8 1. De hoge roeping van een ambtsdrager Het is een voorrecht om gekozen te worden tot ambtsdrager in de gemeente van de Heere Jezus Christus. Men wordt geroepen om in dienst te staan van de beste Meester. Hij is een God Die Zijn dienaren zegent, onderwijst, ondersteunt en draagt. Hij weet van de inspanning en de zelf verloochening die het ambtsdrager-zijn met zich meebrengt. Het is een zegen om te mogen dienen in het ambt, want daardoor wordt men zelf gestimuleerd en min of meer gedwongen om in af hankelijkheid van God het werk te doen. Dit geldt voor zowel ouderlingen als diakenen. Beide ambten hebben een verschillende spits. De ouderling moet geestelijke leiding geven vanuit het Woord aan de verschillende leden van de gemeente. Daarnaast moet hij toezicht uitoefenen op de prediking. Een diaken is gericht op het lenigen van nood in de gemeente. Dit zal vaak materiële nood zijn. Daarvoor heeft de diaken wijsheid nodig, maar daarnaast is een diaken geroepen om met woorden uit de Schrift te vertroosten en te vermanen. Dus ook een diaken is geroepen om zijn ambt te vervullen vanuit het Woord van God. Voor dit alles heeft men duidelijk de leiding van de Heilige Geest nodig. In het ambt gaat men met zielen om. Deze zielen hebben eeu - wigheidswaarde. Elk mens zal eeuwig blijven bestaan, hetzij in de hemel of in de hel. Daarmee gaat het in het ambt om eeuwig dood of eeuwig leven. Daarom spreken wij terecht van de hoge roeping van een ambtsdrager. Daarbij denken we aan de woorden die we lezen in Spreuken 24: 11,12: ‘Red degenen, die ter dood gegrepen zijn; want zij wankelen ter doding, zo gij u onthoudt. Wanneer gij zegt: Zie, wij weten dat niet; zal Hij, Die de harten weegt, dat niet merken? En
9 Die uw ziel gadeslaat, zal Hij het niet weten? Want Hij zal de mens vergelden naar zijn werk .’ Wanneer wij in het dagelijkse leven iemand in doodsge - vaar zien verkeren en wij in staat zijn hem te helpen maar wij ons daarvan onthouden, dan laden wij schuld op ons. Dan zijn wij schuldig aan de dood van die andere persoon, want wij hebben hem niet geholpen, terwijl wij er wel toe in staat waren. Hoeveel te meer zal dit niet gelden in geestelijk opzicht. De mens is van nature dood in zonden en misdaden en moet behouden worden. God behoudt zondaren maar daartoe maakt Hij gebruik van het dienstwerk van Zijn ambtsdragers. Het is misdadig wan - neer door ons ambtelijk gebrek en nalatigheid zielen van mensen geruïneerd worden en voor eeuwig omkomen in de verlorenheid. Deze werkelijkheid onderstreept de hoge roeping van het ambt. We denken hierbij aan de roeping van Ezechiël in 3:17-21, waar wij lezen dat de profeet de goddeloze moet waarschuwen en dat als hij hem niet waarschuwt, en deze goddeloze verloren gaat, de profeet zelf verantwoordelijk gesteld zal worden voor zijn ondergang. Dat betekent dat de Heere de profeet en een trouweloze ambtsdrager zal straffen. Dit bepaalt opnieuw de ernst en de hoge roeping van het ambt in de gemeente van Christus. Nu heeft de mens allerlei verontschul - digingen voor het in gebreke blijven. Zo kan een ambtsdrager menen dat hij onwetend was omtrent de geestelijke staat van een gemeentelid. Of hij vond zich als ambtsdrager onbekwaam om dit gemeentelid aan te spreken. Hij kan zeggen dat hij te druk was, te zwak of te moe om de ander aan te spreken. Men kan de mening toegedaan zijn, dat men zich niet bemoeien moet met het leven van een ander. Zo kan een ambtsdrager allerlei excuses hebben om geen ambtelijk vermaan te geven. Maar laten ambtsdragers beseffen,
10 wat de Heere zegt in Spreuken 24:12: ‘Zal Hij, Die de harten weegt, dat niet merken? En Die uwe ziel gadeslaat, zal Hij het niet weten?’- Vele van onze bezwaren en verontschuldigingen houden geen stand voor de Heere. Hij doorziet al onze bedenkingen. 1 Wanneer de Heere u roept tot het ambt, dan mag u verwachten, dat de Heere Zelf u zal onderwijzen en leren hoe u uw werk moet vervullen. U mag vertrouwen, dat Hij, Die u geroepen heeft, u ook woorden en wijsheid zal geven. Hij is een onuitputtelijke Bron van alle kracht en Hij schenkt gaven, opdat u trouw uw ambt zult uitoefenen. Het staat te vrezen dat vele ambtsdragers de verplichtingen en de taak van het ambt onvoldoende doorzien. Het is nodig om trouw en ijverig in de dienst van de Heere te zijn. Met algehele toewijding dient de ambtsdrager zich te geven, eerst aan de Heere en daarna ook aan de zielen voor wie hij zorg moet dragen. Dit vereist zelf ver - loochening en liefde. Daar is ook tijd en inspanning mee gemoeid. Daarbij moet een ambtsdrager duidelijk prioriteiten stellen in zijn leven. Hij moet alles, waartoe hij geroepen is, op de juiste tijd doen in zijn leven. Een ambtsdrager heeft vaak een dagelijkse roeping om in de maatschappij te werken en dat kost tijd en inspanning. Daarnaast behoort een ambtsdrager tijd en aandacht te geven aan zijn vrouw en kinderen. Zijn gezin hoeft niet en mag niet lijden onder zijn werk als ambtsdrager. Ook al kan het gebeuren dat men twee of zelfs drie avonden in de week aan het werk is voor het ambt, dan blijven er nog vier of vijf avonden over voor het gezin. In de praktijk zal het ambtswerk vaak niet meer dan één of twee avonden per week in beslag nemen. Dat is een niet te grote belasting en tegelijkertijd is het ook niet gering om wekelijks twee avonden aan ambtswerk te besteden. 1. Vergelijk P. Doddridge, ‘The evil and danger of neglecting souls’, in: John Brown (e d.), The Christian Pastor’s Manual , Edinburgh (Schotland) 1826, repr. Ligonier PA ( VS) 1991, p. 1-31.
11 Het is daarbij van het hoogste belang om in af hankelijkheid van de Heere ons werk te vervullen. Daartoe dienen wij zelf leerjongeren te zijn van Christus. Men dient waakzaam te zijn tegen verslap- ping in het ambtelijk functioneren. Het is nodig om met ijver en toewijding tijd te investeren in ons ambtelijk werk. Verachtering in het ambtelijk functioneren is een groot kwaad in de ogen des Heeren. Het veronachtzamen van zielen is zonde voor de Heere. Welk mens is in staat om het afschuwelijke van deze zonde te doorzien? Wanneer men anderen ziet struikelen ter doding en zich daarvan onthoudt, is dit grove ambtelijke ontrouw. God heeft namelijk middelen gegeven dat zondaren gered kunnen worden en het zal het verlangen zijn van een trouwe ambtsdrager deze middelen te gebruiken. Het zal zijn voortdurend gebed zijn om zondaren te kunnen leiden tot Christus. Hoe heerlijk is het om gebruikt te worden om een ziel te redden van de eeuwige dood. Wat een voorrecht is het om Gods kinderen verder te leiden op de weg naar het eeuwige leven. Maar hoe vreselijk wanneer zielen verderven door schuldige nalatigheid van een ambtsdrager. De Heere Jezus heeft immers Zelf gezegd: ‘Gaat in door de enge poort; want wijd is de poort, en breed is de weg, die tot het verderf leidt, en velen zijn er, die door dezelve ingaan; Want de poort is eng, en de weg is nauw, die tot het leven leidt, en weinigen zijn er, die denzelven v i n d e n .’ (Matt. 7:13,14) Juist omdat zovelen binnen de christelijke gemeente, nog op de brede weg wandelen, onderstreept dit de hoge roeping van een ambtsdrager om te redden ‘degenen, die ter dood gegrepen zijn; want zij wankelen ter doding, zo gij u onthoudt .’ Wat is het toch rijk dat een ambtsdrager dit werk mag doen niet door met zichzelf te komen, of door zijn eigen ervaringen te ver - tellen. De ambtsdrager mag met het Woord van God komen en voortdurend naar Christus wijzen. Te midden van stervende zielen heeft de Heere God een middel gegeven tot behoud van arme zondaren, de Heere Jezus Christus. Te midden van een stervende wereld laat de Heere verkondigen: ‘Is er geen balsem in Gilead? Is
12 er geen heelmeester aldaar? Want waarom is de gezondheid der dochter mijns volks niet gerezen?’ ( Jer. 8:22) De zondaar hoeft niet te sterven, want er ligt in de Heere Jezus Christus een volheid van genade, en dat geldt zelfs voor de grootste der zondaren. De ambtsdrager is geroepen heen te wijzen naar Christus omdat Gods Woord zegt: ‘Die in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld, maar die niet gelooft, is alrede veroordeeld, dewijl hij niet heeft geloofd in den Naam des eniggeboren Zoons van God.’ ( Joh. 3:18) Hierbij is het noodzakelijk, dat de ambtsdrager zelf weet heeft van de vergevende genade van Christus. Wanneer de Heere roept tot het ambt, zal Hij niet gewillig zijn om dit persoonlijke zielsonder - wijs te geven? Dan weet de ambtsdrager, uit eigen ervaring, wat het is om op de rand van de verwoesting te staan vanwege eigen schuld en om toch barmhartigheid te ontvangen. Zij weten wat het is om op de Heere Jezus te zien, en het leven te vinden in Hem. Zullen zij dan niet verlangen om zielen tot Hem te brengen? Wanneer u gesmaakt hebt dat de Heere goedertieren is, dan verlangt u ernaar om anderen te wijzen op deze barmhartige God, Die vol goedertierenheid is. Wanneer de Heere u gered heeft, dan kan Hij ook een ander redden. Het ontvangen van genade maakt een mens gunnend. Deze houding is nu zo nodig voor een ambtsdrager. De profeet Micha heeft het verkondigd: ‘Wie is een God gelijk Gij, Die de ongerechtigheid vergeeft, en de overtreding van het overblijfsel Zijner erfenis voorbijgaat? Hij houdt Zijn toorn niet in eeuwigheid; want Hij heeft lust aan goedertierenheid. Hij zal Zich onzer weder ontfermen; Hij zal onze ongerechtigheden dempen; ja, Gij zult al hun zonden in de diepten der zee werpen.’ (7:18,19) Deze wonderen wil de trouwe ambtsdrager aan anderen verkondigen. Wanneer de Heere Jezus Zijn bloed gestort heeft voor het behoud van arme zondaren en Zijn liefde in onze harten is uitgestort, willen wij met Petrus Zijn schapen en lammeren hoeden en weiden ( Joh. 21:15-17). Want een
13 ambtsdrager kan alleen werkelijk trouw dienen, wanneer de liefde van Christus hem dringt. Maar wanneer een ambtsdrager nalatig is, zegt de profeet Zacharia in 11:17: ‘Wee den nietigen herder, den verlater der kudde! Het zwaard zal over zijn arm zijn, en over zijn rechteroog; zijn arm zal ten enenmale verdorren, en zijn rechteroog zal ten enenmale donker worden .’ Voortdurend zal de ambtsdrager aanlopen tegen zijn eigen onbe - kwaamheid, mislukkingen en gebreken. Maar in al deze verlam - mende ervaringen, mogen tekorten steeds weer beleden en mag vergeving daarvoor ontvangen worden. Steeds wil de Heere Zijn dienaren versterken, onderwijzen en leiden. Ook van de dienaren geldt dat zij eenvoudig Christus moeten leren volgen en in gehoor - zaamheid aan Hem leven. Zo wordt aan de hoge roeping van het ambt voldaan. ‘Zo iemand Mij dient, die volge Mij; en waar Ik ben, aldaar zal ook Mijn dienaar zijn. En zo iemand Mij dient, de Vader zal hem eren.’ ( Joh. 12:26)