15 Hoofdstuk 1 DE RIJKDOM VAN GODS VERBONDEN Wij belijden dat het sacrament van de doop een teken en zegel is van het genadeverbond. Voor we ingaan op het genadeverbond dienen we uit te leggen wat we verstaan onder een verbond. 1 Vanaf het begin der mensheid heeft God een bijzondere manier van omgaan met de mens. Hij oefent Zijn gezag uit over de onbeziel- de schepselen door Zijn voorzienigheid, en regeert de engelen met Zijn autoriteit en bevel. God heeft echter Zijn gezag over de mens uitgeoefend door met hem een verbond aan te gaan. Theologisch gesproken is een verbond een genadige toezegging door God ge- daan voor het geestelijk welzijn van de mens, waarbij Hij de mens verplichtingen oplegt en Zichzelf verheerlijkt. De Schrift geeft gel- dige redenen om te onderscheiden tussen het werkverbond en het genadeverbond. Het werkverbond Het werkverbond is een verbond dat God in het paradijs met Adam gemaakt heeft. Adam werd opgedragen God te gehoorzamen, Hem trouw te dienen en in gemeenschap met Hem te leven. Als de mens zich trouw aan dit verbond zou houden, zou God hem belonen met 1. Dit inleidende hoofdstuk geeft enige basisprincipes van de reformatoris che verbondstheolo- gie die gemakkelijk te vinden zijn in klassieke gereformeerde dogmatieke n, zoals: L. Berkhof, Systematic theology, 1949/repr. Edinburgh 1976, p. 211-18, 262-301; W. Heyns, Manuel of reformed doctrine, Grand Rapids 1926, p. 67-72, 121-47; M.J. Bosma, Exposition of reformed doctrine, a popular explanation of the most essential teachings of the reformed c hurches, Grand Rapids 1907, p. 85-133; G.H. Kersten, De gereformeerde dogmatiek, Utrecht 1981; J. van Genderen, W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, Kampen 1992, p. 493-520.
16 het eeuwige leven. Maar als de mens deze relatie door ongehoor- zaamheid zou verbreken, zou hij de straf van de eeuwige dood moe- ten ondergaan. De beslissende test in dit verbond was het gebod van God om niet te eten van de boom der kennis van goed en kwaad (Gen. 2:17). Dit gebod heeft het karakter van een proefgebod. Door dit gebod te gehoorzamen, zou Adam laten zien dat hij zich hield aan dit verbond dat God met hem gemaakt had. Dit is de gedachte achter het werkverbond. Nu is er discussie over de term ‘werkverbond’. Het probleem is dat de Schrift geen melding maakt van enige officiële verbondssluiting met Adam. Later in de Bijbel vinden we wel een officiële verbonds- sluiting met Abraham in Genesis 17 en met Israël in Exodus 24. Maar in Genesis 1-3 treffen we de term verbond niet aan. Toch blijft er genoeg Schriftuurlijk bewijs over om te spreken van een verbond tussen God en Adam. Het Hebreeuwse woord voor verbond is berith. Het begrip ver- bond houdt de realiteit van gemeenschap tussen God en de mens in. Daarbij is de heilige God soeverein in het aangaan van deze ge- meenschap. Hij stelt de regels en de voorwaarden van deze gemeen- schapsrelatie vast. Een verbond houdt een door God vastgestelde verhouding in met de mens en is uiting van Gods genadige om- gang met hem. Gods verbond is gebaseerd op het principe: ‘Ik ben de Heere uw God.’ Als we de eerste hoofdstukken van de Bijbel opslaan, vinden we dat alle constituerende elementen van een verbond aanwezig zijn, al is de term zelf niet aanwezig. Dit verschaft voldoende grond om te spreken van een verbond dat is opgericht met Adam en zijn nage- slacht. In Genesis 1 wordt het scheppingswerk afgesloten met een roeping en een belofte aan de mens. God riep Adam op om zich te vermenigvuldigen en heerschappij te hebben over de aarde en God beloofde hem voedsel en levensonderhoud te geven. Genesis 2:17 bevat een verbod waaraan een sanctie verbonden is. Adam mocht niet eten van de boom der kennis van goed en kwaad. Daarnaast
17 stond in het paradijs ook de boom des levens. Dit was een type- ring van de belofte van het eeuwige leven, dat de mens gegeven zou worden wanneer hij Gods geboden zou houden. Hoewel de belofte van het eeuwige leven niet met zoveel woorden gegeven is, laten het hele verband en de daarop volgende gebeurtenissen zien dat de mens het eeuwige leven zou hebben ontvangen als hij volhard had in de gehoorzaamheid aan God. De zegen van het leven werd juist van de mens afgenomen, toen hij tegen God in opstand kwam. Dan zien wij de volgende zaken: de soevereine inzetting van God; de gave van het eeuwige leven en gemeenschap met God; en de vloek van de dood als de mens aan God ongehoorzaam was. De mens wordt opgeroepen om Gods soevereine gezag te erkennen, om God te gehoorzamen om eeuwig in gemeenschap met Hem te leven. Deze zegeningen werden de mens ontnomen toen hij in opstand kwam tegen Gods gezag door te eten van de boom der kennis van goed en kwaad. Deze feiten zijn voldoende om te concluderen dat er een verbonds- relatie was tussen God en Adam, hoewel de term niet expliciet ge- noemd wordt. Deze relatie kan het werkverbond genoemd worden, aangezien Adam zijn toewijding aan God moest aantonen door zijn werken en hij door gehoorzaamheid het eeuwige leven zou verdie- nen voor zichzelf en zijn kinderen. Met de Korte Catechismus van Westminster kunnen we dit verbond ook een verbond des levens noemen, want het wees de weg naar het eeuwige leven (vraag en antwoord 12). Samengevat is het werkverbond een overeenkomst tussen God en Adam, waarin God het eeuwige leven beloofde aan Adam en al zijn nageslacht op voorwaarde van volkomen gehoorzaamheid aan Hem en aan Zijn gebod niet te eten van de boom der kennis van goed en kwaad en waarin God dreigde dat Adam zou sterven als hij dit gebod overtrad. 2 Daarom waren de elementen van dit verbond: 2. Zie ook Kersten, De gereformeerde dogmatiek, p. 265, 266.
18 (1) het vormen van een relatie: God kennen, liefhebben en genieten; (2) een uitdrukkelijke voorwaarde: volkomen gehoorzaamheid; (3) een daaraan verbonden belofte: eeuwig leven; en (4) een bedreigde straf: eeuwige dood. In dit verbond was Adam een vertegenwoor- diger van de hele mensheid. Als Adam dit proefgebod getrouw ge- hoorzaam geweest was, had hij het eeuwige leven ontvangen voor zichzelf en voor zijn kinderen. Door dit gebod te overtreden haalde hij echter de dood over zichzelf en zijn kinderen heen. 3 God ging dit verbond met Adam aan, omdat Hij de vrijwillige liefde en dienst van de mens verlangde. Met werken van gehoorzaamheid kon Adam het eeuwige leven verdienen. Dit was nog mogelijk voor Adam in het paradijs, omdat hij naar Gods beeld was geschapen, dat wil zeggen in volkomen gerechtigheid, heiligheid en kennis van God. Hoewel God het verbond oprichtte als een weg naar het eeuwige leven, verbrak Adam dit verbond en stortte zich in de dood door de verboden vrucht te eten. Hier handelde Adam als verbondshoofd, dat de hele mensheid vertegenwoordigde. De Schrift maakt de gevolg- trekking dat wij allen in Adam gezondigd hebben (Rom. 5:12-21). Na de val heeft God het werkverbond niet ongedaan gemaakt. Hij eist nog steeds volkomen liefde en gehoorzaamheid van ons. Maar wij kunnen aan deze eisen niet meer voldoen, omdat wij door onze val in Adam verdorven zijn geworden. Wij kunnen met onze wer - ken het eeuwige leven niet bereiken. Wij kunnen het leven alleen ontvangen door het zaligmakende werk van de Heere Jezus, de Middelaar van het genadeverbond. Het genadeverbond Het verbond der genade is het belangrijkste verbond dat God met de mens gesloten heeft. Als wij spreken van ‘het verbond’, bedoelen 3. Rom. 5:12; Gen. 2:17; Hos. 6:7.
19 we het genadeverbond. Het genadeverbond wordt door God opge- richt met de gelovigen en hun kinderen en in dit verbond belooft de Heere deze mensen Zijn volle heil, dat door hen ontvangen wordt in de weg van bekering en geloof. God is zo neerbuigend goed, dat Hij Zich verbindt aan mensen in de weg van belofte en eis. Het genadeverbond is een uitwerking van het eeuwige besluit van God en vloeit daarom voort uit wat wij noemen de raad des vredes. De raad des vredes, ook wel het verbond der verlossing genoemd, is de overeenkomst die in eeuwigheid is gemaakt tussen de Vader, de Zoon en de Heilige Geest tot het eeuwig welzijn van een bepaald uitverkoren deel van het verloren menselijk geslacht. 4 De Schrift maakt duidelijk dat alle verlossing voortkomt uit Gods eeuwig wel- behagen (Ef. 1:11; Hand. 2:23; Hebr. 6:17). De Personen van de Drie- eenheid participeren in deze raad des vredes op verschillende wijzen. In de raad des vredes: – Eist God de Vader dat door Zijn Zoon aan Zijn recht genoeg gedaan wordt; Hij kiest uit de gevallen mensheid een zeker aantal mensen en geeft die aan Zijn Zoon en Hij belooft Zijn Zoon heerlijkheid en eer te geven als de Middelaar. – Belooft God de Zoon te voldoen aan het goddelijke recht door te betalen voor de zonden van die mensen, door Zijn leven af te leggen als offer voor de zonde. De Zoon belooft ook de mensen te verga- deren die de Vader Hem gegeven heeft en hen te bewaren voor het verderf. – Belooft God de Heilige Geest de verworven verlossing toe te pas- sen in de harten van deze verkorenen en hen aan God te heiligen. Tussen God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest ligt een volkomen harmonie in al Zijn werken en daarom ook in het bewerken van de zaligheid van de verkorenen. 4. Zie Joh. 17:4,8-9; 15:26; Ps. 40:8-9; Ef. 1:11.
20 Het genadeverbond werd formeel opgericht met Abraham in Genesis 17, maar het was aan Adam onmiddellijk na de val al geopenbaard. In Genesis 3:15 openbaarde de Heere dat het vrouwenzaad het zaad van de slang zou vermorzelen en langs deze weg verlossing en zalig- heid zou aanbrengen. De band met satan zou gebroken worden en er zou een band met God gelegd worden. Het genadeverbond is offici- eel met Abraham en zijn zaad opgericht in Genesis 17:7 en bevestigd met Israël in Exodus 20:2; Petrus verwees ernaar in Handelingen 2:39. Dit belangrijkste verbond in de Schrift wordt ook het verbond met Abraham genoemd. Verscheidene andere waarneembare verbon- den in het Oude Testament zijn openbaringen van dit ene genade- verbond, inclusief het mozaïsche verbond, waarin God de wetten en religieuze ceremoniën voor Israël aan Mozes openbaarde. Deze ceremoniën waren openbaringen van Gods genade en daarom in- stellingen van het genadeverbond. Bovendien beloofde God in het davidische verbond in 2 Samuël 7:12-17 de koninklijke troon van David eeuwig te bevestigen. Deze belofte is vervuld in de komst van Christus. Dit verbond was een nadere ontvouwing van Gods plan en als zodanig ook een openbaring van het genadeverbond. Het genadeverbond is eenzijdig in zijn oprichting omdat God de voorwaarden en zegeningen van dit verbond bepaalt. God komt tot Abraham en zijn zaad met Zijn genadige beloften en verplicht hen om Hem te vertrouwen en in Hem te geloven. In zijn openbaring is het verbond tweezijdig, omdat de mens verplicht wordt tot een ‘nieuwe gehoorzaamheid’ aan God. Johannes Calvijn definieert het verbond als ‘de weg waarin de ver- kiezing plaatsvindt’. Volgens Calvijn overbrugt het verbond boven- dien de kloof tussen de onuitsprekelijk heerlijke God en ons en het betekent dat God onder Zijn volk tegenwoordig is. Het belangrijk- ste deel van het verbond is echter de verzoening met God. Volgens Calvijn is de belofte die in het verbond aan de mens is gedaan een hemelse erfenis, maar het doel van het verbond is de bevordering
21 van de heerlijkheid van God. In het verbond laat God zien dat Hij een Vader is voor Zijn volk. 5 In zijn commentaar op Psalm 89:4 schrijft Calvijn: ‘Als daarom naar de oorzaak of oorsprong van de genade gezocht wordt, moeten we noodzakelijkerwijs terugvallen op de goddelijke verkiezing.’ 6 De kernbelofte van het genadeverbond wordt gegeven in Genesis 17:7 en bevestigd in Exodus 20:2: ‘Ik ben de Heere uw God.’ In deze eenvoudige mededeling verklaart God dat Hij van Zijn kant de God is van alle bondgenoten. Met andere woorden, God verklaart dat Hij bereid is te zorgen en te voorzien in alle tijdelijke en eeuwige noden van de bondgenoten. Deze verklaring van God roept de bond- genoten op om op deze God te vertrouwen, in Hem te geloven en in gehoorzaamheid aan Hem te leven. Ongehoorzaamheid aan deze bepalingen is zeer ondankbaar en zondig. De werkelijkheid laat zien dat wij niet in staat zijn om in eigen kracht te voldoen aan de voorwaarden van dit verbond. 7 Toch blijft God verklaren: ‘Ik ben de Heere uw God.’ Hij weet dat wij in eigen kracht niet kunnen geloven of ons bekeren, maar uit kracht van Zijn toezegging is Hij gewillig in ons te werken wat wij uit onszelf niet kunnen doen. Hij is gewillig om ons genade, geloof en bekering te geven. Hij is bereid om ons in staat te stellen aan de eisen van het genadeverbond te voldoen door de gave van het geloof in onze har - ten uit te storten, zodat wij als zondaars op God leren vertrouwen en in de Heere Jezus Christus geloven. Deze werkelijkheden worden herhaaldelijk in het Nieuwe Testament benadrukt, waar de Heere Jezus Zijn genade en barmhartigheid om niet aan zondaren aanbood. 8 Heel Gods Woord komt neer op een 5. H.J. Selderhuis, Calvin’s theology of the psalms, Grand Rapids 2007, p. 212. 6. J. Calvin, Commentary on the book of Psalms, Grand Rapids 1993, p. 2,421. 7. Ef. 2:1; Joh. 15:5; Joz. 24:19; Fil. 1:29. 8. Zie Matth. 7:7,8; 11:28-30; Mar. 2:17; Luk. 9:35; Joh. 8:12; 7:37,38; 11:25.
22 vrij aanbod van de genade van God in Christus Jezus aan zondige mensen. Het is zelfs meer. De Heere biedt Zijn gaven van geloof en bekering aan. 9 In het genadeverbond is het zo dat de Heere geloof en bekering zowel eist als belooft. 10 De troost van het genadeverbond is dat God wil en kan doen wat de mens niet kan. De Heere roept ons toe om ons tot Hem te bekeren, onze schuld en overtredingen te belijden en voor Hem te buigen. Wij moeten ons tot God wenden en Zijn Woord geloven, maar dat kunnen we niet. Dit dilemma plaatst ons voor de moeilijkheid: Wij moeten ge- loven, maar kunnen dit niet in eigen kracht. Als ik niet geloof, ga ik verloren en word ik verdoemd. Wat staat mij dan te doen? Wat moet ik doen om zalig te worden? Het Woord antwoordt: ‘Geloof in den Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden’ (Hand. 16:31). Van mensenkant is dit echter onmogelijk, want in eigen kracht zal hij zichzelf en zijn eigen werken niet verloochenen en zal hij niet volkomen op Jezus Christus steunen. In dit dilemma kan hij troost ontvangen uit het genadeverbond. God belooft de bondgenoten al vanaf hun prille jeugd dat Hij gewillig is hen zalig te maken. Hij is bereid hun God te zijn, Die voorziet in al hun noden en behoeften. De Heere Jezus maant: ‘Bidt, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden’ (Matth. 7:7). Wij moeten hierbij duidelijk onderscheid maken tussen de beloften van het verbond en de vervulling van die beloften. Wij mogen nooit zeggen dat deze beloften automatisch vervuld worden. Velen uit Gods verbondsvolk zijn verloren gegaan en dat vanwege hun onge- loof. Wanneer we veronderstellen dat de verbondsbeloften vervuld zijn, zal dit leiden tot verkeerde gevolgtrekkingen, inclusief de aan- name dat een uiterlijke kerkelijke gemeente een vergadering is van mensen die behouden zijn. Hoe moeten we de verbondsgemeente dan bezien? De gemeente moet beschouwd worden als Gods ver - 9. Zie Jes. 1:18; Jer. 31:18,19; Klaagl. 5:21; Hand. 5:31; 1 Petr. 2:25; Openb. 22:17. 10. Luk. 11:13; Joh. 3:3; Ef. 2:1,4,5.
23 bondsvolk. Zij is onder de belofte van genade en de eis van geloof en bekering, maar nooit mogen wij concluderen dat het gehele ver - bondsvolk van God gered is. Deze beloften moeten toegepast worden door het werk van de Heilige Geest. De Schrift spreekt van tweeër - lei verbondskinderen. In zijn commentaar op Genesis 17:7 verklaart Calvijn dat het verbond opgericht is met het zaad van Abraham. Tot dit zaad behoren de uitverkoren kinderen van God, maar ook de ongelovigen die zich nooit tot God zullen bekeren. Calvijn voert aan dat beiden voortkomen uit Abraham en beiden tot het verbond behoren; dus zijn er twee soorten verbondskinderen. Derhalve is niets zekerder dan dat God Zijn Verbond sloot met die kin - deren van Abraham die van nature uit hem zouden voortkomen. (…) Want de belofte waardoor de Heere hen allen tot kinderen had aan - genomen was voor allen gemeenschappelijk en in die belofte kan niet ontkend worden dat daarin de eeuwige zaligheid aan allen aangeboden is (…). Hier worden ons twee soorten kinderen in de kerk voorgesteld. Omdat het hele volk door een en dezelfde stem in de schaapskooi van God wordt vergaderd, worden in dit opzicht allen zonder uitzondering als kinderen beschouwd, en slaat de naam van kerk op allen gemeen - schappelijk. Maar in het binnenste heiligdom van God worden geen an - deren als kinderen van God beschouwd dan zij in wie de belofte door het geloof verwerkelijkt is. 11 Een deel van de gemeente bestaat uit onbekeerden. Zij hebben de naam dat zij leven, maar zijn dood in zonden en misdaden (Openb. 3:1; Ef. 2:1). Zij behoren tot het verbond der genade, maar zijn de ze- geningen van het verbond (nog) niet deelachtig geworden. Zij moe- ten opgeroepen worden zich tot God te bekeren (Mar. 1:15). 11. J. Calvin, Commentary on Genesis, Grand Rapids 1993, p. 447-449.
24 In deze discussie moeten we onderscheid maken tussen de zegen en de vloek van het verbond. 12 De zegen zal ons geschonken worden in de weg van geloof en bekering, maar de vloek zal op ons uitgestort worden als wij het rijke aanbod van genade verachten. Zij die de rijke belofte van Gods verbondszegen verachten, zullen in hun on- geloof verloren gaan onder de vloek van Gods verbond. Zij hebben geen enkel excuus. De genade van God werd hun ook aangeboden door Zijn beloften. Sommigen vragen zich misschien af: Kan er voor mij zaligheid zijn? Zij kunnen aan hun zaligheid wanhopen, maar er is geen noodzaak voor wanhoop. Er is alle noodzaak om naar de God van het ver - bond te vluchten. Zou een goede echtgenoot ontrouw zijn aan zijn vrouw? Zal God ontrouw zijn aan een verbondskind dat Hem zoekt? God kan niet ontrouw zijn. Hiermee zou Hij Zichzelf verloochenen, hetgeen Hij nooit kan. In de gemeente zijn er die door de genade van God gebracht zijn tot het omhelzen van Jezus in een waar geloof. Deze gelovigen ken- nen de Heere en Zijn liefde in hun hart, maar ervaren dagelijks de zwakheden van hun geloof. Zij worden opgeroepen om de goede strijd des geloofs tegen de zonde te strijden. Tot hun ontzetting val- len ze vaak in zonde en raken zo ontmoedigd. Als dit uw toestand is, bedenk dan dat u een Verbondsgod hebt. Hij belooft alles wat u nodig hebt. Zie op Hem. Er is vergeving en vernieuwende kracht in Christus. Zekere hulp wordt alleen in Hem gevonden. Zoek Hem in Wiens Naam u gedoopt bent. Uit vrije en onverdiende genade is Hij gewillig te horen, want Hij is de trouwe Verbondsgod. 12. Dit wordt duidelijk uiteengezet in Deuteronomium 28.