9 Hoofdstuk 1 Een oude camping ‘Hé, moet je nou eens horen wat er is gebeurd. Er is een peper - duur schilderij geroofd!’ Sander van Dijk, een tengere jongen met een grote bril en steil, donker haar, wijst op zijn mobieltje. ‘Niet normaal meer. Een van de mooiste en duurste schilderijen van Kampen is gestolen.’ Zijn tweelingzus Rhodé, die naast hem zit op de achterbank van de enorme camper, buigt zich nieuwsgierig naar het toe- stel. ‘Dat is vlak bij ons huis! Laat even zien.’ Hun vriend Michiel Nieuwenhuis, aan de andere kant van Sander, vergeet te kijken naar het mooie, vlakke Belgische land - schap dat op dit zonnige vrijdagmiddaguur aan hen voorbij - trekt en tuurt ook naar het schermpje. ‘Is dat een schilderij van het oude stadhuis van Kampen?’ klinkt vanaf de bestuurdersstoel. ‘Dat schilderij heb ik weleens gezien. Dat is echt een prachtig kunstwerk.’ Vader Van Dijk draait zich half om. De rechterwielen van de camper komen bijna in de berm van de doorgaande weg tussen Ieper en Diksmuide. ‘Kijk uit!’ roept moeder verschrikt. ‘Zo krijgen we nog onge - l u k k e n .’ ‘Sorry’, verontschuldigt vader zich. Hij richt zijn blik weer op de weg en kijkt nu via zijn binnenspiegel naar de drie kinderen. Hij trommelt op het stuur. ‘Vertel verder, Sander’, moedigt hij zijn zoon aan. ‘Ik keek even op een nieuwssite uit Overijssel, want ik wilde weten of er bij ons in Hasselt de afgelopen dagen nog wat is
10 gebeurd. Vlak bij ons, in Kampen, is dus een schilderij gestolen. Het is ’s nachts gebeurd.’ ‘En de daders?’ wil vader weten. ‘Dat is het vreemde. Er zijn bijna geen sporen gevonden. De alarmsystemen en de camera’s van het museum waren een paar minuten uitgeschakeld. En doordat het een beetje regende, kon een politiehond later ook niets vinden.’ ‘Vreemde zaak’, vindt moeder. Rhodé mengt zich in het gesprek. ‘Zijn er dan geen vingeraf - drukken of kapotte sloten?’ Haar tweelingbroer schudt zijn hoofd. ‘Alleen een paar krasjes op de deur.’ ‘Dat kan niet’, zegt Michiel. ‘Ik maak weleens een fietsslot open als iemand zijn sleuteltje is vergeten, maar er is bijna altijd wat s c h a d e .’ ‘Spoken misschien?’ gniffelt Rhodé. Michiel denkt na. Zijn blauwe ogen twinkelen. ‘Heb jij ooit weleens een spook met een schilderij zien sjouwen?’ De anderen moeten hartelijk lachen. ‘Zeg Sander’, wil vader weten, ‘is bekend hoe die daders zijn ont komen?’ ‘Nee. De camera’s in de omliggende straten waren ook uitge - schakeld. Er is maar één ding dat opvallend was.’ Ze kijken Sander nieuwsgierig aan. ‘Vertel’, zegt moeder. ‘Het museum ligt niet ver van de IJssel. En in de nacht van de diefstal heeft iemand gezien dat er aan de overkant van de rivier een groot jacht met gedoofde lichten is weggevaren.’ Vader remt af omdat ze een dorpje in rijden. ‘Waar gaan we eigenlijk precies naartoe, pa?’ wil Sander weten.
11 ‘Diksmuide’, is het antwoord. ‘Dat is een plaatsje dat in de Eerste Wereldoorlog helemaal is verwoest. En in de Tweede Wereldoorlog is het ook zwaar getroffen. Maar wij gaan er voor - al heen om heerlijk te fietsen. En we gaan naar zee. Dat is maar vijftien kilometer bij Diksmuide vandaan.’ ‘Komen we weer op een grote camping?’ wil Rhodé weten. Vader haalt zijn schouders op. ‘We zien in Diksmuide wel waar we de camper neer kunnen zetten.’ De afgelopen dagen bracht de familie door op een camping in Wijtschate, net onder Ieper, in de Westhoek in België. Hun camper had veel bekijks getrokken. Niet verwonderlijk, want de hagelwitte, twaalf meter lange en vier meter hoge Mercedes Actros, met op de zijkant enkele helderblauwe banen, is een opvallende verschijning. En wanneer de zijkant openklapt en er een extra vloer uit de camper schuift, zijn mensen helemaal verbaasd over dit vakantiehuis op wielen. Op de beide voorportieren is een prachtig rood anker aange - bracht, dat duidt op het werk van vader. Hij is namelijk eige - naar van een handel in scheepsmaterialen. Achter de camper wordt een zilvergrijze cabriolet meegevoerd, die maar net groot genoeg is voor vijf personen. De kinderen zijn maar wat trots op de kolossale kampeerwagen. Omdat de drie vaak in de buurt van het gevaarte te vinden zijn, worden ze door iedereen de Campers genoemd. De wat dikkere, blonde Michiel sleutelt graag aan het voertuig. Hij zit al sinds groep 1 van de basisschool bij Sander en Rhodé in de klas en gaat na de vakantie ook met hen naar het voortgezet onderwijs. Michiel is kind aan huis bij de familie Van Dijk. Enkele minuten later rijden ze de straten van Diksmuide in.
12 Vader kijkt om zich heen of hij een bordje ziet dat naar een camping wijst. ‘Het zal nog niet direct meevallen om iets geschikts te vinden’, moppert hij. ‘Ik denk dat ik maar ga informeren bij een voor - b i j g a n g e r.’ Michiel wrijft over zijn buik. ‘Ik heb ook wel zin in eten. Het is al twaalf uur geweest.’ Sander kijkt zijn vriend spottend aan. ‘Jij kunt wel een dagje zonder eten. Je krijgt genoeg binnen.’ Vader zet de camper in enkele parkeervakken aan de kant van de weg. Hij doet de gevarenlichten aan en stapt uit. Een man van een jaar of zestig met een zwierige snor stapt op vader af. ‘Problemen?’ wil hij weten. ‘Ik zoek een camping waar we een weekje kunnen staan.’ ‘Ah zo, tja, ehm.’ De man wrijft eens langs zijn snor. Hij neemt vader van top tot teen op. ‘Ge bedoelt toch zeker niet zo’n cam - ping waar caravans vol met dampende toeristenlijven hutje - mutje aaneen staan?’ Vader schiet in de lach. ‘Inderdaad, ik zoek wat rustigers.’ ‘Nou kijk, dan kunt ge het beste naar Karel en Klara Geeraert g a a n .’ Van Dijk kijkt de man vragend aan. ‘De Geeraerts zijn bejaarde mensen die op hun boerenerf ruimte hebben voor wat caravans.’ De man gebaart naar links. ‘Als ge die kant op gaat, richting de IJzertoren, ziet ge een brug. Die heet de Hoge Brug, maar het is gewoon een stenen brug over de IJzer. Hij is niet hoog. Vlak over de brug gaat ge naar rechts, dan komt ge er.’ Vader bedankt de vriendelijke man hartelijk en stapt weer in de camper. Hij start de motor en steekt groetend zijn hand op. Ronkend komt het gevaarte weer in beweging.
13 Het is maar een klein stukje rijden naar de westkant van het gezellige stadje. Behendig loodst vader de camper over de wegen naar het riviertje de IJzer. Schuin voor hen, aan de overkant van de rivier, rijst een majes - tueuze toren op. Het ranke en ongeveer tachtig meter hoge ste - nen bouwwerk, dat midden op een veld staat, heeft wel wat weg van een watertoren. Voor de toren staat een ruïne, een grauw stenen gevaarte van enkele meters hoog. ‘De IJzertoren’, verklaart vader. ‘Het is het hoogste oorlogsmo - nument van Europa. We gaan er de komende dagen nog wel k i j k e n .’ ‘En die ruïne?’ vraagt Rhodé. ‘Dat weet ik eigenlijk niet’, zegt vader. ‘Misschien komen we daar nog wel achter. We blijven hier toch een week in de buurt.’ Van Dijk rijdt een brug over, slaat rechtsaf en vervolgt zijn weg over een niet al te brede dijk langs de rivier. Na ongeveer een kilometer wijst hij naar een boerderijtje dat aan de linkerkant van de weg staat. ‘Volgens mij moeten we daar zijn. Kijk maar naar die sta - caravans achter op het erf.’ Met enige moeite draait Van Dijk de camper langs enkele bomen aan de kant van de weg en rijdt het erf op. Een hoogbejaarde man, die vanuit de deuropening bewonderend naar het gevaar - te kijkt, wijst in de richting van een ruime plek waar vader de camper kan stallen. Enkele schapen lopen nieuwsgierig naar het hek van hun weilandje om de gasten te bekijken. Een paar kippen schieten schichtig heen en weer over het erf. Als het voertuig stilstaat, stappen de Campers, vader en moeder uit. De oude man komt op hen aflopen. Met zijn stoppelbaardje, platte geruite pet en groezelige jasje, ziet hij er wat onverzorgd uit. In zijn mond staan enkele vergeelde tanden. Achter de man
14 verschijnt een ongeveer tien jaar jongere vrouw. In haar ver - weerde gezicht staan vriendelijke ogen. De man spreidt zijn armen wijd uit. ‘Welkom, welkom op onze m o o i e c a m p i n g.’ Sander, Rhodé en Michiel kijken elkaar veelbetekenend aan. Ze blikken steels naar de oude stacaravans en een aftands toilet- gebouwtje. ‘Helemaal uit Nederland?’ informeert de man. Hij wijst op het gele nummerbord met zwarte letters en cijfers. Vader knikt. ‘We willen hier een weekje staan, als dat kan. We zouden graag de omgeving gaan verkennen.’ ‘Ruimte genoeg. Jullie zijn de enige gasten. Morgen komen twee kleinkinderen van ons. Het is rustig deze zomer.’ Zijn vrouw glimlacht hartelijk. Ze schuift wat met haar loszit - tende kunstgebit. ‘Al die drukte, dat is niet goed meer voor ons. Maar wat gasten zijn altijd welkom, hoor.’ Ze stoot haar man aan. ‘Karel, we vergeten ons helemaal voor te stellen.’ De vrouw geeft moeder een hand en daarna vader. Haar man volgt haar voorbeeld. ‘Klara Geeraert’, zegt de vrouw. ‘En dit is mijn man Karel. We hebben altijd een boerderijtje gehad. En de laatste twintig jaar ontvangen we campinggasten.’ Ze blikt naar haar man. ‘Of was het nou al dertig jaar?’ De oude Geeraert schokschoudert. ‘Wat maakt dat uit. Twintig of dertig jaar. Met mijn 85 jaar let je daar niet zo erg meer op.’ Bezwerend heft hij zijn rechterwijsvinger op. Trots kijkt hij naar vader, moeder en de kinderen. ‘Geeraert, Geeraert! Die naam zal je onthouden! Mijn opa, dat was een echte Geeraert. Hij heeft in z’n eentje van 1914 tot 1918 hier al de Duitsers tegengehouden.’ De bejaarde man kijkt de kinderen aan. ‘Hebben jullie weleens van de Eerste Wereldoorlog gehoord?’
15 De kinderen knikken. ‘In de omgeving van Ieper hebben we er veel over gezien’, zegt S a nde r. ‘Ieper, tja, Ieper.’ Geeraert aarzelt even. ‘Daar is zwaar gevoch - ten.’ Hij prikt zijn wijsvinger tegen Sanders schouder. ‘Weet je, je moet naar Nieuwpoort. Dat is hier vlakbij.’ ‘De Slag bij Nieuwpoort’, roept Rhodé enthousiast. ‘Dat was i n 16 0 0 .’ Geeraert kijkt haar verstoord aan. ‘1600? Dat veldslagje van de Nederlanders? Ja, dat was ook in Nieuwpoort. Maar in de Eerste Wereldoorlog was Nieuwpoort een belangrijke plaats. Hoe dat kwam, dat moet je maar eens gaan bekijken. En onthoud één ding: mijn opa, Hendrik Geeraert, die was de grote held!’