5 Klein en wit De molenaar was oud. Hij stond bij het water. En de rode zon ging slapen, ver weg, tussen de gouden wolken. Maar kijk! Daar! Op het water! Kijk! Wat komt daar aandrijven op het water? Klein en wit? De oude molenaar tuurt. Hij krabbelt verbaasd met zijn hand op zijn hoofd. Dat doet hij altijd... Wat is dat daar toch op het water? Wat kan dat zijn? ’t Is klein en wit. En het komt steeds dichterbij. Ah! Nou ziet hij het! Het is een klompje, een klein wit klompje. Maar dan schrikt de oude molenaar. Een klompje op het water? Dat kleine klompje moet van een klein voetje zijn; ja, en dat kleine voetje moet van een klein kindje zijn. Maar waar is dat kindje dan? Hij ziet het nergens. Hij kijkt langs het water; hij kijkt langs de weg; hij kijkt over de wijde weilanden... Nergens! ’t Is heel stil overal. En de avond komt. De gouden wolken hebben de rode zon al helemaal toegedekt. ’t Wordt donker... En het kleine klompje op het water vaart verder, opmk-Klompje.indd 5 28-10-13 11:09
6 als een wit scheepje op de donkere zee. Het komt voorbijvaren. Maar dat wil de oude molenaar niet. Hij heeft al een lange stok gehaald. Daar zal hij het klompje aan prikken. Prik! Mis...! Plats! Prik! Ik heb je! Ah, daar zwaait het kleine, witte klompje al door de lucht en valt op het gras. De molenaar pakt het en kijkt en weer krabbelt hij met zijn hand onder zijn pet... ‘Och, och, wat een klein ding is dat! Dat moet wel van een klein voetje, dat moet wel van een heel klein kindje zijn. Maar waar zou het kind van het klompje zelf zijn? Zou het een meisje zijn?’ Maar het klompje zegt niets. Och, dat kind! De molenaar kijkt bang langs het water... Dat water is zo donker; dat water is zo diep! opmk-Klompje.indd 6 28-10-13 11:09
7 Dat is erg Toen liep de molenaar weg; op een drafje, de dijk langs. Hij nam het klompje mee. En telkens weer keek hij bang naar het donkere water. De molenaarsvrouw zag hem gaan; maar dat hij een klompje gevonden had in het water, wist ze niet... Ze was oud; ze was ziek; ze zat altijd voor het raam over de wijde weilanden te kijken... ‘Och, och!’ zei ze, ‘waar loopt die rare man nou zo hard naartoe? Ik begrijp er niets van.’ De oude molenaar loopt steeds vlugger, steeds verder. In de verte staat een huis aan de dijk. Daar wonen kinderen; kleine en grote. Het is heel stil bij het huis. De gordijnen zijn dicht. Hij bonst op de deur. Dan komt de mama. Ze kijkt verschrikt om een hoekje. En de molenaar vraagt: ‘Waar zijn de kinderen?’ ‘De kinderen...? Die slapen al.’ ‘Allemaal?’ ‘Ja, allemaal, ik heb ze zelf alle zes toegedekt. Maar waarom vraag je dat?’ ‘Ik heb een klompje gevonden. Kijk hier! Het dreef op het water.’ opmk-Klompje.indd 7 28-10-13 11:09
8 ‘Och,’ zegt de mama, ‘op het water? Dat is erg. En heb je geen kind gezien?’ ‘Nee, nergens! Nou, fijn dat die van u er allemaal zijn. Dan ga ik maar weer verder zoeken. Goedenavond.’ En hij liep op een drafje door. De mama ging naar binnen en begon toch maar gauw de klompjes te tellen die achter de deur stonden. Vier; zeven; twaalf! Gelukkig, ze waren er allemaal. Toen ging ze ook nog haar kinderen tellen, want je wist maar nooit – Ja, ze waren er, alle zes. Gelukkig! De kinderen sliepen en droomden lekker en wisten niet dat moeder hen telde. De molenaar kwam bij een deftig huis. Daar woonden een rijke mevrouw en een dikke werkster. Maar die droeg alleen grote klompen als ze de stoep schrobde van het grote huis. Nee, uit dat huis was het kleine klompje vast niet gekomen. Hij krabbelde in zijn haar en liep voorbij. Toen kwam hij bij de schoenmaker. opmk-Klompje.indd 8 28-10-13 11:09
9 Klop-klop! Klop-klop! ging de hamer. En de lamp boven de schoenmakerstafel, vlak voor het raam, brandde al. De schoenmaker had ’n dochtertje... Och nee, ’n kind van een schoenmaker draagt natuurlijk geen klompen, dacht de molenaar, en hij liep snel verder. Toen kwam hij bij een boer. Die had drie zoons en dat waren al grote, sterke jongens... Och, nee! Op die boerderij waren óók geen kleine klompjes. In het gras langs de weg zat een meneer naast zijn auto. ‘Goedenavond!’ zei de man. ‘Goedenavond,’ zei de molenaar... ‘Hebt u misschien een kind gezien? Een jongetje? Een meisje?’ ‘O ja, veel!’ zei de man. ‘Daar, in het dorp. Een paar meisjes waren aan het touwtje springen en op de stoep van de kerk zat een klein jongetje. Hij huilde.’ ‘Waarom?’ ‘Dat weet ik niet.’ ‘Had hij twee klompjes aan?’ opmk-Klompje.indd 9 28-10-13 11:09