h Voorwoord op Ds. Frans Bakker (1919-1965) is slechts gedurende een klein aantal jaren dienaar geweest van het Goddelijke Woord. Hij diende de Christelijke Gereformeerde Kerk van Huizen en Driebergen. De Heere nam hem op rela- tief jonge leeftijd tot Zich. Na zijn overlijden bleef ds. Bakker echter spreken door middel van de geschriften die hij had achtergelaten. Deze werden namelijk gepubliceerd. Veel mensen in Nederland en in andere landen kunnen ervan getuigen dat deze nagelaten geschriften voor hen tot zegen zijn geweest. Ik acht het dan ook een voorrecht dat uit zijn werken een dagboek is samengesteld. Het is mijn hartelijke wens dat de Heere er Zijn zegen aan zal hechten en hoop dat velen met vreugde deze medita - ties zullen lezen. Heeft de Heere niet Zelf beloofd dat de gedachtenis van de rechtvaardige tot zegening zal zijn? (Spr. 10:7) Augustus 2012 Veenendaal, Ds. P. den Butter
h 1 januari op He JM[\M JMOQn Laat Uw werk aan Uw knechten gezien worden.Psalm 90:16a Eén ding is zeker: die de Heere nodig hebben op hun levensweg, zullen niet beschaamd worden. Daarom is er niets beters dan om een jaar te beginnen met gevou - wen handen. Wetend dat we diep afhankelijk zijn van God in de hemel. Nu is het wel waar dat er niets beters is dan te beginnen met gebed, maar het is natuurlijk ook de vraag: Wát zullen we bidden en waarom zullen we bidden? We lezen in de Heilige Schrift dat wij niet kunnen bidden gelijk het behoort. Dat is inderdaad zo. Paulus kon niet bidden zoals het behoorde, want hij bad tot driemaal toe of de doorn in zijn vlees weggenomen mocht worden. Maar het was geen gebed dat God beha - gen kon, want hij moest die doorn behouden, opdat hij zichzelf niet zou verheffen. Paulus kon niet bidden zoals het behoort, maar ook Mozes kon het eigenlijk niet. Hij vroeg aan de Heere om het land Kanaän binnen te mogen trekken. Dat was zijn vurige begeerte. Maar het bleek dat zijn gebed voor God niet kon bestaan. Het werd niet vervuld, want de Heere zei tot hem: ‘Spreek niet meer van deze zaak.’ Ja, wat zullen wij dán bidden? Ook hierin geeft Gods Woord onderwijs aan hen, die niet bidden kunnen. Aan hen, die dwalen, aan hen, die niet weten wat ze moeten wensen en aan hen, die niet weten wat goed voor hen is. Gods Woord leert ons dat er geen beter gebed is, dan te vragen om het werk des Heeren . Lezen: Psalm 90
h 2 januari op He _IZM OMJMd Laat Uw werk aan Uw knechten gezien worden …Psalm 90:16a Wanneer Mozes dit gebed uitspreekt, vraagt hij niet in de eerste plaats om een zegen over zijn eigen werk. Ook niet over wat hij zelf doet. Hier wordt gesproken over Gods werk. En er kan geen beter gebed in het hart le - ven, dan dat er eerst gevraagd wordt naar Gods werk. Dat gebed zal zeker verhoord worden. Dat gebed is de Heere aangenaam. Dat is een kostelijke gestalte, want och, er wordt zoveel gevraagd en er wordt zoveel ver - langd. We hebben dit nodig en dat. Ieder wil van zijn eigen kruis verlost worden. Maar de Schrift gaat ons voor in het ware gebed, waarin het niet eerst gaat om u en mij. Ook niet om wat wij zullen doen. Als het dáárop aan moet komen, wordt het een jaar dat eeuwig moet mislukken. In het gebed van Mozes gaat het werk des Heeren voorop. Dát is kostelijk. Bij het begin van het nieuwe jaar moeten wij weer begin - nen om te sterven aan onszelf. Aan ons eigen werk, aan wat wij doen, aan wat wij willen, aan wat wij verlangen, aan wat wij gedacht hebben, aan wat wij bedacht heb - ben. We moeten al ons eigen werk neerleggen en alles uit handen geven. Mozes bidt: ‘Laat Uw werk (…) gezien worden.’ Want als Gods werk gemist wordt, dan wordt nog alles ge - mist. Maar vraagt u om Gods werk, dan mag u erop rekenen dat u eigenlijk om het beste hebt gevraagd. Lezen: M at théüs 6:5-15
h 3 januari op Beginnen als knecht Velen zeggen: Wie zal ons het goede doen zien? Psalm 4:7a Velen vragen: ‘Wie zal ons het goede doen zien?’ Maar weinigen vragen: ‘Verhef Gij over ons het licht Uws aanschijns, o H eere.’ En dat is toch het eerste en het voornaamste wat we nodig hebben: Het licht van het vriendelijk aangezicht des Heeren. Kunt u dat nog missen? Dan bent u arm. Ga zo maar niet verder tot aan het eind van dit jaar als u het mag beleven. Vraag dan maar veel om het licht van Gods aangezicht en vraag dan ook maar veel om het licht van de ontdekking. Dan leren we sterven aan ons eigen werk. Mozes bidt: ‘Laat Uw werk aan Uw knechten ge - zien worden.’ Wie zijn die knechten? Zijn dat Mozes en Aäron? Zijn dat misschien de priesters of de Levieten alleen? Zijn dat alleen de predikanten, de ouderlingen of de diakenen? Nee, ieder die aan de Heere moet vragen wat hij doen moet, is een knecht. Een knecht kan en wil zijn eigen weg niet meer gaan. Die heeft in de zalige dienst van de Heere geleerd om eigen wegen te verachten en Gods we - gen daarboven te verkiezen. Zelfs al zou het tot schade zijn van eigen vlees en bloed. Bent u door genade een knecht geworden? We kunnen het nieuwe jaar niet als bazen beginnen. Van nature zijn we dat. Wij zijn koning op de troon. Geve de Heere dat we in het dal van ootmoed dit jaar mochten beginnen, om als knecht te vragen: ‘Heere, wat wilt Gij dat ik doen zal?’ Lezen: Psalm 4
h 4 januari op Ook voor kinderen … en Uw heerlijkheid over hun kinderen.Psalm 90:16b Het gebed van Mozes in Psalm 90 is ook een gebed voor de kinderen, voor de jeugd, voor de toekomst van de gemeente. Als we vader en moeder mogen zijn en als we voor onszelf eens werkelijk mogen vragen om het per - soonlijke werk van God aan onze ziel, dan kunnen we onze naaste niet vergeten, en toch zeker onze kinderen niet. Ouders, hoe is dat met u? Bent u daar wel eens mee bezig? Niet alleen voor uzelf, maar ook voor uw kinde - ren? Als u voor uzelf verlegen bent om dat werk Gods in uw ziel, zult u het vanzelf ook vragen voor uw kinderen! Jonge mensen, hier ligt nog een gebed van de grote knecht Mozes voor jullie. Jullie zijn het nieuwe jaar wel begonnen, maar jullie kunnen het nieuwe jaar ook niet alleen door. Nodig is dat jullie door het gebed gedra - gen worden. Bovenal door het gebed van de Heere Jezus Christus, Die leeft om voor Zijn volk te bidden. Maar ook het gebed van je ouders heb je zo nodig. En … je eigen gebed. Hoe jong je ook bent, vraag in het pas be - gonnen jaar maar aan de Heere om een nieuw hart. Dat is een hart dat naar de wil van God leert vragen. Vraag maar niet wat jij wilt. Wat wij willen is altijd verkeerd. Vraag maar veel of de Heere wil geven dat je mag vra - gen: ‘Heere, wat wilt Gij dat ik doen zal?’ Dán ben je gelukkig. Niemand is te jong om de Heere te dienen. Zijn dienst is een zalige liefdedienst! Lezen: Psalm 72:1-10
h 5 januari op Vruch ]Q christus En de lieflijkheid des H eer en onzes Gods zij over ons. Psalm 90:17a Mozes bidt ook of de lieflijkheid des H eer en over ons zal mogen zijn. Dat is het vriendelijk aangezicht des Heeren, dat zijn de blijken van Gods gunst. Van nature hebben we God de Heere tegen. Daarom is het zo no - dig te vragen of de Heere ons niet in onze vloek, maar in een zegen wil aanschouwen. Daartoe hebben we de grote Vloekdrager, de Heere Jezus Christus, nodig. Die dierbare Borg heeft gezegd: ‘Zonder Mij kunt gij niets doen.’ Valt er een vrucht in ons leven van de lieflijkheid des H eeren ? Dan is dat alléén een vrucht van Hem, Die vloekwaardig voor God is geworden. De vloek was voor Hem, en de zegen voor Zijn volk. In Hem mag u vragen om de lieflijkheid des H eeren. Bent u daar verlegen om? Waarom is er zo weinig gebed? Waarom is er zo weinig afhankelijkheid? Omdat we zo weinig om God verlegen zijn. Omdat we die lieflijkheid des H eeren zo kunnen missen. We zijn tevreden met onze eigen weg. Geve de Heere ons allen toch die lieflijkheid van Zijn vriendelijk aangezicht. Want: ‘Zo God voor ons is, wie zal dan tegen ons zijn?’ Niemand. Ook de moeiten niet, ook de zorgen niet, ook de rouw niet, ook het gemis niet, ook het verdriet niet, ook de smart niet. Als het mag vallen onder de lieflijkheid des H eeren in het per- soonlijke leven, in het kerkelijke leven of in het gezinsle - ven, dan hebben we álles mee! Lezen: Romeinen 8:28-39
h 6 januari op Ons dagelijks werk En bevestig Gij het werk onzer handen over ons, ja, het werk onzer handen, bevestig dat. Psalm 90:17b Nadat Mozes eerst vraagt om Gods werk, vraagt hij ook een zegen over het werk van zijn handen. Hij heeft het niet over ‘ons werk’ maar over het werk dat ons is opgelegd. We hebben allemaal een taak, een roeping in ons dagelijks werk. Hoe klein, hoe gering, van hoe wei - nig betekenis die taak ook is, het is een taak die ons van bovenaf is opgelegd. We zullen ook in het komende jaar ons werk weer opvatten. De grote vraag is echter: Hoe gaan wij ons werk weer doen? Doen we dat onder de lieflijkheden des H eeren , onder Zijn vriendelijk aangezicht, óf onder een God met Wie we nog onverzoend leven? Doen we onze taak nog onder een God Die we nog kunnen mis - sen? Wat een ontzettende waarschuwing! Er zijn maar twee mogelijkheden: We hebben God mee in ons dage - lijks werk, in het werk onzer handen, óf we hebben God erin tegen. Hebt u ooit geleerd dat dat waar is in uw leven? Als we God tegen hebben, hebben we álles tegen. Ook voor het dagelijkse leven is het zo nodig een God te kennen en nodig te hebben. Zelfs voor de allerkleinste dingen. Als we het over de geestelijke dingen hebben, zitten we meteen zo hoog in de boom. Maar Mozes zegt: We moesten ook maar eens in ons dagelijks werk terechtko - men. Want ook in dat dagelijks werk is het zo nodig dat we daarover de gunst des Heeren mogen smaken! Lezen: Psalm 127
h 7 januari op Toch gedoopt Toen kwam Jezus van Galiléa naar de Jordaan tot Johannes, om van hem gedoopt te worden. M at théüs 3:13 Johannes doopte zondaren in de Jordaan. Wie waren dat? Dat waren zij die moesten belijden dat het niet helpt om een nauwgezette farizeeër te zijn of een voorname sadduceeër. Zij moesten allen erkennen dat zij niets had - den om voor God te kunnen bestaan. Ze waren schuldig aan al Gods geboden. Niet één bleef er over die de be - kering niet van node had. Daarom doopte Johannes hen met de doop der bekering. Ook Jezus kwam er om door Johannes gedoopt te wor - den. Maar dát werd voor Johannes te veel. Voor de eerste keer weigerde hij om de doop te bedienen. Christus had immers de afwassing der zonden niet nodig! Johannes vond dat het eerder omgekeerd zou moeten. Hij moest door Jezus gedoopt worden in plaats van Jezus door hem. Wat groot dat deze scherpe boeteprediker – die niemand ontzag – zichzelf ook een zondaar gevoelde en dat hij daarom naast zijn dopelingen kon staan in plaats van boven hen. Hoezeer hij ook weigerde om Jezus te dopen, het hielp niet, want Hij, Die Zelf de doop niet nodig had, wilde toch niet gerekend worden bij de negenen - negentig rechtvaardigen, die de bekering niet van node hebben. Hij stelde Zich niet boven maar onder de men- sen. Hij wilde Zich onder water laten dompelen, terwijl Hij nooit één zonde had gehad of gedaan! Lezen: M at théüs 3:1-13