9 Hoofdstuk 1 Geheimzinnig bezoek ‘Ik wil nu dat gouden kwekerijtje weleens zien.’ De magere man met de flinke snor kijkt naar de persoon die voor hem staat en veegt een haarlok opzij. Hij neemt een stevige trek van zijn siga - ret en trapt vervolgens de peuk achteloos uit op de bestrating. ‘Het gouden kwekerijtje, hoe kom je erbij’, zegt Alain Cantharel hoofdschuddend. Hij trekt wat aan de panden van zijn colbertje. De ander wijst met zijn duim over zijn schouder naar de oprit van het oude bunkercomplex. Het grauwe beton dat is overwoe - kerd door planten steekt somber af tegen de invallende sche - mering. ‘Het lijkt mij dat je die nieuwe Tesla niet hebt gekocht van die paar champignons en stronkjes witlof die je hier teelt. En die snackbar van je zal ook geen bakken met geld opleve- r e n .’ In de nek van Alain zwellen de aderen op. ‘Snackbar? Noem je Palais de Belleville een snackbar? En wat betreft de klanten: daar heb ik niet over te klagen. Mijn restaurant zit altijd vol.’ De magere man snuift minachtend. Hij knikt naar de zijin - gang van het fort, tientallen meters verderop. ‘Als dat echt zo is, waarom heb je dan nog een extra handeltje?’ ‘Ik moet toch zelf weten op welke manier ik in mijn vrije tijd een beetje bijverdien?’ ‘Tuurlijk. Maar laat me nu dat bedoeninkje even zien.’ ‘En waarom zou ik dat doen?’ ‘Wat denk je? M’n klantjes. Die moeten goed spul hebben.’ ‘Dat krijgen ze ook’, klinkt het kortaf. ‘Ik wil met eigen ogen zien hoe het wordt geteeld.’ De toon is nu wat dwingender. ‘Bedrijfsbezoekje van een goede klant. Dat
10 moet geen probleem zijn. En anders zoek ik wel een nieuwe leverancier. In Limburg en Brabant zijn er genoeg te vinden.’ Hij wacht even. ‘Ik betaal je elke dag ladingen euro’s. Die wil je toch niet missen?’ Alain werpt hem een hooghartige blik toe en glimlacht flauw. Hij kijkt naar zijn zoon Robert, die voor de zijingang staat. Robert tast naar zijn broeksriem, waartussen een stevig pistool zit dat is versierd met glimmende gouden en zilveren strips. Zijn wijsvinger gaat naar de trekker. De magere man snuift. ‘Dus als iemand een fatsoenlijke vraag aan je stelt, laat je hem meteen door je zoon doodschieten?’ Alain blikt naar Robert, dan weer naar de man en vervolgens opnieuw naar Robert. Die laatste wendt zijn blik af. Alain haalt diep adem. ‘Nou goed. Ik zal je wat dingen laten zien. Maar je doet precies wat ik zeg. Begrepen?’ De ander schokschoudert. ‘Wat jij maar wilt.’ Alain loopt naar de zijingang, met de ander in zijn kielzog. Robert houdt zijn vuurwapen naast zijn bovenbeen. De vinger aan de trekker. Alain wisselt een blik van verstandhouding met zijn zoon. Robert doet een stap opzij en maakt met een zwierig gebaar de deur van het fort open. Alain stapt eerst naar bin - nen, gevolgd door de magere man. Achter hem duwt Robert het pistool in zijn rug. ‘Weg met die plantenspuit’, klinkt het briesend. Robert laat het vuurwapen langzaam zakken. ‘Wee je gebeente als je zonder te vragen iets doet. Ik geef je meteen een blauwe boon. Er zitten er zeven in de houder, dus je kunt er ook nog m e e r k r i j g e n .’ ‘Bluf, allemaal bluf.’ ‘Snavel dicht.’
11 Alain knipt het licht aan en verdwijnt in de lange en smalle gang. Het geluid van zijn voetstappen klinkt hol. ‘Mooi klokje heb je daar om je pols. Rolex?’ informeert de mage - re man. ‘Kop dicht.’ ‘Eurootje of vierduizend?’ ‘Wat moet je nou? Eerst wil je naar binnen. En dan begin je over m’n horloge. Koop zelf zo’n ding en houd je mond over die van mij.’ ‘Belangstelling, jongen. Dat noem je belangstelling.’ ‘Ik heb jouw belangstelling niet nodig.’ Met zijn rechterwijsvin - ger speelt Robert wat met de trekker. ‘Mag een broekie van begin twintig wel zulke gevaarlijke din - gen bij zich hebben?’ De stem van de magere klinkt plagend. ‘Kop dicht’, snauwt Robert weer. ‘Kun je niks anders zeggen ofzo?’ Als antwoord richt Robert zijn pistool weer op de man. Vanuit de gang klinkt geluid. Alain komt eraan. In zijn handen heeft hij drie witte overalls. De mannen trekken er allemaal één aan. Het pak bedekt ook de schoenen en het hoofd. Allemaal trekken ze zachte handschoenen aan. Dan haalt Robert een blinddoek tevoorschijn. Met een snel gebaar trekt hij hem voor de ogen van de magere man, die geen kans heeft om tegen te stribbelen. Dan lopen de drie de gang in. Alain houdt de hand van de geblinddoekte beet. Robert loopt achter de twee mannen. Hij heeft zijn vuurwapen in een zak van de overall gestoken, maar hij houdt er voor de zekerheid zijn rechterhand bij. ‘Waarom moet ik eigenlijk die blinddoek voor?’ ‘Heel simpel. De plek waar ik die champignons en die paar stronkjes witlof teel, mag je wel weten. Daar komen wel vaker mensen. Maar hoe we in de andere kwekerij komen, krijg je
12 niet te zien. Let op straks: je mag naar binnen, even rondkijken en meteen er weer uit. En natuurlijk met de blinddoek voor.’ ‘Hmpf’, klinkt het brommend. ‘Zijn we er al?’ ‘Niet zo zeuren’, antwoordt Alain kortaf. Het wordt al snel fris. Van de zomerwarmte van buiten is in de eindeloos lange gangen niets te merken. Ze lopen een paar minuten achter elkaar door. Dan staan ze stil. De magere man hoort een zoevend geluid. Robert geeft hem met het pistool een por in de rug. De man doet een paar stappen vooruit. Weer klinkt het zoevende geluid. Een zachte plof. Dan doet Robert de blinddoek af. De magere kerel kijkt om zich heen. De ruimte waar hij zich bevindt, is schaars verlicht. Hij is nauwelijks groter dan een huiskamer. Op een kleine tafel aan de linkerkant van de ruimte liggen een paar gasmaskers. Rechts staat een stapeltje afgesloten kunststof kratten. Daarnaast een smalle, staande kast. Verder is de ruimte leeg. Pal voor hen is een schuifdeur met een cijferslot. Op de deur is een grote, driehoekige sticker aangebracht met een rode rand eromheen. Op de sticker staat een doodshoofd. Daaronder is geschreven: Levensgevaarlijk! Alleen betreden met beschermende kleding en een gasmasker. De man kijkt een beetje benauwd. Hij blikt om zich heen of er nog ergens een andere deur is, maar kan die niet ontdekken. ‘Ehm, ik ben toch niet door die deur binnengekomen?’ Alain schiet in de lach. ‘Nee, nee, maar hoe je hier wel bent gekomen, vertellen we natuurlijk niet.’ Robert kijkt van zijn vader naar de tafel met gasmaskers en weer naar zijn vader. Alain knikt. Robert pakt een van de maskers. Met een vlotte beweging trekt hij die voor het gezicht van de magere man. Dan doen Alain en hijzelf ook een masker voor. Robert pakt zijn vuurwapen weer en richt het op de man. Zijn
13 stem klinkt kil. ‘Je draait je nu om. Als mijn vader de cijfercode heeft ingetoetst, mag je weer naar de deur kijken. Doe je dat te vroeg, dan ben je er geweest.’ Ondanks dat het hierbinnen vrij fris is, parelt het zweet op het voorhoofd van de man. Hij hoort hoe de andere twee achter hem wat rommelen. Dan mag hij zich omdraaien. Gedrieën stappen ze door de schuifdeur een soort liftruimte in. De deur sluit zich achter hen. Dan gaat vóór hen een andere deur open. Met elkaar lopen ze een schemerdonkere gang in. Links en rechts bevinden zich kleine kamers die doen denken aan gevangenis- cellen. Alain opent een van de deuren. Op de grond in de kleine ruimte ligt een bruingekleurd goedje. ‘Paardenmest’, zegt Alain. ‘Daar groeit het extra goed op.’ Hij doet een stap terug en opent een andere deur. Ook hier ligt mest op de grond. Uit de mest steken kleine paddenstoelen. Alain trekt de deur weer dicht. Achter een volgende deur staan bakken met koffieprut. Alain grijnst. ‘Rechtstreeks uit m’n restaurant. Ook prima om het spul op te laten groeien. En het stinkt wat minder.’ Dan loopt het drietal naar een iets grotere ruimte. Er staan wat machines met touchscreens. Daarnaast staan een paar glim - mend schone tafels en een paar kratten. Ook ligt er een stapel afsluitbare plastic zakjes. ‘Hier wordt de boel verwerkt’, zegt Alain. ‘Gesnapt?’ ‘Prachtig’, knikt de magere man goedkeurend. ‘Jullie maken er veel werk van. Ik weet nu tenminste dat m’n klanten goed spul krijgen. Hier kan een handelaar zoals ik mee voor de dag k o m e n .’ ‘Als je ons maar niet verlinkt.’ ‘Natuurlijk niet, wat denk jij dan?’
14 ‘Ik denk dat jij geen vragen hoeft te stellen’, bitst Robert ineens. ‘Daar houd ik niet van.’ De drie lopen dezelfde route weer terug. In de kleine ruimte doen ze hun gasmaskers af. De man krijgt zijn blinddoek weer voor. Ze verlaten de ruimte en lopen terug richting de uitgang. Bij de deur doen ze hun pakken uit. Robert houdt de man onder schot totdat Alain de pakken heeft weggebracht. Als ze even later buiten staan, is het inmiddels vrijwel donker. Vleermuizen vliegen heen en weer rond het fort. De man wil naar zijn oude Mercedes lopen, maar Robert houdt hem tegen. Hij speelt wat met zijn vuurwapen. ‘Even wachten graag.’ ‘Hm, wat is er?’ ‘Ooit weleens van een holle lading gehoord?’ ‘Ne e, ho ezo?’ ‘Dat zit in een type bom waarmee de Duitsers ooit dit fort heb - ben veroverd.’ ‘Krijg ik geschiedenisles van je?’ ‘Nee, een lesje voor de toekomst. Wij hebben zo’n bom. Hij is nog helemaal intact.’ ‘Wat wil je daar mee zeggen?’ ‘Als jij je mond voorbijpraat, bind ik je binnen vast en laat ik ’m afgaan.’