en wordt hij door de Heere wonderlijk versterkt. Hij doet hem opnieuw leven en hoewel ingetogen, lijkt het alsof hij dronken is.’ Psalm 22 Op een even sterke manier wordt alles wat de toestand en de om- standigheden van de geestelijke verlating betreft, ons in Psalm 22 beschreven. ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?’ Uit deG woorden is de benaming van deG geestelijke verlating voortgekomen, en daarom is het goed voor een beter begrip van de kwestie deze psalm aan een nader onderzoek te onderwer- pen 41. De KGN GIV ‘Mijn God’, en eigenlijk QCNU het Hebreeuws aan- geeft: ‘Mijn sterke God’. Ze begint dus met een uiting van haar geloof, en pas daarna spreekt GQXGTJCCTXGTNCVKPI&GVQGUVCPF van die KGN geven we aan door te GIIGP dat G van God verla- ten was. Dat geldt op twee manieren: (1) GYQTFVFQQT)QFPKGV verhoord terwijl GJCCTIGDGFGPWKVTQGRV e wordt ook niet geholpen in haar grote en dringende nood. ‘Waarom hebt Gij mij verlaten, verre PFGXCPOPXGTNQUUKPIXCPFGYQQTFGPOPU brullens? Ik roep des daags, maar Gij antwoordt niet’ (vs. 2,3). Daarom had de dichter geen rust: ‘en ik heb geen stilte’ (vs. 3). ‘Ik ben uitgestort als water, en al mijn beenderen hebben KEJXCn- 38. met sulcke betooveringen 39. ververscht 40. mest de dorre 41. wat nauwer te ontledigen