Inhoud___ Voorwoord 9 Hoofdstuk 1 Kind, voor een eeuwigheid geschapen 11 1.1 Gods hart voor kinderen 1.2 In zonde ontvangen en geboren 1.3 Van generatie op generatie 1.4 Godsbeeld 1.5 Ontwikkeling kinderen 4-8 jaar 1.6 Ontwikkeling kinderen 8-12 jaar 1.7 Een hele of een halve 1.8 Vragen Hoofdstuk 2 Doel en beleid 27 2.1 Verantwoordelijkheid kerkenraad 2.2 Goede leiding 2.3 Jaarprogramma 2.4 Onderlinge taakverdeling en overleg 2.5 Leerstijlen 2.6 Groepsdynamica 2.7 Regels en gedrag 2.8 Vragen
Hoofdstuk 3 Inhoudelijke voorbereiding 45 3.1 Doorlopende lijn 3.2 Bijbellezen 3.3 Doel van het verhaal 3.4 Vertellen is zien 3.5 Vertellen met hoofd en handen 3.6 Gebed 3.7 Tekst leren 3.8 Vragen Hoofdstuk 4 Praktische voorbereiding 63 4.1 Doel 4.2 Ideeën 4.3 Middelen 4.4 Voorbereiding knutsel- of spelactiviteit 4.5 Orde op zaken bij het knutselen 4.6 Taken 4.7 Jaarlijks uitje 4.8 Vragen Hoofdstuk 5 Clubavond in orde 81 5.1 Ontvangst 5.2 Zie het maar eens stil te krijgen 5.3 Orde tijdens het bezinnende deel 5.4 Pauze 5.5 Orde tijdens het ontspannende deel 5.6 Opruimen 5.7 Nog even en dan naar huis 5.8 Vragen Hoofdstuk 6 Contact met ieder kind 99 6.1 Heb ze lief 6.2 Onderling verdelen 6.3 Oogcontact, aanraking en tijd 6.4 Communicatievoorwaarden
6.5 Luisteren, samenvatten en doorvragen 6.6 Afstemmen, benoemen en leiding nemen 6.7 Dit kind is anders 6.8 Vragen Hoofdstuk 7 Meeleven 117 7.1 Verjaardagen en andere feesten 7.2 Pesten 7.3 Ziekte 7.4 Rouw 7.5 Contact met thuis 7.6 Pastoraat 7.7 Overdracht 7.8 Vragen Literatuurlijst 135
11 1 Kind, voor de eeuwigheid geschapean 1.1 Gods hart voor kinderen ‘Juf, ik hou van de Heere Jezus!’ Met een glunderende glim - lach kijkt Femke (7) naar juf Hanny. Het Bijbelverhaal is net afgelopen. De laatste vraag van de juf klinkt nog na in de oren van de kinderen: ‘Ken jij de Heere Jezus?’ Voor Femke is het klip en klaar. Natuurlijk heeft zij de Heere Jezus lief. Juf Hann kijkt haar verwonderd aan. Ze weet niet goed raad met de situatie. Zou het waar zijn wat Femke zegt? Geen mens kan meer onbevangen liefhebben dan een kind. Waar volwassenen soms overspoeld worden door twijfel, vragen en onzekerheid, zien we dat kinderen met open vizier het Evangelie ontvangen. Ja, onze kinderen zijn vanaf hun eerste begin dood in zonden en misdaden. Maar tegelijkertijd zijn het kinderen van de belofte. ‘Hij gedenkt Zijn verbonds tot in der eeuwigheid; het woord, dat Hij ingesteld heeft tot in duizend geslachten.’ (Ps. 105:8) ‘Laat de kinderkens tot Mij komen en verhindert hen niet; want derzulken is het Koninkrijk Gods.’ (Mar. 10:14) Kinderen zijn welkom bij de Zaligmaker. In tegen - ___ » «
12 stelling tot ons, weet Jezus wel raad met kinderen die Hem liefhebben. Ze zijn volgens Hem een voorbeeld voor volwassenen. Wees dankbaar als een kind je vertelt dat het van de Heere Jezus houdt. Zonder er direct definitieve conclusies aan te verbinden, mag je je samen met het kind verwonderen over Gods genade. Volg het kind in de jaren die volgen, biddend om verdieping van Zijn werk. Je draagt als kinderwerker de grote en heerlijke verant- woordelijkheid om het Evangelie te verkondigen. (Rom. 1:16) Op het gebed zendt de Heere arbeiders in Zijn oogst. (Matth. 9:38) Je gehoorzaamt Gods roeping en verkondigt Zijn Evangelie. Herken je het verlangen, dat je niets liever doet dan wijzen op Christus? Omdat je jezelf kent, maar ook weet dat de Heere jou in genade aanziet? Wie zelf dit verlangen niet kent, kan geen kinderwerk doen. Kinderen hebben recht op levende richtingwijzers. Kinderwerkers gehoorzamen Gods roeping en verkondigen Zijn Evangelie, met de handen gevouwen op Gods belofte. Bij de voorbereiding voor een clubavond, mag je je han - den vouwen op Gods beloften. (Ps. 103:17) De Heere kent kinderen vanaf hun eerste begin, (Ps. 139:16) Hij verbond Zelf Zijn Naam aan hun leven. ‘Zo betuigt en verzegelt ons God de Vader, dat Hij met ons een eeuwig verbond der genade opricht, ons tot Zijn kinderen en erfgenamen aan- neemt (…) en zo verzegelt ons de Zoon, dat Hij ons wast in Zijn bloed (…) en zo verzegelt ons de Heilige Geest (…) dat Hij bij ons wonen, en ons tot lidmaten van Christus heiligen wil.’ (Doopformulier)
13 Genade komt niet van beneden, maar van boven. Dat is wellicht een opluchting voor jou als kinderwerker. De Heilige Geest gebruikt Zijn Woord om jongens en meis - jes van zonde te overtuigen en tot Christus te leiden. Zijn kracht ligt in Zijn offer en niet in onze woorden of metho - den. Spurgeon bemoedigt je: ‘Heb goede moed; dezelf- de God, Die al zovelen van de u toevertrouwde kinderen heeft zalig gemaakt, is machtig er nog velen te redden, en wij zullen ons heel erg verheugen als wij honderdtallen van onze kinderen tot Christus gebracht zien.’ Opdracht en verlangen • Stel jezelf eens eerlijk deze vraag: waarom doe ik kinderwerk? 1.2 In zonde ontvangen en geboren Met een denkrimpel tussen zijn ogen staat Harmen bij de deur te wachten. Als meester Koos hem vragend aankijkt, stelt hij onverwachts een diepe vraag. ‘Meester, als ik nou heel goed mijn best doe en niet meer zondig, ben ik dan een kind van God?’ Koos legt een hand op Harmens schouder. ‘Zou dat lukken, denk je?’ ‘Wij geloven, dat door de ongehoorzaamheid van Adam de erfzonde uitgebreid is geworden over het hele men- selijke geslacht; welke is een verdorvenheid van de hele natuur en een erfelijk gebrek, waarmee de kleine kinde- ren zelfs besmet zijn in hun moeders lichaam, en die in de mensen allerlei zonden voortbrengt, die in hem zijn als een wortel daarvan; en zij is daarom zo lelijk en gru -
14 welijk voor God, dat zij genoegzaam is om het menselijk geslacht te verdoemen. Zij is ook door de doop niet totaal tenietgedaan, noch helemaal uitgeroeid, aangezien de zonde daaruit altijd als opwellend water uitspringt, zoals uit een onzalige fontein.’ (NGB, art. 15) Wij mensen zijn diep geworteld in de zonde. Wij zijn zon- de. Zo ook onze kinderen. Ons doopformulier beschrijft dat zij in zonden ontvangen en geboren zijn, zodat zij in het rijk van God niet kunnen komen. Ieder kind moet op- nieuw geboren worden. Jezus sprak: ‘Tenzij dat iemand wederom geboren wordt, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien.’ (Joh. 3:3b) Wie dit op zich in laat werken, kijkt anders naar kinderen, kijkt anders naar kerkelijk jeugdwerk. Het confronteert ons met een strijd op leven en dood, die alleen gewonnen kan wor- den door genade in het bloed van Christus. De Heere wekt door de prediking, door Bijbelverhalen, door Zijn Woord kinderen tot leven. Kinderwerkers zijn de mond van de Heere, als ze Zijn Woord trouw zaaien, met verwachting van het levendmakende werk van de Heilige Geest. Dat is vol liefde, maar tegelijk radicaal. ‘Voorts is de belofte van het Evangelie, dat een ieder, die in de gekruisigde Christus gelooft, niet verloren gaat, maar het eeuwige leven heeft; welke belofte aan alle volken en mensen, tot welke God naar Zijn welbehagen Zijn Evangelie zendt, zonder onder- scheid moet verkondigd en voorgesteld worden, met be- vel van bekering en geloof.’ (DL, hoofd. 2, art. 5) Voorts is de belofte van het Evangelie, dat een ieder, die in de gekruisigde Christus gelooft, niet verloren gaat, maar het eeuwige leven heeft. (DL hoofd. 2, art. 5)
15 Wie zo naar kinderen kijkt en het Bijbelverhaal vertelt, doet biddend het kinderwerk. Met verwachting, omdat het Woord van de Heere nooit leeg terugkeert. ‘Want ge- lijk de regen en de sneeuw van den hemel nederdaalt en derwaarts niet wederkeert; maar doorvochtigt de aarde en maakt, dat zij voortbrenge en uitspruite, en zaad geve den zaaier en brood den eter; Alzo zal Mijn woord, dat uit Mijn mond uitgaat, ook zijn, het zal niet ledig tot Mij wederke - ren; maar het zal doen hetgeen dat Mij behaagt, en het zal voorspoedig zijn in hetgeen, waartoe Ik het zend.’ (Jes. 55:10-11) Op Gods tijd zal de oogst groot zijn. Spurgeon zegt: ‘Ik ben ervan overtuigd dat kinderen bekeerd kun- nen worden. Hij, Die met Goddelijke soevereiniteit de grij - ze zondaar van zijn zondige wegen kan terugbrengen, kan ook een kind van zijn zonde overtuigen.’ Verwachting • Met welke verwachting doe jij kinderwerk? 1.3 Van generatie op generatie ‘Ik heb jouw vader nog op club gehad!’ Juf HannJOLPODFKW als Harmen haar verbaasd aankijkt. ‘Echt, bent u al zo oud dan?’ ‘Heel oud! Jouw vader had net zo’n leuke blonde kuif als jij.’ Harmen grijnst: ‘Was papa ook wel eens vervelend?’ De Heere werkt van generatie op generatie. Mozes ge- bruikt dit als pleitgrond wanneer hij bidt in Psalm 90:1: ‘Heere, Gij zijt ons geweest een Toevlucht van geslacht tot geslacht.’ Niet voor niets noemt Salomo de kinderen in Psalm 127 ‘een erfdeel des HEEREN’. In de kinderzegen
16 laat de Heere zien dat Hij doorgaat met Zijn werk. Zijn verbond draagt Zijn beloften over van generatie op ge- neratie. Als kinderwerkers dragen wij Gods beloften en onze verantwoordelijkheid over in het contact met kinde - ren. Jozua geeft Israël de opdracht om de herinnering aan Gods wonderen levend te houden: ‘Opdat alle volken der aarde de hand des HEEREN kennen zouden, dat zij sterk is; opdat gijlieden den HEERE uw God vreest te allen dagen.’ (Joz. 4:24) Ook Asaf wijst hierop: ‘Wij zullen het niet verbergen voor hun kinderen, voor het navolgende geslacht, vertellende de loffelijkheden des HEEREN, en Zijn sterkheid en Zijn wonderen, die Hij gedaan heeft. Want Hij heeft een getui - genis opgericht in Jakob, en een wet gesteld in Israël, die Hij onzen vaderen geboden heeft, dat zij ze hun kinderen zouden bekendmaken, Opdat het navolgende geslacht die weten zou, de kinderen die geboren zouden worden; en zouden opstaan en vertellen ze hun kinderen; En dat zij hun hoop op God zouden stellen en Gods daden niet vergeten, maar Zijn geboden bewaren.’ (Ps. 78:4-7) Paulus herinnert Timotheüs aan wat hij leerde als kind. ‘Maar blijf gij in hetgeen gij geleerd hebt en waarvan u verzekering gedaan is, wetende van wien gij het geleerd hebt, En dat gij van kinds af de heilige Schriften geweten hebt, die u wijs kunnen maken tot zaligheid, door het ge- loof hetwelk in Christus Jezus is.’ (2 Tim. 3:14-15) Kinderwerk is van levensbelang. In het leven van elke dag bukken we neer bij een kind dat huilt en troosten we het. Als een kind valt, dan reinigen we de vuile wond, zelfs als dat even extra pijn doet. We weten dat het kind daarmee uiteindelijk beter af is. We waarschuwen een kind in liefde om ‘heel voorzichtig te zijn onderweg’. Soms lijkt het dat we ons minder zorgen maken om hun eeuwige toekomst. Verdwijnt die zorg niet vaak achter dagelijkse beslomme-
17 ringen? ‘Bidt er maar veel om’, klinkt het dan zonder al te veel hoop. Alsof er geen eeuwigheid van afhangt. Wie de liefde van Christus uit eigen ervaring kent, kan niet anders dan met hart en ziel het Evangelie verkondigen aan kinderen. Wie de liefde van Christus uit eigen ervaring kent, kan niet anders dan met hart en ziel het Evangelie verkondigen aan kinderen. ‘Zo zijn wij dan gezanten van Christus’ wege, alsof God door ons bade; wij bidden van Christus’ wege: Laat u met God verzoenen.’ (2 Kor. 5:20) Deze oproep klinkt in ie - der Bijbelverhaal, in ieder gebed. Het begint echter niet als we voor de groep staan, het begint thuis. Nog voor we een letter ter voorbereiding op papier zetten. Op de knieën. Knieën • Voorbereiden voor een clubbijeenkomst begint op de knieën. • Hoe functioneert dat in jouw leven? 1.4 Godsbeeld ‘God, dat is iemand met een lange baard en Hij is heel streng!’ zegt Anne als juf Julia haar vraagt Wie de Heere is. ‘Op een dag komt Hij in de wolken. Daar ben ik ’s nachts wel eens bang voor.’ Juf Julia knikt haar vriendelijk toe. ‘Waarom denk je dat de Heere er zo uitziet?’
18 Ons begrip van God is kleiner dan een druppel van een oceaan. Laten we God dan ook niet proberen te vangen in ons menselijk begrip. Voor onszelf niet en voor de kinde - ren niet. Dat versmalt slechts de oneindige ruimte die er ligt in het Wezen van God. Wij kunnen God niet begrijpen. Wij kunnen Hem echter wel ontmoeten in wat wij zien en lezen. Wat wij zien, dat is Zijn schepping. ‘De hemelen ver- tellen Gods eer, en het uitspansel verkondigt Zijner han- den werk.’ (Ps. 19:2) Wat wij lezen, dat is Zijn Woord. Zijn Woord is het middel om Hem te kennen. Johannes conclu- deert dat het Woord in Christus vlees werd en onder ons woonde, vol van genade en waarheid. (Joh. 1:14) Laten we God niet proberen te vangen in ons menselijk begrip. Mozes had een vriendschappelijke omgang met de Heere. (Ex. 33:11) Dit brengt Mozes ertoe om te vragen of de Heere hem Zijn heerlijkheid wil tonen. Dit kan, maar dan vanachter een rotsspleet waarbij hij alleen Zijn rugzijde ziet. Wanneer de Heere voorbij gaat, vertelt Hij Wie Hij is en hoe Hij is. ‘HEERE HEERE, God, barmhartig en genadig; lankmoedig en groot van weldadigheid en waarheid, Die de weldadigheid bewaart aan vele duizenden, Die de on - gerechtigheid en overtreding en zonde vergeeft; Die den schuldige geenszins onschuldig houdt, bezoekende de ongerechtigheid der vaderen aan de kinderen en aan de kindskinderen, in het derde en in het vierde lid.’ (Ex. 34:6-7) Ook op de Sinaï laat God iets van Zichzelf zien. ‘En het aanzien der heerlijkheid des HEEREN was als een verte - rend vuur op het opperste diens bergs in de ogen der kin- deren Israëls.’ (Ex 24:17)
19 In deze glimpen van het Goddelijke Wezen zien we de Heere in Zijn gerechtigheid en heiligheid. Het volmaakte beeld van God. Zo concludeert Paulus dat God rijk is in barmhartigheid en groot is van liefde, waarmee Hij ons heeft liefgehad (Efeze 2:4). Zelf gebruikt de Heere beelden om ons mensen tege- moet te komen. Hij spreekt over Zijn mond, Zijn ogen, Zijn oren. Het meest concreet zien we de Heere echter in de menselijke gedaante van Zijn Zoon. ‘En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader), vol van genade en waarheid.’ (Joh. 1:14). Laten we in contact met kinderen sober zijn in het gebruik van concrete duidingen van God. Dit betekent dat we ons beperken tot dat wat Hij zelf zei en hoe Hij onder ons woonde in Christus. Te gemakkelijk schetsen we een onjuist en eenzijdig beeld, dat een kind waarschijnlijk levenslang meedraagt in het geheugen. Met alle gevolgen van dien. Eigen Godsbeeld • Wie een Bijbels Godsbeeld wil vormen doet er goed aan tijdens het persoonlijk Bijbellezen over een langere periode alles op te schrijven wat de Heere over Zichzelf zegt. 1.5 Ontwikkeling kinderen 4-8 jaar ‘Harmen, blijf daar eens vanaf. Die zijn voor straks, in de pauze.’ Geschrokken kijkt Harmen achterom terwijl hij een
20 koekje teruglegt op de schaal. ‘Maar ze zien er zo lekker uit!’ Juf Julia trekt hem glimlachend aan zijn oor. ‘Lekker hè? Dat zijn ze straks nog steeds!’ Kinderen zijn in volop in ontwikkeling gedurende de tijd dat ze deelnemen aan kerkelijk kinderwerk. Het is belang - rijk dat je als leidinggevende op hoofdlijnen weet in welke ontwikkelingsfase ze zich bevinden. Dat heeft invloed op je Bijbelverhaal, je knutselopdrachten, maar ook op de manier waarop je regels stelt. Wanneer kinderen een compliment krijgen, herhalen ze positief gedrag. Kinderen in de leeftijd van vier tot acht jaar staan onder kinderwerkers bekend als ‘makkelijk’ en ‘gezellig’. Voor de één vertederend, omdat ze zich helemaal aan je leiding en enthousiasme overgeven. Voor de ander een uitdaging, omdat het niveau van de kinderen een enorme versimpe - ling van denken vereist. Bij kleuters tussen de vier en de zes jaar is er meestal nog geen onderscheid tussen spelen en werken. Door hun spel leren kinderen allerlei vaardigheden. Zo oefenen ze bij- voorbeeld omgangsvormen, als ze vadertje en moedertje spelen. Jonge kinderen spelen veel buiten en zijn licha - melijk actief door te klimmen, fietsen en in de zandbak te spelen. Daarbij maken ze bewust keuzes met wie ze wel of niet spelen. Zo jong als ze zijn, weten ze al wie ze wel of niet leuk vinden. Jonge kinderen laten zich sturen door hun behoeften. Ze doen waar ze zin in hebben. Ouders geven hier leiding aan door goede dingen te belonen en verkeerde dingen te straffen. Wanneer ze een beloning
21 (compliment) krijgen, herhalen ze positief gedrag. Zodra er een kans is om straf te krijgen, proberen ze negatief gedrag na te laten. Hier geef je sturing aan, als leiding - gevende op club. Het verschil tussen werkelijkheid en fantasie is bij kinde - ren tussen vier en zes jaar niet altijd aanwezig. Dit bete - kent dat symbolisch taalgebruik en beeldspraak niet goed overkomt. Jezus als ‘de Weg, de Waarheid en het Leven’ is voor deze kinderen in veel gevallen te vaag, te hoog gegrepen. Kinderen tussen de zes en de acht jaar maken een sprong voorwaarts in de kennisontwikkeling. Door het leren lezen en schrijven gaat een nieuwe wereld open. Ze krijgen een dieper inzicht in begrippen. Bijvoorbeeld bij het overlijden van een moeder of oma kan het steeds beter begrijpen wat dat betekent. Deze verwerking gaat in stappen. Zo kan het gebeuren dat een kind een halfjaar na de begrafe - nis concludeert: ‘Oma komt dus nooit meer terug.’ Het kortetermijngeheugen is bij zes- tot achtjarigen vol- groeid, hun langetermijngeheugen neemt toe. Kinderen zijn op deze leeftijd heel gevoelig voor waardering of af- keuring. Hun mening over ‘goed’ of ‘fout’ is ook op deze leeftijd nog sterk afhankelijk van beloning en straf, maar wordt nu meer gestuurd door een innerlijk besef van goed en kwaad. Realiseer je dat je als volwassene hierin een voorbeeldfunctie hebt. Het verschil tussen werkelijkheid en fantasie is bij de jonge kinderen niet altijd aanwezig.
22 1.6 Ontwikkeling kinderen 8-12 jaar ‘Jij mag op mijn feestje komen, als ik straks mee mag doen met knikkeren.’ Harmen onderhandelt met Otto, terwijl Otto een knikker in een gat tussen twee stoeptegels schiet. Triomfantelijk haalt Otto zijn winst uit het ‘potje’ en kijkt Harmen aan. ‘Oké, maar dan wil ik wel dat je die “dok” inzet bij het knikkeren.’ Het wereldbeeld van kinderen neemt toe naarmate ze groter worden. Eerst was hun wereld beperkt tot de box, daarna tot de huiskamer en inmiddels is zelfs de eigen straat niet meer genoeg, maar strekt hun leefwereld zich uit tot de hele wijk of stad. Steeds zelfstandiger verkent een kind de omgeving. Op de fiets, of met een stoer, zelfgemaakt houten geweer trekt het door de buurt. Altijd op zoek naar nieuwe contac - ten, spelmogelijkheden en uitdagingen. Zo ook op de club. Tussen acht en tien jaar ervaren kinderen dat hun wereld veel groter is dan ze eerder beseften. Het langetermijngeheugen neemt toe, waardoor ze kennis kunnen opslaan. Dit bete - kent bijvoorbeeld dat kinderen Bijbelverhalen gemakkelijker onthouden. Ze kunnen symboliek meer en meer begrijpen. Ook voelen ze goed aan of een vraag suggestief bedoeld is. Wanneer kinderen aanvoelen dat een vraag stuggestief bedoeld is, geven ze meestal sociaal wenselijke antwoor - den. Wees hier beducht op als leidinggevende; zoek hun hart. In de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen gebeurt in deze leeftijdsfase veel. Ze merken op school, bijvoorbeeld bij rekenen en taal, dat ze verschillende capaciteiten heb - ben. Dit kan faalangst en minderwaardigheidsgevoelens tot ontwikkeling brengen. De ‘groep’ wordt steeds belangrijker voor hen. Vriendschappen worden makkelijk gesloten en gaan soms ook snel weer voorbij. Voornamelijk bij jongens
23 begint pestgedrag een kans te krijgen. In deze leeftijdsfase is de morele ontwikkeling minder afhankelijk van straf en beloning. Het kind leert begrijpen wat wel en niet verwacht wordt. Tussen tien en twaalf jaar begint de groeispurt. De één groeit en ontwikkelt zich snel, terwijl een ander wat achter - aan komt. Benadruk als leidinggevende gezamenlijkheid, in plaats van onderlinge verschillen. Kinderen zijn in deze fase druk met het sluiten van vriendschappen en uitdelen van gunsten: ‘Jij mag op mijn feestje komen.’ Ze ervaren span - ning tussen ‘erbij willen horen’ en ‘op willen vallen’. Daarbij zien we dat jongens met jongens spelen en meiden met meiden. Kinderen stellen op deze leeftijd talloze vragen. Ze kunnen je overspoelen met hun waaromvragen. Als er veiligheid is binnen ons kinderwerk, durven kinderen met vragen te ko - men. Zie het als een uitdaging. Op moreel gebied gaan kinderen regels toetsen aan hun eigen wensen. Ze leren zien hoe anderen hem of haar erva - ren. Kinderen willen graag een ‘goed’ kind zijn in de ogen van hun leidinggevende. Hoe lastig ze zich ook gedragen, eigenlijk schreeuwen ze om bevestiging. Ze willen vooral ‘leuk’ gevonden worden. Houd van ze, dan gaan ze ook van jou houden. Kinderen komen immers niet langer omdat ze nu eenmaal gebracht worden, maar vooral omdat ze er zelf zin in hebben. ‘Ga je met mij mee naar club? Bij ons is het echt vet!’ Eerst was het de box, toen de huiskamer en inmiddels de hele wijk of stad. Steeds zelfstandiger verkent een kind de omgeving.
24 1.7 Een hele of een halve ‘Mijn vader wordt ouderling!’ Anne kijkt triomfantelijk de kring rond. Juf Hanny’s gedachten schieten terug naar ja- ren geleden, toen zij samen met de vader van Anne op de jeugdvereniging zat. Toen kende hij de Heere al, realiseert zij zich nu. ‘Geef ons de eerste jaren van een kind, en wij kunnen met Gods genade de wereld, het vlees en de duivel uitdagen om die sterfelijke ziel te verder ven. Die eerste jaren, ter - wijl de klei nog zacht en kneedbaar is, dragen veel bij tot de vorming van het vat. Zeg niet, jij die de jeugd on - der wijst, dat je bediening ook maar enigszins minder ge - wichtig is dan de onze, die zich voornamelijk met oudere mensen bezig houden.’ Spurgeon spoort ons hier aan om te investeren in de eerste jaren van het kind, omdat de geest dan nog kneedbaar is. Kennis en indrukken uit de kinderjaren gaan levenslang mee. ‘Leer den jongen de eerste beginselen naar den eis zijns wegs; als hij ook oud zal geworden zijn, zal hij daar van niet af wijken.’ (Spr. 22:6) De Amerikaanse evangelist Dwight L. Moody sprak over een ‘halve bekering’ als het een volwassene betrof en over een ‘hele bekering’ als een kind de Heere leerde ken - nen. Kinderen hebben namelijk nog een leven lang voor zich, om vrucht te dragen en tot zegen te zijn. De Bijbel geeft ons de voorbeelden van Daniël, David, Josia, Jozef, Mozes, Samuël en Timotheüs. Dienstknechten van God, die Hij riep toen ze nog jong waren. Als kind, als tiener, als jongvolwassene. Dit betekent dat kinder werk binnen de kerkelijke ge - meente geen vrijblijvend knutselparadijs is. Integendeel, het is de werkplaats van de Heilige Geest. Zowel bij in - spannende als bij ontspannende activiteiten moet alles
25 erop gericht zijn dat kinderen de Heere leren kennen. Het kan niet zo zijn dat we drukker zijn met de lijm die op de grond drupt of het knutselwerkje dat wellicht niet afkomt, dan met de ziel en zaligheid van kinderen. Betekent dit dat we voortaan anderhalf uur lang op een stoel zitten en de Bijbel lezen? Zeker niet. Het betekent dat we ons biddend voorbereiden, zowel op het Bijbelverhaal als op het knutselwerkje. Het daagt ons uit om ons voortdurend voor ogen te houden dat we in het kerkelijke jeugdwerk strijden voor de ziel en zaligheid van kinderen, van men - senlevens. Dit maakt ons in alles intens afhankelijk van de nabijheid en zegen van de Heere. Zo transformeert het kinder werk van creatieve activiteitenbegeleiding naar clubavonden waarin kinderen de Zaligmaker door het Bijbelse onder wijs in het hart kijken. Van de eerste hand - druk tot de laatste groet. Voortdurend, gedompeld en geworteld in zelfopofferende liefde. Zoals ook Christus Zijn gemeente liefhad. ‘Ik voor u, omdat u anders …’ Kinderwerk binnen de kerkelijke gemeente is geen vrijblijvend knutselparadijs. Kinderwerk in de bedding van Gods eeuwigheidsperspec - tief betekent zaaien voor de oogst. Straks op de jongste dag staan wij allen voor Zijn troon. Klein en groot, oog in oog met onze Schepper. Anne, Femke, Otto en Harmen evengoed als de meesters en jufs. Een heerlijk wonder als we die dag kinderen mogen ontmoeten, in kleding wit als sneeuw.
26 Voor Gods aangezicht • Je verantwoordelijkheid als kinderwerker voor Gods aangezicht vraagt om een afhankelijke houding. Realiseer je dat je Godsbeeld, je persoonlijk geloof en je persoonlijkheid invloed hebben op de omgang met kinderen. Welke zorg besteed je hier aan? 1.8 Vragen Persoonlijke vragen: • Wie is de Heere Jezus voor jou persoonlijk? • Welke plaats heeft het kinderwerk in jouw gebeden? • Welke verandering van denken of handelen vraagt dit hoofdstuk van jou, binnen het kinderwerk? • Wat heb je (van anderen) nodig om die verandering te kunnen realiseren? Gespreksvragen: • Staat jullie kinderwerk in het teken van een strijd op leven of dood? • Hoe functioneren Gods beloften vanuit de Heilige Doop binnen de boodschap van jullie kinderwerk? • Welke doelstelling formuleren jullie op basis van dit hoofdstuk voor het kinderwerk in het komende sei- zoen? • Wat hebben jullie nodig om die doelstelling (menselij- kerwijs gesproken) te kunnen realiseren?