De Bijbel als Schepping
Eerste druk , Wassenaar Herziene achtste druk (gebonden) Negende druk (paperback) De herziene achtste druk kwam tot stand in samenwerking met de Professor F. Weinreb Stichting — Schiedam. isbn ---- Uitgeverij Skandalon postbus AC Vught e-mail: info@skandalon. nl www. skandalon. nl redactie: A. Lahuis omslagontwerp en vormgeving: Circe © Friedrich Weinreb Stifung Zürich, Zwitserland Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geauto matiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm o f op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige a ndere ma- nier, zonder voorafgaande schrifelijke toestemming van de uitgever. All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, store d in a retrieval sys- tem, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, ph otocopying, recording, or otherwise, without the prior permission in writing from the proprietor(s).
Voorwoord bij de achtste druk Voorwoord bij de eerste druk Noot van de redactie Een inleiding en een verantwoording : Het tellen tot vier Het geheim van het woord In den beginne Het wonder van de naam Het mannelijke en het vrouwelijke De grenzen van deze wereld De komende wereld valt buiten onze grenzen De tijdrekening van de Bijbel : Het verhaal van de twee bomen Kaïns dood De zonen der goden Het woord draagt het leven door de tijd Hoe de tijd wordt gemeten Het oog en het oor van de knecht De ondergang in veelheid
: Het staan tegenover de anderen Het ongelooflijke H et offer en het paradijs De tweelingen Het blinde en het ziende Het leven uit zich als list tegenover list De omkering De kleuren van de tijd Het verschijnen van het leven Deze wereld als middelpunt van het heelal Het spel : De drempel voor de achtste Ontwikkelingsweeën De wetten van de terugkeer Hoe de wereld wordt verlaten Het principe van de helft Het overschrijden van de grens Voorwaarde: het scheppen van orde De structuur van de mens De cirkel en de scherven De methode van rekenen Het geheim van de omkering der natuurwetten De vierde dimensie Economische problemen Het zien in de toekomst Aan het einde staan de reuzen E en realistisch en serieus slot
Nawoord Noten en aantekeningen Bibliografie Bronvermelding van gebruikte overleveringen Register van woorden Register van namen Register van Hebreeuwse woorden en uitdrukkingen Register van getallen Register van Bijbelplaatsen
Wat heeft de joodse mystiek ons vandaag nog te zeggen? Regelmatig horen en lezen we de laatste jaren over de toenemende veruiterlijking van mens en wereld om ons heen. We klagen over verloedering en ach- teruitgang op vrijwel alle vlakken van het maatschappelijk leven en alom neemt de roep toe om een terugkeer naar normen en waarden waarop we in het dagelijks leven als basis kunnen terugvallen. Maar dan stuiten we onmiddellijk op de vraag: Tot welke normen en waar- den moeten wij ons wenden? Waaruit moeten die normen en waarden bestaan? Op dit punt horen we zo veel verschillende meningen, dat de discussie al gauw verstrikt raakt in een eindeloze verwarring; ieder- een heeft hierover zijn eigen ideeën, omdat een vaste, richtinggevende grondslag ontbreekt. De behoefte aan normen en waarden voor het dagelijks leven raakt aan veel dieperliggende vragen, waarover nauwelijks meer wordt na- gedacht, laat staan dat we er een bevredigend antwoord op hebben: Wat is eigenlijk de grondslag van ons leven? Op welke basis staan wij? Wat zijn de belangrijkste uitgangspunten en welke richting moet ons leven eigenlijk op? Het zijn deze prangende vragen waarop, zo lijkt het althans, steeds minder mensen in de wereld van godsdienst, politiek, onderwijs en opvoeding een duidelijk en ondubbelzinnig antwoord durven formuleren. I n zijn werk De Bijbel als Schepping () heeft Friedrich Weinreb (–) getracht op deze voor de moderne mens zeer wezenlijke vragen een eenduidig antwoord te geven. Hij laat zien dat de joodse traditie, in het bijzonder het denken van de joodse mystiek, mits goed begrepen, juist de moderne zoekende mens van vandaag onvoorstel-
baar veel waardevols te bieden heeft. Met zijn boek leidt Weinreb de moderne mens van nu, die leeft in een tijdperk waarin de natuurwe- tenschappen en de technische vooruitgang een haast ongekende vlucht hebben genomen, een wereld binnen die verbazend actueel blijkt te zijn, zodat de lezer al gauw ontdekt dat hetgeen de joodse mystici in het verre verleden over de diepere kern van het menselijk leven heb- ben gezegd, ook tegenwoordig nog een zinvol houvast kan bieden. Het mystieke joodse denken ligt verankerd in het jodendom en in de Hebreeuwse Bijbel, het ‘Oude Testament’. Weinreb laat zien dat de mystieke benadering van de Hebreeuwse Bijbel zoals die in de joodse traditie vervat ligt, in de eerste plaats universeel, diep en zinvol is. Wie zich in die benadering verdiept, zal vaak verbaasd tot de conclusie ko- men dat deze gevoed wordt vanuit één centrale bron, die ongelooflijk samenhangend blijkt te zijn en richting kan geven aan ieders individu- ele leven, zonder dat dit ook maar iets te maken heeft met fundamen- talisme of dogmatisme. De joodse traditie leert dat God op de berg Sinaï behalve de schrif- telijke Tora ook een mondelinge Tora aan Mozes heeft gegeven. Deze laatste bevat een kennis die nodig is voor de uitleg en de toepassing van de schriftelijke Tora in het dagelijks leven en heeft uiteindelijk vorm gekregen in de rijke rabbijnse literatuur, waarin Talmud (het veelzijdig becommentariëren van de dagelijkse levenspraktijk) en Midrash (het creatief omgaan met de Bijbeltekst) een grote rol spelen. Op grond van de uitgangspunten van het jodendom st elt Weinreb dat de Bijbel en de traditie van goddelijke oorspro ng zijn en dat er in deze teksten een diep weten omtrent de zin van het leven bewaard is gebleven. Dit weten over de zin van het menselijke bestaan heeft hij het ‘oude weten’ genoemd, een inzicht dat velen vro eger van nature ge- had moeten hebben. Naarmate echter de tijd vorderde , openden zich de ogen van de mens steeds verder voor de uiterlijk e realiteit. Er vond, om met E. J. Dijksterhuis (–) te spreken, ee n mechanisering van het wereldbeeld plaats, waarin het mythische wereldbeeld van de mens geleidelijk overging in het beeld van een were ld die gedomineerd werd door natuurwetenschappen en techniek, en waari n God op zijn hoogst nog als ‘ingenieur-in-ruste’ werd gezien. Vol gens Weinreb kleeft
er aan deze technische vooruitgang, niettegenstaande de indrukwek- kende verworvenheden ervan, ook een schaduwzijde in de vorm van een toenemende vervlakking en veruiterlijking, waar bij een gevoel van het wezen en de samenhang van al het bestaande gele idelijk aan verloren is gegaan. Dit proces heeft in onze tijd ernstige v ormen aangenomen. Maatschappelijke problemen als drugsgebruik, agress ie, criminaliteit, ontworteling, depressie en een gevoel van zinlooshe id duidt Weinreb als vormen van opstand tegen een eenzijdige en veruiterl ijkte levenswijze. Hier speelt de zojuist genoemde behoefte naar normen en waar- den, de vraag naar een vaste grondslag voor ons leven, sterk op. Als de joodse traditie de moderne mens iets te zeggen heeft, zo stelt Weinreb, dan moet zij op deze levensvragen een antwoord geven. De Bijbel en de traditie kunnen hier volgens hem inderdaad vaste grond bieden. Daarmee bedoelt Weinreb niet vaste grond in de zin van gefixeerde geboden; voor hem is de Bijbel niet een receptenboek, niet een geheel aan regels die voorschrijven wat wel en niet mag, waarna alles met de wereld weer goed komt. Veeleer gaat het om een inzicht dat de grote structuren van dit leven, de hoofdlijn ervan, weer naar voren brengt. N u is het zo dat het oude weten, zoals dat in de joodse traditie is bewaard, niet op systematische wijze is geformuleerd. De wijze van uitdrukken in de oude bronnen is niet meer de onze; de teksten moe- ten in feite ‘vertaald’ worden naar het begripsvermogen van de mo- derne mens, die behoefte heeft aan systematiek. Hiertoe heeft Weinreb dit haast onafzienbare materiaal over Bijbel en traditie doorgenomen, doordacht en gesystematiseerd. Het is misschien wel Weinrebs groot- ste verdienste dat hij erin geslaagd is de taal van de oude joodse bron- nen om te zetten in begrippen die de moderne mens kan vatten. De mens van vandaag leeft in een onttoverde wereld; onze wereld is een nuchtere en zakelijke maatschappij, waarin weinig ruimte is over- gebleven voor het wonder van het menselijk leven, voor het geheim dat de wereld in zich draagt en voor de ongeziene werkelijkheid die achter de concrete verschijnselen van het leven schuilgaat – een wereld zon- der ziel. In De Bijbel als Schepping leidt Weinreb ons aan de hand van het Hebreeuws, de Bijbel en de joodse traditie een wereld binnen waar de mens weer contact kan krijgen met de innerlijke kant van het leven.
Dan worden vele begrippen en zaken weer geplaatst in hun oorspron- kelijke samenhang; de relatie tussen de uiterlijke vorm en het wezen wordt weer hersteld. De Bijbel als Schepping , het eerste grote werk van Friedrich Weinreb, is een standaardwerk gebleken, dat de basis vormt van alles wat hij daarna geschreven heeft. Weinreb behandelt hierin de belangrijkste grondbegrippen uit de rijke joodse traditieliteratuur, die tevens een sleutel zijn tot zijn verdere werk. In al Weinrebs boeken maakt de lezer als het ware hernieuwd kennis met het wezen van alledaagse dingen uit het leven, die daardoor intenser kunnen worden ervaren: geboorte, huwelijk, dood, nageslacht, planten, dieren, de maaltijd, gezondheid en ziekte, eenzaamheid, kunst, het begrip tijd enzovoort. Voor de joodse traditie, en daarmee ook voor Weinreb, vormt de Bijbel een direct geschenk van God aan de mens. In dit wonderlijke boek ligt de structuur van de gehele schepping en de mens vervat. Hier vinden we dan ook de achtergrond van de titel van het boek dat voorligt: De Bijbel als Schepping . De hoofdgedachte is dat de Bijbel de gehele schepping bevat. Sterker nog: de Bijbel is de gehele schepping. Volgens de rabbijnse traditie keek God eerst in de Tora alvorens de wereld te scheppen. Zo is de Bijbel als het ware de blauwdruk van de schepping; het heelal is opgebouwd naar het patroon van de Bijbel. Tegenover de Bijbel als afspiegeling van het heelal, als macrokos- mos, staat de mens als microkosmos. In de mens, aldus Weinreb, komt de gehele schepping samen; alles in dit heelal bevindt zich ook in ons. Daarmee heeft de mens tevens de gehele Bijbel in zich. Alle verhalen, personen en gebeurtenissen in dit boek kunnen worden geduid als as- pecten van ons innerlijk; iedere mens heeft volgens de mystieke tradi- tie bijvoorbeeld Abraham en Mozes in zich, maar ook Saul of Amalek. En een verhaal als dat van de uittocht beschrijft ten diepste een proces van verlossing dat zich in de mens afspeelt. Voor wie zich op deze ma- nier serieus in de Bijbel verdiept, gaat er een wereld open als voor een ontdekkingsreiziger: er ontvouwt zich een allesomvattende eenheid van mens en kosmos. Een belangrijk onderdeel van Weinrebs gedachtewereld en van het joodse mystieke denken is het Hebreeuws als taal, of beter gezegd: het
Hebreeuws als Heilige Taal. Joodse mystici zijn ervan overtuigd dat het Hebreeuws de taal van God is, die zijn oorsprong heeft ‘aan de over- zijde’. Uit het feit dat God de schepping tot aanzijn roept, juist door te spreken ( En God sprak: ‘Er zij licht!’ en er was licht , Gen. :), leidt de joodse mystiek af dat de Hebreeuwse taal de grondslag vormt van alles wat bestaat. Alle dingen in de wereld hebben hun eigen naam in het Hebreeuws. Een hoofdgedachte in Weinrebs werk is dat wij, ook in onze tijd, het wezen van de dingen weer kunnen terugvinden door de Hebreeuwse woorden voor al die dingen te bestuderen. Zo staat Weinreb stevig in de joodse traditie; hij gaat rotsvast uit van de overtuiging dat de Bijbel van goddelijke oorsprong is, geschreven in de taal van God. Hij staat, met andere woorden, open voor ‘de andere kant’. Maar tegelijkertijd ziet de lezer van dit werk ook dat Weinreb steeds met beide benen op de grond blijft staan; hij is geen zwever, maar blijft zijn kritische verstand gebruiken. Juist daarom is de taal die Weinreb spreekt zo geschikt voor de moderne mens, die helder van verstand is geworden en uitstekend abstract kan denken. Weinreb sluit zich niet af voor de moderne wereld; hij ontkent niet de verworvenheden van de wetenschap en nodigt zijn lezers steeds weer uit de inhoud van zijn werk kritisch te overdenken, opdat eenie- der het op eigen wijze in zijn of haar persoonlijke leven kan inpassen. Meer dan eens betrekt hij in zijn beschouwingen de onmetelijke rijk- dom aan inzichten die uit de verschillende wetenschappen zijn voort- gekomen, alsmede de onschatbare diensten die natuurwetenschap en techniek aan het menselijk leven hebben bijgedragen. Wel waarschuwt hij voor de in zijn ogen eenzijdige visies die door de wetenschap gepo- neerd worden. Visies die het gevolg zijn van de veronderstelling dat er slechts één werkelijkheid bestaat: de logische, zichtbare en bewijsbare. Maar even goed wijst hij erop dat de mens ook in geloofszaken een- zijdig kan zijn, wanneer men zich terugtrekt op verstarde dogma’s en de wetenschap en het logische denken negeert. Eenzijdige geloofsbe- leving kan gemakkelijk uitmonden in raaskallen, omdat het kritische verstand is uitgeschakeld. Steevast gaat Weinreb uit van twee werke- lijkheden, die beide een rol spelen in ons leven. Geloof en overgave zijn even belangrijk als kennis en denken.
Het ‘mysterie’ van het leven heeft bij Weinreb niets van doen met ge- heimzinnigheid of zweverigheid. Het is een ander soort weten, waarbij niet alleen het verstand, doch de gehele mens betrokken moet zijn. Het menselijk verstand is met betrekking tot het naderen van het mys- terie één van de instrumenten waarmee de mens de werkelijkheid nog dieper kan ervaren en des te bewuster alles kan ondervinden. Volgens Weinreb is naast een overtuigde wil, interesse en liefde voor de Bijbel ook de bereidheid vereist verstandelijk moeite te doen om kennis te verwerven. Voor wie accepteert en gelooft dat de Bijbel een blauwdruk is van de gehele schepping en gewapend is met de nodige voorkennis, kan zich een onpeilbaar diepe wereld openen vol wonderen. De Bijbel op deze wijze benaderd, met verstand èn geloof, openbaart de zin van ons leven en de zin van onze wereld. Het kan niet anders of Weinrebs mystieke werk zal de eerlijke, naar waarheid zoekende moderne mens aanspreken, omdat het enerzijds het goddelijke in ons leven wil toelaten, maar anderzijds tevens – zoals hij het zelf in dit boek formuleert (blz. ) – voldoet aan ‘het gerecht- vaardigde verlangen van intellectuele aanvaardbaarheid’. Tot spijt van veel geïnteresseerden is De Bijbel als Schepping lange tijd uitverkocht geweest. Uit de diverse cursussen, leesgroepen en lezingen die in heel Nederland en daarbuiten worden georganiseerd, blijkt dat de belangstelling voor het werk van Weinreb springlevend is geble- ven. De laatste tijd lijkt er zelfs sprake te zijn van een heuse opleving. Daarom is het verheugend dat Uitgeverij Skandalon heeft willen be- sluiten dit standaardwerk van Friedrich Weinreb opnieuw uit te geven, waarmee het alweer zijn achtste druk beleeft. Hierbij zij de lezer een boeiende ontdekkingstocht toegewenst naar het herontdekken van normen en waarden in het eigen leven en naar de zin van het bestaan. ’s-Gravenhage, Drs. Sjef Laenen
Waarom dit boek werd geschreven Dit boek vereist zeer beslist enige woorden vooraf. Het is namelijk een wat ongewoon boek. Het behandelt problemen van het leven, van de wereld en van de Bijbel op een tot heden in publicaties nog niet ge- kende weg. Men zal vergeefs, in welke taal dan ook, naar geschriften zoeken die deze zaken op deze wijze medegedeeld bevatten. Dit boek zal daarom voor de geïnteresseerde en begrijpende lezer een sensatie betekenen. De schrijver is zich dit bewust, doch hij heeft om welover- wogen hierna te noemen redenen niettemin gemeend deze tot nog toe niet gepubliceerde en voor een belangrijk deel zelfs vergeten kennis tot aan een bepaalde afgebakende grens mede te kunnen delen. Het in dit boek weergegeven weten is oeroud; het i s dus geenszins een ontdekking van de schrijver. Het is echter in d e laatste eeuwen, ten dele zelfs in de laatste duizenden jaren, ook i n die kringen prak- tisch verloren gegaan waar kennis ervan van onafzie nbare betekenis had kunnen zijn. Met het verlies van dit weten zijn vele zekerheden omtrent de zin van het leven op drift geraakt ofwel geheel verdwe- nen. Toch is het materiaal dat grondleggend is voor dit weten gedurende de eeuwen behouden gebleven. Niet in de vorm van ro llen, verborgen in grotten of op oude scherven en perkamenten, terugge vonden bij arche- ologische expedities. De wijze waarop het behouden bleef is veel verras- sender en indrukwekkender: het was gedurende al die tijd onder ons, de laatste eeuwen zelfs vele malen gedrukt in talrijke boeken. Het is alleen sedert lang niet meer als zodanig herkend, men las o ver de quintessens heen, men zag het eenvoudig niet; en dat alles in d e eerste plaats omdat men de sleutel ertoe had verloren. Zelden komt ster ker dan hier naar
voren hoe de goden die meenden de wereld te kunnen leiden ‘ogen had- den doch niet konden zien’. Is de sleutel eenmaal teruggevonden dan zal men, z oals bij lezing van dit boek blijkt, ervaren dat het hervinden van dit weten uit het overvloedige aanwezige materiaal een eenvoudige en tegelijkertijd ongemeen boeiende, door een mens in zijn leven te v olbrengen zaak is. Men zal zien dat het hervinden niet afhankelijk is van eindeloze gecompliceerde onderzoekingen waarbij spitsvondighe id, abnorma- le scherpzinnigheid of een fotografisch geheugen ee n beslissende rol spelen, dat evenmin het opschroeven tot een special e geestelijke ge- steldheid of het toepassen van praktijken uit het g ebied van de mys- tiek vereist zijn. Het is niet anders dan een simpe le menselijke aange- legenheid waarvoor normaal gezond verstand voldoend e is naast een goede wil en een op het wezenlijke gerichte levensi nstelling. Men zal zich nu wel gaan afvragen wat dan toch dat geheimzin- nige en niettemin zo vaak gedrukte materiaal is en hoe het mogelijk was dat de sleutel tot het verstaan van zulke belan grijke dingen ver- loren ging. Het materiaal wordt gevonden in het enorme complex dat bekend staat als de overlevering uit de joodse oudheid. Ee n juiste, serieuze, intellectueel verantwoorde benadering van deze over levering blijkt tot verrassende resultaten te voeren, tot ongekende mogelijkheden. Men kan zonder overdrijving zeggen dat een nieuw he elal zich dan opent. Dit oude weten baseert zich, zoals ieder weten in iedere tijd zich dit althans tot doel stelt, op een kennis omtrent de zin van het leven. Daar waar de bestudering van dit oude weten het gebied nadert waar het gaat om het doordringen tot de diepste oorzaken betreffende het wezen van deze wereld, van leven en dood, gaat zij over van het karak- ter dat gekenmerkt wordt door algemene formuleringen, voortvloei- end uit mechanische, materiële, uiterlijke samenhangen, naar dat waar de eenmalige persoonlijkheid van de met dit weten geconfronteerde mens, zijn levenswijze, zijn gedachten en verlangens, bepalend worden voor zijn begrips- en bevattingsvermogen. De benadering van het we- zenlijke in de wereld staat in verband met het wezenlijke van de mens
en heeft daardoor een zeer persoonlijk karakter. Ieder mens geeft aan de wereld op weer andere wijze uitdrukking. Het was dan ook een oude gewoonte dat deze dieper en verder gaande weg van benadering slechts van leraar op leerling werd overge- dragen, rekening houdend met de instelling en de geaardheid van de leerling om de strekking van het grootse van de diepste zin van het le- ven op de juiste wijze te vatten. Het vereiste wijsheid en ingetogenheid van de leraar om de leerling, gezien diens persoonlijkheid, dat te geven wat onder die omstandigheden het maximum vormde. De andere kant immers van de kennis van de diepste oorzaken en krachten houdt de mogelijkheid in tot een onmetelijke, niet te breidelen materiële macht. De kans van misbruik van deze macht ten bate van onwezenlijke, be- perkte doeleinden deed de leraar de diepte van de inwijding van de leerling vaak limiteren. De moderne mens, die reeds heel even heeft geproefd aan de consequenties van het doordringen in enkele gehei- men van de materie, zich o. a. uitende in begrippen als kernenergie, moderne psychologie en biologie, zal deze instelling ten opzichte van het inwijden van leerlingen niet meer als vreemd, bekrompen of on- juist aanvoelen. Ten gevolge van de ernstige vervlakking van de inzichten en de le- venswijze van de mensheid, door de reeds gedurende eeuwen voort- schrijdende veruiterlijking, kon de kennis van het wezen der dingen niet meer of slechts zeer gedeeltelijk worden overgedragen. Men raak- te de weg voor de juiste, systematische, alles omvattende benadering kwijt. Men wist niet meer dat de persoonlijkheid voor de diepte van de kennis bepalend was en men noemde dat wat men door uitholling van de persoonlijkheid niet meer vatten kon ‘het geheim’. Zo ontstond er een foutieve waardering, een misvatting van de betekenis van het geheim. Dit bracht mee een spelen met geheimzinnigheid, met onge- motiveerde geheimdoenerij, een gescherm met vreemde, onbegrepen uitdrukkingen. Het steeds groter wordende gebied van het niet-weten van het wezenlijke werd voedingsbodem voor het ontstaan van vreem- de, voor het menselijke angstwekkende reacties, aanduidende dat de mens intuïtief besefte dat hij hier wél weten kon doch dat hij niet meer wist hoe. Het werd het gebied waarin het niet-weten van wat men wel
degelijk weten kon, van het geheim een bespotting maakte, waarin met diepe menselijke gevoelens ontucht werd bedreven. De weergave van wat als kennis van de zin van de wereld in de oud- heid zou hebben gegolden werd daardoor vaag, verward, onsamen- hangend, om maar niet te spreken van de vele volkomen onjuiste, de betekenis van dit weten miskennende benaderingen. Alles bijeengeno- men ontstond er een onbevredigend beeld, daarom terecht onaccepta- bel voor degene die serieus de zin van het bestaan wilde weten en die daarnaar wilde leven. Ook de leraren wisten meestal niet meer hoe met het door hen ge- lezen en bestudeerde materiaal het wezen der dingen te benaderen. Tallozen onder hen beseffen niet eens meer dat er een weten omtrent het wezen der dingen bestaat; zij menen dat de Bijbel en de overle- vering slechts uit de oudheid stammende mededelingen zijn over de geschiedenis en de levensgewoonten van een groep mensen, vermengd met mythen en sagen, verlucht met al dan niet aanvaardbare opvattin- gen over recht, moraal, hygiëne of ethiek. Gezien het steeds verdergaande verlies door de mensheid van het weten omtrent het hoe en waarom van dit leven, het daardoor stuur- loos worden en het zich in wezen onbevredigd en ongelukkig voelen, meende ik dat zulk een tijd het rechtvaardigde te wijzen op het bestaan van dit reservoir van onmogelijk geachte kennis, van een wijsheid van een geheel andere orde. Deze kennis biedt vaste maatstaven, zij kent geen vaagheden en speculaties. Zij geeft zekerheden voor het leven, zij geeft inzicht in de zin van het bestaan en zij is logisch, systematisch, alles omvattend. Daardoor voldoet zij ook aan het gerechtvaardigde verlangen van intellectuele aanvaardbaarheid. Zij zal ongetwijfeld de eerlijke, naar waarheid zoekende moderne mens aanspreken. Tegelijkertijd brengt zij vaste menselijke normen in de plaats van een koud, de mens als levende persoonlijkheid neerdrukkend we- reldbeeld van een mechanische oneindigheid in tijd en in ruimte, van een relativering van de menselijke maatstaven. Bovendien zal zij een voortzetting blijken te zijn van de verloren oude weg van de religieuze mens, van de weg waarvan de moderne mens, ondanks alle zijn den- ken beheersende progressiviteits-complexen, toch het intuïtieve weten
heeft dat hij bestaan heeft en waarvan hij een stille onuitgesproken hoop bezit dat hij hem eens weer zal hervinden. Het is de weg die de mens verloor door de zich opdringende vervlakking, vaagheid, schijn- heiligheid en die hij door het construeren van velerlei theorieën op gebieden als filosofie, metafysica, theologie, ethiek en historie vergeefs tracht terug te vinden, door dit hopeloze vergeefse steeds moedelozer en sceptischer wordend. Het is ook de weg die hij door het experimen- teren met of het forceren van allerlei stelsels op politiek of maatschap- pelijk gebied vruchteloos hoopt te herwinnen, pogingen die daarom alleen maar kunnen uitlopen op dodelijk pessimisme, cynisme en op- portunisme. Wat bereikt werd was dat het doel, het hervinden van het wezen der dingen, moest plaats maken voor een meedogenloos, hard, natuurwetenschappelijk wereldbeeld, met statistische, op de wet van de grote getallen gebaseerde normen, in plaats van de gezochte alles omvattende en alles doordringende menselijke. Behoefte aan verdoving en verstrooiing, aan spel — dat immers, in welke hoedanigheid het zich ook voordoet, neerkomt op het buiten sluiten van de realiteit, op het creëren van een sc hijnwereld —, zijn de uiterlijke tekenen van dit opgeven van de hoop o p het terugvin- den van de weg van de religieuze mens. Ook het zich vastklampen door zo velen aan iedere vreemdsoortige, het ware m enselijke om- nevelende ‘geestelijke’ stroming, als zij slechts d e indruk wekt of ook alleen maar pretendeert totaal te zijn of afkomstig te zijn van andere sferen, van gebieden die iets te maken hebben met h et geven van geloof en vertrouwen, van werelden buiten de zintuig lijk waarneem- bare, zijn aanwijzingen van menselijke behoeften en van menselijk zoeken; vooral echter ook van angstige menselijke e enzaamheid en van diep menselijk leed. Deze tijd van tragisch pessimisme vraagt om herstel van zekerhe- den waaromheen het weer zin heeft een nieuw leven en een andere wereld op te bouwen. Om die reden meende ik dat het niet alleen ge- rechtvaardigd, doch dat het zelfs noodzakelijk was een tip van de sluier op te lichten en daarmee te wijzen op het bestaan van deze ongekende wereld, sedert het begin van de mensheid de zekerheden voor het le- ven bevattende.
Meer dan dat kan ik in een boek dat het eerste en enige is dat op dit gebied überhaupt verschijnt, dat gezien het volkomen nieuwe en on- bekende van het onderwerp niet anders dan een voorzichtig algemeen inleidend karakter kan dragen, niet doen. Het bevat bij lange na nog geen honderdste deel van hetgeen ik met behulp van het in mijn bezit zijnde uitgewerkte materiaal zou kunnen schrijven. Doch reeds deze korte en vluchtige blik in die zich daar openende wereld is zo fasci- nerend, opent dusdanige perspectieven, dat men zich steeds opnieuw vraagt hoe het mogelijk is dat dit alles inderdaad bestaat en hoe het bestaan kon zo dicht bij ons zonder dat men er zelfs ook maar een ver- moeden van had. Men zal zich ook afvragen wat de oorzaak was van het verschijnsel dat men ‘ogen had en niet kon zien’. Het openbare geheim Is dit doen van mededelingen omtrent zaken het wezen der dingen rakende nu niet in strijd met het hiervoor besproken door alle eeuwen heen gehandhaafde gebruik deze problemen slechts te benaderen van leraar tot leerling en dan ook nog slechts indien en voorzover de leer- ling door zijn levensinstelling en levenspraktijk het vertrouwen wekt dat deze kennis bij hem niet in verkeerde richting zal gaan groeien? Dat ik zelf deze vraag stel laat zien dat ik dit probleem heb overwogen. Aan de ene kant een wereld die geestelijk, van menselijk standpunt, aan de rand van de ondergang leeft, die door het niet meer weten van het waarom en hoe der dingen verloren gaat in het zoeken van aller- lei geraffineerde doch vooral om de wanhoop te verdrijven afdoende middelen van verdoving, van roes-opwekking, een wereld die leeft in hardheid, opportunisme, cynisme, egoïsme en die daardoor ook mate- rieel op een catastrofe dreigt uit te lopen. Aan de andere kant het weten en de ervaring dat het diepste van het wezen der dingen verborgen moet blijven zoals de ziel in het lichaam, het zaad in de vrucht, de kern in het atoom. Dat dit diepste slechts kan worden overgedragen in stilte aan degene die toont dat hij het kan opnemen, wiens levens- instelling erbij past. Slechts hij zal begrijpen dat men het wezenlijke op andere wijze benadert dan door het willen zichtbaar maken van de ziel, het lospeuteren van het zaad of het vrijmaken van de atoomkern.
Hij zal weten dat dit in de sfeer van het algemene mechanische, van het statistisch meetbare brengen van het wezenlijke, dodelijk is voor hem en dat het ook anderen te gronde kan richten. Alleen door het voor de zintuiglijke waarneming verborgen blijvende wezenlijke, door de bescherming ervan door de wel waarneembare materiële omhulling waarmede het in zijn tegenstelling een eenheid vormt, is het bestaan in deze wereld mogelijk. Tegenover elkaar staan dus enerzijds de in een roes naar de afgrond tuimelende wereld, pathologisch verzot op het zichtbaar, zintuiglijk waarneembaar willen maken van het wezen der dingen, van de kern van het bestaan, van dat wat juist levengevende zin heeft zolang het gehandhaafd blijft in zijn zich aan de zintuiglijke waarneming onttrek- kende staat, en anderzijds het aanwezig zijn van een weten van dezelf- de hoedanigheden als dit wezenlijke, dat op dezelfde wijze omhullende bescherming verlangt om niet vernietigd te worden en om niet ver- nietigend te werken. De spanning van deze twee uitersten wordt nog vergroot door de wetenschap dat slechts het teruggeven van de kennis van het wezenlijke de zekerheden kan doen hervinden die het leven weer tot een menselijke vreugde kunnen maken en aan de wereld een menselijke grondslag kunnen geven. Slechts het geven van dit diepste en heiligste aan de wereld zou het onheil afwendbaar kunnen maken. De oplossing van dit dilemma van tegenover elkaar staande uiter- sten ligt in het beginsel dat een van de voornaamste bestemmingen van de mens het vertellen van de wonderen van de wereld is, van de onvermoede diepten van de structuur van het leven. Dit principe vindt in de Bijbel o. a. uitdrukking in het ‘vertelt onder de volken zijn heer- lijkheid, onder alle natiën zijn wonderen’ (Psalm :), of in het ‘looft den , . . . , maakt onder de volken zijn daden bekend, . . . , gewaagt van al zijn wonderen’ (Psalm :-). Het mededelen van deze ‘wonde- ren’ is een ernstige zaak, het moet daarom zoals ieder doceren — en het doceren is in wezen toch eigenlijk niets anders dan het vertellen van wonderen —, ook een eerlijke, naar waarheid strevende zaak zijn. Het is vooral niet iets dat met hoogdravende frasen, de feiten verdoe- zelend met halfheden en vaagheden, aan goedgelovigen mag worden geschonken. Het wonder moet niet de omnevelde, doch juist de klaar
wakkere mens ontroeren. Deze mens zal dan in vreugdevolle verba- zing de weg naar het wezen der dingen en naar de zin van het bestaan wel vinden. Het zal dan ook zijn persoonlijke weg zijn en het zal van hem afhangen wat hij op die weg ontmoet en wat bij hem zal blijven. Hij kan dan zeggen dat hij het wonder heeft gezien en is blijven leven. In dit boek wordt nu van dit ‘wonder’ verteld. Het geeft een nog ongekende blik op het wonder van de wereld zoals dit zich ontvouwt in de schepping die onder de naam Bijbel bekend is. Onder schepping versta ik in dit verband iets dat, zoals het geval is met het heelal of het leven, per definitie niet door mensen gemaakt kan zijn, doch dat als een overrompelend, onontkoombaar gegeven steeds tegenover de mens staat, waarop zijn bestaan is gegrondvest. In dit boek wordt de Bijbel dus niet als een geschiedenisverhaal, niet als een bron voor mo- raal, recht, theologie, ethiek, hygiëne of als wat dan ook waarvoor men de Bijbel steeds aanzag, voorgesteld, doch als een puur wonder, een als het heelal of het leven bewijsbaar, aantoonbaar wonder. Aan het diepste wezen der dingen, aan de kennis va n het te materia- liseren wezenlijke, wordt niet geraakt, kan, door d e afhankelijkheid van de persoonlijkheid van degene die het benadert, in z ulk een boek niet eens worden geraakt zonder een gevaarlijke verwarri ng te stichten. Er blijft daarom een met nauwlettendheid bepaald b reed niemands- land bestaan tussen de verstgaande mededeling in di t boek en het gebied van het diepste wezen der dingen. Wel echter is met dezelfde nauwlet- tendheid erop toegezien dat de door zijn levensinst elling daartoe in staat zijnde lezer herhaaldelijk een blik kan werpen op dit gebied, dat hij verhevenheden kan betreden die hem het bestaan en de geaardheid ervan openbaren. Hij zal van hieruit in een andere w ereld kunnen zien. Want aan de primaire bedoeling van dit boek, het sc heppen van een mo- gelijkheid de weg terug te vinden naar de verloren g egane zekerheden, wilde ik in ieder geval met nadruk voldoen. In tijd en van ernstig gevaar, tijdens vernietigende epidemieën, wordt volgens oud joods gebruik de Thora, die anders in het leerhuis moet blijven, doo r de straten van de met ondergang bedreigde stad gedragen opdat de plaa g ophoude. Naast deze op zichzelf reeds beslissende motieven, staat het feit dat, met name in de laatste eeuwen, over Bijbel en overlevering in onwe-
tendheid over de zin en betekenis ervan, zoveel op een dusdanige ma- nier is geschreven dat een volkomen foute en misleidende algemene opinie erover is ontstaan. Oude bronnen, met compacte, alleen door ingewijden te begrijpen wijsheid, worden massaal gedrukt, vaak ver- taald, door onwetenden geanalyseerd en uiteraard fout gecommentari- eerd en daardoor dwaas geïnterpreteerd. En dit alles blijft maar steeds onweersproken, daardoor de indruk wekkend dat deze interpretaties aanvaardbaar zouden zijn, dat wie zwijgt toestemt. Dit zwijgend toe- zien hoe een mensheid het voornaamste, dat wat haar een zin aan het leven vermag te geven, uit onbegrip afbreekt, is een houding die een angstaanjagende onverschilligheid voor het wezenlijke verraadt, die waarden als maatschappelijke status, nationale trots, wetenschappe- lijke en technische vooruitgang, laat prevaleren. Het wil heel vaak ook zeggen dat men niet eens meer anders weet, dat men genoegen heeft genomen met een partiële, met een schijnwereld. Ook om deze situatie niet onweersproken te laten is dit boek geschreven. De kennis van het wezenlijke is niet een geheim waarvan de een zich kan meester maken om de ander het deel hebben eraan dan te misgunnen, om het voor de ander af te sluiten. Het geheim van deze kennis is er opdat iedereen het zoeke, het is er om de mens de vreugde van het vinden te schenken. Het wíl juist gevonden worden omdat met het vinden de eenheid tussen wezen en verschijning, de eenheid tussen de tegenstellingen, ontstaat. Wie het wonder van de wereld, zoals de Bijbel dit openbaart, heeft ervaren, staat aan de drempel van het gebied van dit geheim. Het weten van het wezen der dingen vormt een gesloten systeem dat het bewijs van zijn werkelijkheid in zich draagt, zoals dit bijvoorbeeld ook het geval is met het heelal. Zoals men alleen in bewondering kan beamen dat het heelal een imponerende schepping is, zo zal men bij lezing van dit boek kunnen zeggen dat de Bijbel een nog indrukwek- kender schepping is. Indrukwekkender omdat hij niet alleen het won- der vertoont van een onvermoede mechanische samenhang zoals die ook in het heelal en in het leven bestaat, doch omdat hij tegelijkertijd met deze mechanische samenhang de zin ervan openbaart. De me-
chanische samenhang blijkt tevens de structuur van het gebeuren te bevatten, houdt ook de maatstaven in waarmede oordelen kunnen worden gevormd en handelingen kleur en betekenis krijgen als bepa- lende krachten in de gang van de wereld. De mens herkrijgt daarmee de zekerheden omtrent de zin van het bestaan, zonder welke zijn leven troosteloos en onaanvaardbaar is, zonder welke hij eigenlijk niet leven kan. Aan dit systeem valt, zoals men bij het lezen van dit boek zal zien, evenmin te wrikken als bijvoorbeeld aan het bestaan van de omloop- banen der planeten of aan het verschijnsel van de zwaartekracht. Het is gebouwd met even wonderbaarlijke samenhangen, zich uitstrekkende tot over de kleinste onderdelen en gaande tot de kern der dingen. Dit boek toont aan dat de Bijbel inderdaad een schepping is, dat hij meer nog dan het heelal en het leven alle kenmerken ervan draagt. Daarom heeft dit boek ook niets uit te staan met de in tijd en va- riatie eindeloze discussies tussen theorieën of theologieën die in de Bijbel een in de oudheid ontstaan boek zien. Over een schepping valt niet te discussiëren; men kan haar zien of men kan haar negeren. Men kan echter geen beschouwingen openen over het feit of het aardse zonnejaar ¼ dagen telt of niet. Men kan er ook niet voor of tegen zijn. Het aantal dagen van het zonnejaar vormt een zekerheid. Daarom kende het oude jodendom ook geen theorie of theologie over de Bijbel. Het bevatte slechts de levenspraktijk die vorm gaf in het leven aan de structuur die de Bijbel betreffende dit leven openbaarde. Het naar voren komen van dit systeem zal de lezer ongetwijfeld gro- te verrassingen bereiden, het zal hem dieper raken dan de ontdekking van de structuur van het heelal, van de wetmatigheden in de natuur. Het is sensationeler omdat het niet vermoed was en toch in stilte ei- genlijk toch weer werd verwacht. Enige opmerkingen over de bronnen en over de vorm Hoewel dit boek spreekt vanuit het weten van het oude jodendom is het zo opgezet en geschreven dat het door iedereen in deze tijd, tot welke overtuiging of kerkelijke gezindte hij ook behoort, zonder enig bezwaar zal kunnen worden gelezen. Men kan het, zoals men in het
algemeen ook zonder verdere overwegingen betreffende overtuiging of kerkelijke gezindte doet, op dezelfde wijze lezen als een boek dat de structuur van het heelal of van het leven openbaart. Men zal door de mededelingen bewogen kunnen worden, men zal een nieuw won- der waarnemen. En iedereen zal dan, afhankelijk van zijn persoonlijk- heid, de weg zien die naar het wezenlijke leidt. Het is de weg die hem tot God zal voeren. Van alle richtingen, vanuit een grote kring, gaan er wegen naar het middelpunt. Iedereen zal vanuit zijn plaats, van de plaats ook van de gemeenschap waarin hij is opgegroeid of waartoe hij zich voelt aangetrokken, de weg naar het wezenlijke gaan. Daar in het doel vloeien alle wegen samen. De schrijver van dit boek voelde zich als jood alleen gerechtigd vanuit zijn weg te spreken, wetende echter dat het wonder dat hem als zo velen in vroeger tijden bewoog die weg te gaan, iedereen tot aanleiding kan worden de weg in te slaan waar- toe híj in deze wereld is. Zodat van alle richtingen de mensen kunnen toestromen naar het ene doel, de plaats waar God is te vinden. Op alle wegen wordt het leven gerealiseerd. Dit boek toont slechts de beteke- nis aan van het gáán van de weg naar het wezenlijke. Iedereen heeft dan slechts in te vullen wat betrekking heeft op zijn weg om die met vreugde en overtuiging te kunnen inslaan. Het oude joodse weten was de kennis van de Bijbel als schepping. Onder het begrip Bijbel kende men toen uiteraard slechts het Oude Testament. Waar dus in dit boek over Bijbel wordt gesproken, is uit- sluitend het Oude Testament bedoeld. Bovendien baseerde dit weten zich met name op dat wat als het grondleggende, als het kernverhaal van de Bijbel, werd beschouwd. Juist dit kernverhaal werd als een schepping geweten. Het wordt gevormd door de eerste vijf boeken, de zogenaamde Pentateuch. Daar ik de weg van het oude weten volg baseert dus ook het in dit boek medegedeelde zich met name op de Pentateuch, hoewel ik gemakshalve meestal toch het woord Bijbel, dat op het gehele complex betrekking heeft, blijf gebruiken. Er wordt in dit boek herhaaldelijk verwezen naar bepaalde plaatsen in de Bijbel zonder deze verder te citeren. Het boek zou namelijk te omvangrijk zijn geworden als alle behandelde plaatsen in extenso zou- den zijn opgenomen. Een praktische raad aan de niet zo met de Bijbel
vertrouwde lezers is daarom deze plaatsen eveneens door te lezen en vooral ook om de tekst steeds bij de hand te hebben. Voor dit in het Nederlands geschreven boek is in het algemeen voor de vertalingen van de enkele geciteerde stukken de tekst gevolgd van de Nieuwe Vertaling van het Nederlandsch Bijbelgenootschap. Iedere vertaling heeft, hoe dan ook, principiële gebreken. Uit dit boek zal blij- ken dat vertalingen eigenlijk voor het begrijpen van het wezenlijke uit- gesloten zijn en dat de benadering daarom dan ook op geheel andere wijze plaats vindt. De vertaling speelt dus in dit geval praktisch geen rol. Zij is dan slechts een verstaanbaar medium dat het mogelijk maakt om met de oorspronkelijke tekst in contact te treden. En dan doet het al dan niet juist zijn van een vertaling minder ter zake. De lezer kan zich dus even goed van iedere andere vertaling bedienen. Dit boek gaat namelijk uit van de oorspronkelijke tekst van de Bijbel, zoals deze in het Hebreeuws bestaat. Van de Hebreeuwse tekst is het bijzondere, dat hij door alle tijden heen ongewijzigd is gebleven. Dit heeft niet slechts betrekking op de strekking en de gebruikte woorden, doch geldt bo- vendien voor iedere letter. Daarbij ontmoet men het voor alle andere geschriften ongekende verschijnsel dat zelfs zogenaamd fout geschre- ven woorden in de ‘foute’ schrijfwijze blijven bestaan, dat zichtbaar overtollige letters niet worden geschrapt en dat onmiskenbaar mis- sende letters niet worden ingevoegd, dat sommige letters zonder enige voor de lezer blijkende reden midden in de tekst heel groot of heel klein zijn geschreven, midden in een woord vaak, dat er ineens letters op hun kop staan, etc. Dit feit toont reeds aan dat hier iets heel bijzon- ders met die letters het geval is, dat zij een geheel andere functie mede moeten vervullen naast die van het vormen van een woord. Anders zou in de loop der vele eeuwen een en ander reeds lang zijn veranderd, ‘verbeterd’. In vertalingen kunnen deze facetten natuurlijk onmogelijk blijken. Wij zullen daarom een geheel andere weg dan die van de ver- taling volgen om de lezer met de bedoeling van deze oorspronkelijke tekst vertrouwd te maken. Hetzelfde geldt voor de wijze waarop de uitspraak van de Hebreeuwse woorden is weergegeven. Ik heb in het algemeen de in vertalingen meest voorkomende weergave gekozen. Want ook hier speelt een en
ander geen rol omdat de wijze van benadering niets heeft uit te staan met deze of gene uitspraak of schrijfwijze in het Nederlands 1. Het begrip overlevering heb ik in de tekst niet nader gespecificeerd. Het zal de meeste lezers onverschillig laten onbekende namen van ge- bruikte bronnen vermeld te zien. De namen zeggen niets en werken vermoeiend. Als bronnen heb ik die gekozen waarvan menselijkerwijs vaststaat dat zij uit de oudheid stammen. Bovendien heb ik bij voor- keur zulke bronnen gebruikt en zulke gegevens daaruit besproken die bij de enigszins op dit gebied georiënteerde of gespecialiseerde lezer vrij algemene bekendheid genieten, zodat hij ook zonder bronvermel- ding zal weten waar zij vandaan komen. Ik heb in dit boek vermeden minder bekende bronnen te gebruiken. De meeste van de gebruikte bronnen zijn zelfs in vertalingen bekend. De geïnteresseerde lezer kan in een register achter in het boek de voornaamste gebruikte bronnen terugvinden evenals een beperkte bibliografie, bevattende de belang- rijkste gepubliceerde algemene bronnen op dit gebied. Ter wille van de continuïteit en de leesbaarheid van de tekst zijn verklarende noten of noten die iets dieper op het onderwerp ingaan, eveneens achterin het boek onder het hoofd ‘noten en aantekeningen’ geplaatst. Ten slotte zal een uitgebreid trefwoordenregister de lezer helpen de verschillende plaatsen waar een bepaald onderwerp is behandeld met elkaar te vergelijken. Heel vaak zal deze vergelijking het inzicht in de diverse onderwerpen kunnen verdiepen. Het was uiterst moeilijk een verantwoorde vorm te vinden waarin de stof kon worden weergegeven. Het betrof immers een volkomen nieuw gebied, er waren nagenoeg geen aanknopingspunten met de le- zer reeds bekende onderwerpen, er kon niet worden verwezen naar bestaande literatuur. Een voor de moderne mens begrijpelijke termi- Zonder dat het dus hier verder ter zake doet, zij slechts vermeld dat de ‘sh’ in de weer- gave der Hebreeuwse woorden uitgesproken dient te worden als de Duitse ‘sch’ en de ‘g ’ als de Duitse ‘g’. Dit, om de woorden althans niet fout uit te spreken. Doch nogm aals: de lezer zal zien op welk een verrassende wijze de oorspronkelijke tekst kan worden bena- derd. Hij zal dit boek daarom gemakkelijk en zonder enig bezwaar evenals ieder ander boek kunnen lezen, ook zonder enige kennis van het Hebreeuws.
nologie was op dit gebied evenmin aanwezig. Ik voelde mij daarom als iemand uit deze moderne tijd die het huidige natuurwetenschappelijke en maatschappelijke wereldbeeld moest uitleggen aan een Egyptenaar uit de tijd der Pharao’s. Hoe moest ik beginnen, hoe moest ik de heden ten dage zelfs aan middelbare scholieren bekende termen omschrijven opdat de oude Egyptenaar mij niet zou misverstaan. Hoe te spreken over de beginselen van de atoomstructuur, van de scheikunde, van de moderne wiskunde, van de economische structuur, als ik naar niets van het oude Egyptische wereldbeeld zou kunnen verwijzen. De vergelijking is niet overdreven, de afstand ís minstens zo groot. Vooral het gevaar misverstaan te worden doemde onder het schrijven steeds weer op. Want niets is funester dan de voorbarige conclusie van de lezer die daarmee onjuist verband legt met hem uit zijn wereld reeds bekende begrippen. Is eenmaal zulk een verkeerd verband gelegd dan blijft de lezer in foutieve richting verder denken. Daarom heb ik de te bespreken materie steeds weer heel voorzichtig, op het eerste gezicht misschien wat wijdlopig, benaderd. Om dezelfde redenen verviel ik op sommige punten noodzakelijkerwijs in herhalingen. Ook heb ik vaak door nader verklarende tussenzinnetjes of tussenvoegsels, die de indruk kunnen wekken van onnodige, irriterende herhalingen, trach- ten te voorkomen dat men bij zichzelf verkeerde voorstellingen ging opbouwen. Het gevaar voor misverstaan leek mij, gezien deze nieuwe, explosieve materie ernstiger dan het risico door wijdlopigheid en wel- licht voor sommigen onnodige en dus hinderlijke herhalingen, te ir- riteren. Natuurlijk kon ik deze voorzieningen niet overal toepassen. Ik hoop echter dat de lezer juist door de gevolgde vorm van de uiteenzet- tingen al te snelle vergelijkingen zal vermijden. Om die reden adviseer ik de lezer ook dringend de volgorde van dit boek in acht te nemen. Overgeslagen passages of hoofdstukken zullen de rest onbegrijpelijk kunnen maken, of wat nog erger is, tot misverstaan aanleiding kunnen geven. Ik stond ook voor het alternatief of dit eerste, algemeen inleidende boek, een zuiver wetenschappelijk karakter moest dragen, bestemd voor een zeer beperkte kring van belangstellenden, ofwel dat het door een populairwetenschappelijk karakter zoveel mogelijk lezers moest
kunnen bereiken. Aan beide uitersten kleefden vele bezwaren. Ik heb daarom getracht een middenweg te bewandelen. De dieper zoekende wetenschappelijke lezer zal onnoemelijk veel nieuwe, verrassende stof vinden en de algemeen geïnteresseerde zal het boek gemakkelijk kun- nen lezen en niettemin de diepe betekenis van dit hervonden wereld- beeld aanvoelen. Het zal hem zeker niet onberoerd laten. Zeer bewust heb ik in dit boek vermeden om door pathetische taal de lezer in een bepaalde gewenste stemming te brengen. Ik heb mij in het taalgebruik, in navolging van oude commentatoren op dit gebied, met opzet beperkt tot de meest sobere, simpele, algemeen begrijpe- lijke, voor geen tweeërlei uitleg vatbare woordkeus. De feiten moeten spreken, de woorden mogen alleen de weg erheen banen. Dit houdt in dat ik ook literair wellicht mooiklinkende speculatieve vaagheden, die naar alle kanten kunnen worden uitgeduid, angstvallig uit de weg ben gegaan. De medegedeelde feiten, de wonderen die spreken uit de schepping ‘Bijbel’ moeten de pathos opwekken en het gevoel geven iets zeer bijzonders ontmoet te hebben. Het leek mij noodzakelijk deze verantwoording over de in dit boek gebezigde uitdrukkingsvorm eveneens in dit voorwoord te geven op- dat een en ander niet zou worden misverstaan. Het onderwerp is te belangrijk en ik meen dat de inhoud van dit boek het beste kan spre- ken via de meest simpele vorm. De lezer is dan in staat bij zichzelf die gevoelens te laten groeien die bij zijn persoonlijkheid en bij zijn plaats in deze wereld behoren. Zo zal hij dan ook zijn eigen weg vinden. Dit wens ik hem toe. Genève, augustus F . Weinreb
Het scheppingsverhaal in de Bijbel is voor velen een verhaal vol pro- blemen. Als voorbeeld voor onze wijze van benaderen heb ik mede daarom dit verhaal, voorkomende in de eerste twee hoofdstuk ken van de Bijbel, gekozen. Daarbij zal ik natuurwetenschappelijke en historische maatstaven vooreerst buiten beschouwing laten. Ik wil beginnen met slechts waar te nemen wat er staat en pogen in het waargenomene enige orde te ontdekken. Een orde, een systeem, kan immers wijzen op de aanwezig- heid van een bepaalde gedachte en kan ook aan die gedachte een vaste structuur geven. Bij lezing valt dan direct op hoe het verhaal stee ds een tegenstel- ling naar voren brengt door het noemen van de beide uitersten in een dualisme. Zo zijn er in het begin reeds hemel e n aarde als twee uitersten. Dan volgt in ieder der zes dagen waarin de schepping zich volgens dat Bijbelverhaal afwikkelt opnieuw di t zich uiten van een tegenstelling. De eerste dag is er die tussen l icht en duisternis. De tweede dag wordt de scheiding gemaakt tussen wat eren boven en wateren onder het uitspansel. De derde dag zien wij eerst een te- genover elkaar stellen van wateren en het droge en daarna, op die- zelfde dag, wordt een tweedeling gecreëerd in het e erste leven, het plantenleven, waar zaadgevend en vruchtdragend gewa s de twee- heid representeren. Dit principe zet zich voort in de vierde, vijfde e n zesde dag. In de vier- de dag is er het grote licht voor de dag en het kle ine voor de nacht. De vijfde dag staan tegenover elkaar het leven van de vogels, vliegende langs het uitspansel, in de richting van de wateren van b oven het uitspansel, en
: het leven van de dieren in de wateren van beneden h et uitspansel. En ten slotte op de zesde dag komt als eerste uiting van d e tegenstelling naar vo- ren die tussen het vee en de wilde dieren, terwijl op diezelfde zesde dag een tweede creatie plaatsvindt, die van de mens, wa arbij het dualisme zich uit in de verschijning van de vrouw tegenover de man. Reeds een oppervlakkige kennisneming van de inhoud van het schep- pingsverhaal, waarbij wij ons voorlopig bepaalden tot het eerste hoofd- stuk van Genesis, vestigt de indruk dat de schepping eigenlijk tegelij- kertijd voorstelt de vorming van een tweeheid in ieder der onderdelen. Door deze creatie van een tweeheid heen komt dan tevens, eerst nog onuitgesproken doch daarna duidelijker genoemd, een ander dualis- me naar voren, en wel dat van mannelijk en vrouwelijk. Bij de planten moet het er reeds zijn, bij de dieren komt het de vijfde dag duidelijker tot uiting in het ‘weest vruchtbaar, wordt talrijk’ en bij de mens wordt het als een bepalend beginsel naar voren gebracht. Dit beginsel van tweeheid blijkt echter zich nog verder en dieper in het scheppingsverhaal uit te strekken. Om dit te ontdekken moet men het materiaal rangschikken in een systeem dat uit het verhaal zelf naar voren komt. De eerste dag is er dus het licht en de scheiding tussen licht en duis- ternis. Wij zien dat het verhaal terugkomt op licht en duisternis in de vierde dag als de lichten, zon, maan en sterren tot taak krijgen licht en duisternis te scheiden. De tweede dag wordt de scheiding vermeld tussen de wateren boven en beneden het uitspansel. Deze scheiding komt voor het eerst weer ter sprake in de vijfde dag als er leven komt in de richting van de wateren boven het uitspansel en in het water beneden het uitspansel. De derde dag ziet men, in tegenstelling tot de beide voorafgaande dagen twee nadrukkelijk afzonderlijk genoemde scheppingen op de- zelfde dag. De zesde dag wordt na de derde weer gekenmerkt door twee verschillende soorten scheppingen op die ene dag. Tevens kan men, om het voorlopig in onze waarnemingen simpel te houden, de gebeurtenissen van het eerste deel van de derde dag zien als een schep-
pen van voorwaarden voor het leven in het algemeen op de aarde, ter- wijl in het tweede deel van de derde dag de eerste verschijn selen van dit leven vorm krijgen. De zesde dag is een parallelliteit te bespeuren in die zin dat in het eerste deel van die dag de biologische voorwaarden voor het mensenbestaan op de aarde worden gecreëerd, waarna in het tweede deel van de zesde dag de mens als levend wezen verschijnt. Er is dus ontegenzeggelijk een samenhang tussen de eerste en de vier- de, de tweede en de vijfde en ten slotte tussen de derde en de zesde dag. Waarbij de vierde, vijfde en zesde dag een zekere uitwerking, con- cretisering en detaillering voorstellen van de ver schijnselen in resp. de eerste, tweede en derde dag. Er bestaan dus eigenlijk twee, op boven beschreven wijze samenhangende groepen van drie dagen, de groep van de eerste drie dagen en die van de tweede drie dagen. Laat ons, ter wille van de overzichtelijkheid, de geconstateerde samenhang en in een schema plaatsen. e : e : licht zon duisternis maan en sterren e : e : wateren boven leven naar wateren boven wateren beneden leven naar wateren beneden e : e : a. a. water vee land wilde dieren b. b. zaadg. gewas man vruchtdr. gewas vrouw biologische voorwaarden voor leven in het algemeen verschijnen van leven mens in het bijzonderbiologische voorwaarden voor leven mens in het bijzonder verschijnen van leven in het algemeen
: In dit schema en in de daaraan voorafgaande bespreking is alles met opzet zo summier mogelijk gehouden om bij deze eerste benadering vooral de grote lijnen te zien en om niet verward te geraken in nog niet te begrijpen details. H et schema kan ook op andere wijze worden gegeven, waarbij de systematiek beter tot uitdrukking komt. Men kan dit doen door de eerste en vierde dag, die beide de lichtkant bespreken, rechts te plaat- sen, de tweede en vijfde dag, die beide de waterkant bespreken, links, terwijl men dan de derde en zesde dag, die beide een dubbel heid ver- tonen, een plaats in het midden geeft. En daar de derde en zesde dag ieder voor zich een groep van drie dagen afsluiten worden zij lager geplaatst dan de beide daaraan voorafgaande dagen. Een en ander dus volgens het principe: Het is een voorstellingswijze dienende ons gemak, vereen voudi- gende ons inzicht. Men zou dit schema ook op andere wijze kunnen opzetten. Niettemin willen wij de hierboven aangegeven voorstel- lingswijze volgen voor het verdere onderzoek, temeer daar reeds in de oudheid dit zo werd gedaan en er geen logische of praktische redenen zijn om deze methode van voorstellen af te wijzen. Het schema wordt nu:
e e wateren boven licht wateren beneden duisternis e a. water land b. zaadg. gewas vruchtdr. gewas e e leven naar wateren boven zon leven naar wateren beneden maan en sterren e a. vee wilde dieren b. man vrouw In dit schema komt duidelijker tot uitdrukking hoe de vierde dag een soort projectie in een andere sfeer voorstelt van de eerste dag en hoe datzelfde zich voordoet bij de vijfde dag tegenover de tweede en bij de zesde dag tegenover de derde. En bovendien ziet men dan de vierde, vijfde en zesde dag tezamen als een herhaling na projectie in een andere sfeer van hetgeen de eerste, tweede en derde dag als geheel uitdrukten. Eigenlijk kan men uit dit schema distilleren dat e r in feite maar een ontwikkeling is van de eerste dag via de tweede naa r de derde dag en dat datgene wat in de vierde, vijfde en zesde dag k omt een soort verdere uitwerking is van hetgeen in de eerste drie dagen r eeds werd vastgelegd. Het beginsel van de tweeheid komt dus nu op meer w ijzen naar vo- ren. Wij vonden het in het dualisme dat op iedere s cheppingsdag tot biolog. voorw. voor leven algemeen biolog. voorw. leven mens verschijnen leven mens verschijnen leven algemeen
: stand kwam, wij zagen het in het mannelijke tegenov er het vrouwelijke dat zich door de eerstgenoemde tweeheid heen manife steerde, wij ont- moetten de typische dubbelheid van de derde en de z esde dag, en wij constateerden ten slotte deze tweeheid in het tegen over elkaar staan van een licht- en een waterkant, resp. rechts en links in ons schema en in het feit van de tweemaal drie dagen, met de typische ke nmerken ieder, waar- door zij eveneens een tweeheid vormden. De eerste d rie dagen vormen tezamen een eenheid, een cyclus is ermee gereed gek omen; de tweede drie dagen, eveneens een cyclus vormende, deden zic h voor als een soort projectie, detaillering, specialisering van de eers te drieheid. Men zou de tweede drie dagen, heel voorzichtig, ook kunnen zie n als een verdere concretisering van de meer abstracte eerste drie da gen. In ieder geval heeft onze eerste benadering van het scheppings- verhaal, hoe oppervlakkig zij ook was, een zekere systematiek kun- nen vinden. Het verhaal wil dus blijkbaar meer vertellen dan alleen de volgorde der gebeurtenissen gedurende de zes dagen. Nauwelijks verborgen bezitten de mededelingen een zeer typische systematiek, in deze vluchtige ontmoeting reeds aanduidende dat zij zeer waarschijn- lijk verder en dieper gaat. Een van onze constateringen betrof het feit dat bij het schep- pingsschema het getal ‘drie’ een rol speelt in die zin dat met het vervuld zijn van de ‘derde’ in de reeks een eenheid voltooid is; dat daarmee iets klaar is. Bovendien ziet men dat er in deze een cyclus vormende drie dagen in beide gevallen vier scheppingsgebeurtenissen voorko- men. Voor iedere scheppingsdaad staat de formule ‘en God zei’, en deze formule komt dus, door het dubbele karakter van de derde en van de zesde dag, in ieder der beide drieheden viermaal voor. Bij de cyclus van de drie dagen behoren dus vier scheppingsda den. Nu weet men dat de Bijbel ook spreekt over drie aartsvaders, Abraham, Isaäk en Jakob. Met Jakob, de derde, is het verhaal der aarts- vaders afgesloten. Tevens valt dan op, dat ook Jakob ‘dubbel’ is, evenals de derde in de cyclus van het scheppingsverhaal. Jako