Een dagje naar huis
Hans Werkman Een dagje naar huisc Novelle Mozaïek, Zoetermeer |o BCB, Harderwijk
Een dagje naar huisc is een uitgave inh samenwerking met hBCB, ter gelegenheid vanh de Week van het Christelhijke Boek 2013 Ontwerp omslag en hbinnenwerk: Geert deh Koning Foto omslag: Schoenmhakersgereedschap ± h1920, v.l.n.r. randmes, rollet, bollikker. Foto Geert de Koning ISBN 978 90 239 9431 2NUR 301 © 2013 Uitgeverij Mhozaïek, Zoetermeerh Alle rechten voorbehhouden www.uitgeverijmozaiek.hnl
Zo zal het eindelocos zich hier herhalcen, liefelijkheid der hcuiselijke haard, kinderen, zorgen, enc de angst rondom. En eindelijk met hect vege lijf betalecn de koorts des levencs en diep in de aacrde wachten en luisterecn totdat Hij komt. Jan Willem Schulte Nordhholt
Inhoud 1. Aankomst 7 2. De arm 10 3. Koffiedrinken 14 4. Houtgepend 19 5. Losse woorden 24 6. Een dicht huis 29 7. Hofnar 35 8. Middagmaal 45 9. De man in het raham 50 10. De woonkeuken 55 11. Het slaapkamerhtje 59 12. Een donkere tochht 62 13. De schoenen vanh Steenhuis 68 14. Oorlog 74 15. De Rupaxlaarzehn 76 16. Afscheid 85 Aantekeningen 89
7 (1) Aankomst Naast station Warffum stond bij een villa één volwassen boom in het gazon. Door het raam van de trein zag ik dat onder zijn doorzichtige kroon een grijs cirkelvlak van bla- deren lag. Alsof de mist daar in schilfers was neergedaald vanuit de takken. Tussen het afgevallen blad keek een eenzaam Christusbeeld van grauwe steen recht voor zich uit. Een meter boven het gras hing een dunne grondnevel waardoor het beeld ohp onduidelijke benenh stond. Zojuist was de trein rakelings langs een donker, recht- hoekig watertje gereden. Het was het onttakelde zwem- bad van het dorp, waar lang geleden de dichteres Ida Ger- hardt haar baantjes trok wanneer ze hier op vakantie in pension was. Op de palen van de verdwenen vlonders za- ten meeuwen, één per paal. Ze vlogen als een verschrikte wolk confetti weg toen de trein passeerde. Een waterrat bewoog zich voort in de punt van een rimpelende V, daar waar vroeger de poëzie in schoolslag door het kale zwem- badje ploegde, ‘op de ondertoon vanh plonzend water’. Bij station Usquert remde de trein opnieuw af. Lang- zaam naderde de molen van het dorp het raadhuisje van Berlage. Nu schoof het kruis van de wieken achter het schoorsteenachtige h torentje langs en één moment vorm- den ze samen een Andreaskruis. Ik dacht aan de harp van de blinde Bernlef die hier achthonderd jaar geleden had geklonken, aan de gedichten die hij erbij had gezongen en aan de vrome Liudger die hem hier had genezen. Eens had de inspiratie van geloof, woord, muziek en vorm deze grond aangeraakt. Tot voorbij Uithuizen verbaasde ik me over de lichte okerkleur van de klei. Koud, maar klaar voor het winter- koren.
8 Bij de volgende halte stapte ik uit. Al meer dan tien jaar geleden was het oude stationsgebouw met zijn sier- metselwerk en speklagen in puin gegooid. In de crèmege- sausde zijgevel hadden twee smalle romaanse ramen ge- staan. Daaronder had de lange naam van het dorp de hele breedte van de gevel gevuld met vijf kapitale lettergrepen van elk drie letters: Uithuizermeeden. Bijna alle stations- gebouwen aan het lijntje waren gesloopt, maar vooral hier miste ik die steile, blanke waterstaatsarchitechtuur. Hoe vaak had ik niet in de hoge wachtkamer bij de kachel mijn handen gewarmd of buiten onder de dakgootluifel gepro- beerd te schuilen tegen de eeuwige wind. In het grind op het perron hadden de glimmende poken van de wissels gestaan waarmee de chef de treinenloop in de hand hield. Het perron eindigde in die tijd bij een huisje met hou- ten frivolité langs de dakrand en twee groene deuren voor ‘Dames’ en ‘Heeren’. Tegenwoordig werd er gepist onder de telefoon in het moderne wachthok van glas. Ik zag een stel pubers op de leuningen van de doorgekrakte banken zitten, hun voeten op de kapotte zitplaats. Eén gooide een ander een pakje shag toe. Het klapperen van de glazen deur in de koude winhd sloeg om mijn orehn. Het Dafje van mijn vader stond er al. Hij zat erin te wach- ten met een wit gezicht. Waarom had hij geen jas aange- trokken? Zijn smalle, koude vingers grepen om de muis van mijn warme hand. Hij startte omzichtig en rommelde lang met het pookje en het gaspedaal. Langzaam en door de voorruit turend reed mijn vader tussen de beide rijen platanen van de Stationsstraat door. Aan de voet van de stammen lagen afgehbrokkelde plakken shchors. We naderden de kruising met de Hoofdstraat en ke- ken nu recht op de kleine schoenenwinkel waar sinds mijn heugenis de schoenmaker Job Schelhaas de hamer voerde. Mijn vader en hij waren goede collega’s. Hun
9 klantenkring had zich voor een deel op natuurlijke wijze geselecteerd omdat mijn vader bij de vrijgemaakte kerk hoorde en Job bij de synodale. Maar persoonlijk zaten ze elkaar nooit dwars. Mijn vader was te opgewekt en Job te zwijgzaam om te willen concurreren. Zelfs toen mijn vader de leest aan de wilgen hing, was de aanloop bij Job nauwelijks toegenomen, omdat men kapotte schoenen tegenwoordig weggooide. Het huis van Job stond laag, naast de verhoogde spoorbaan. Je moest een trapje af om te kijken hoe de schoenen in de etalage geprijsd stonden, en dat was niet bevorderlijk geweest voor de groei van de winkel. Mijn vader sprak altijd in vrolijke bijbeltaal over ‘mijn knecht Job dieh afdaalt naar Gaza’h. ‘Mijn knecht Job daalt nog altijd af naar Gaza,’ zei hij. ‘Maar hij houdt binnenkort op met de zaak. Zie je dat rooie papier? Totale uitverkoop.’h ‘Dat is dan de allerlaatste schoenmaker op het dorp,’ zei ik. ‘Toen je moeder en ik hier in ’31 kwamen, toen waren we met ons zevenenh. En nu, dik vijftihg jaar later…’ Aan het einde van de platanenboog die de Stations- straat overhuifde, zette mijn vader de Daf voorzichtig tegen de haaientanden en speurde de Hoofdstraat af op naderend gevaar. ‘Ik loop een enkele keer bij hem binnen om een kwart croupon leer van hem te kopen of om zijn naaimachine te gebruiken.’ ‘Naaimachine? Is dihe van u dan kapot?’h ‘Heb ik al weggedaan. Niet meer nodig voor dat hand- jevol losse klantenh.’ Wat kon mijn vader vroeger triptrappend en ratelend het ijzeren voetje over het bovenleer van een rijlaars of over een zachte damestas laten happen, en dan opeens met een feilloze ruk de draad naar voren trekken en af- knippen. Zelfs de arm van dominee Scheele was hem niet te veel geweest.