5 Januari 1870 ‘K om maar Siem, dan zal ik je haren kammen.’ Met een kreun keek haar broertje met zijn helderblauwe ogen Saar aan. Ze aaide even over zijn blonde haar dat nu grijs zag van het stof uit de textielfabriek en pakte een kam. ‘Ik zal het heel zacht doen, hoor.’ Voorzichtig haalde ze de kam door de wilde bos. ‘Au!’ Siem wipte op van de stoel. ‘Nou zeg,’ lachte Saar, ‘dat was maar een heel klein knoopje! Ben jij nou een fl inke knul van negen jaar?’ ‘Ma kon het veel zachter’, zei Siem k lagend. ‘Natuurlijk. Maar ma is er niet meer, hè?’ Saar kneep haar ogen dicht om de herinneringen weg te jagen. Ze wilde niet denken aan haar moeder. Aan de warme handen die Saars dikke, bruine haar vlochten of aan haar vrolijke ge- zang tijdens het uitvoeren van de taken in huis. Niet denken aan vroeger, aan de zorgeloze dagen van toen, dacht ze. Dat helpt namelijk helemaal niets en doet alleen maar pijn. ‘Ik zorg toch ook goed voor jou?’ Ze deed haar best om zo op- gewekt mogelijk te klinken. ‘Vandaag heb ik weer wat geld verdiend met het verkopen van lucifers. En wie leert jou de letters, zodat jij straks zelf kunt lezen?’ Met haar wijsvinger prikte ze in Siems buik. ‘Ja, ja …’ Siem lachte. ‘Als je dat maar niet vergeet, meneertje Van Heemstede!’ Een klein, zwart puntje sprong op Saars hand. Razendsnel klemde ze het beestje tussen de vingers van haar andere hand en kneep het fi jn. Ze kamde vlug verder. ‘Zo, alweer klaar. Eén vlo maar vandaag.’
6 Siem krabde met beide handen op zijn hoofd. Opeens klonken er voetstappen precies voor het huis. Er ging een schok door Saars lijf. ‘Komt pa eraan?’ Siems stem bibberde. Toen Saar een klein klopje op de deur hoorde, legde ze een hand op haar broertjes schouder. ‘Rustig maar. Ik kijk wel even.’ Snel liep ze naar de deur en riep: ‘Ja?’ ‘Buurvrouw Jans hier. Hebben jullie al wat te eten?’ Saar draaide de deur van het slot en deed hem een stukje open. ‘We hebben nog wat vis over.’ Met een glimlach gaf de buur- vrouw een klein pakje aan Saar. Siem kroop meteen naast Saar in de deuropening, met ogen zo groot als schoteltjes op het pakje gericht. ‘Dat is heel aardig van u. Het zal zeker smaken.’ Saar hield de vis, die nog een beetje warm was, als een schat in haar handen. De geur die in haar neus kriebelde, liet haar maag rommelen. De ogen van de buurvrouw tuurden langs Saar heen de kamer in. ‘Is je vader al thuis?’ Saar schudde haar hoofd en gaf het pakje aan Siem. ‘Leg dit maar op tafel’, zei ze en ze duwde hem naar achteren. ‘Hij zal zo wel komen.’ Ze glimlachte vlug en ontweek de blik van de buurvrouw. ‘Als ik iets doen kan, moet je het laten weten, hoor.’ ‘Siem en ik redden ons wel. Toch bedankt.’ ‘Goed dan.’ De buurvrouw stapte langzaam achteruit. ‘Fijne avond nog.’ ‘Ik hoop dat pa niet thuiskomt.’ Siem zat aan de tafel en likte het vet van de vis van zijn vingers. Saar slikte moeizaam haar laatste hap door. Zwijgend stond ze op van haar stoel en pakte de lege emmer die in de hoek van de kamer stond. Wat moest ze tegen haar broertje zeggen?
7 Ze hield de emmer voor Siems neus. ‘Pa bedoelt het niet zo kwaad, Siem. Hij vindt het allemaal moeilijk nu ma er niet meer is. Over een poosje zal het wel beter gaan.’ Siem pakte de emmer aan. ‘Dat hoop ik’, mompelde hij. Saar probeerde zich te herinneren wanneer pa voor het laatst gewoon bij hen aan tafel had gezeten. Vroeger aten ze nog weleens met z’n allen, maar tegenwoordig kwam Siem altijd alleen thuis na het werk in de fabriek. Pa zei dat hij langer moest blijven van de baas, wat vreemd was, want de buurman die ook in de fabriek werkte, hoefde dat niet. Als pa dan rond middernacht binnen kwam stormen, wist Saar dat ze beter uit zijn buurt konden blijven. Ze ruimde het papier van de vis op en pakte een bezem. ‘Ga jij nu maar de emmer vullen in de gracht. Dan kun je je gezicht wassen en in de bedstee gaan liggen. Als ik geveegd heb, kruip ik er ook in.’ Met deze woorden verscheen er een lach op Siems gezicht. ‘Ga je dan nog een verhaal vertellen?’ ‘Alleen als je heel snel bent!’ ‘Ik kan zo snel als de stoomtrein!’ antwoordde Siem en hij vloog met de emmer de donkere straat op. Even later kroop hij in de bedstee dicht tegen Saar aan. Ze sloeg haar arm om hem heen en veegde een paar kriebelende haren weg. ‘Vandaag vertel ik het verhaal van de jongen die graag matroos wilde worden.’ Ze voelde hoe Siem diep zuchtte en vervolgde: ‘Er was eens een jongen die elke dag in de tex- tielfabriek moest werken. Daar moest hij bollen stof onder de machines vandaan halen. Het was gevaarlijk werk en hij vond het helemaal niet leuk. Maar de jongen had een droom: op een dag zou alles anders worden …’
9 Hoofdstuk 1 B omen, zo veel bomen! Door het raampje van de stoomtrein tuurt Saar naar buiten, naar die oneindige rij bomen. Ze beseft nauwelijks dat zoiets echt bestaat en niet alleen in ver- halen voorkomt. De omgeving is zo anders dan Leiden, met de nauwe straatjes, goten met afval en poep, en al die hoge schoorstenen van de fabrieken die grijze damp de lucht in bla- zen. Saar wil haar arm uitstrekken om Siem aan te stoten. Ze wil te- gen haar broertje zeggen: ‘Kijk eens, al dat groen, al die blaad- jes! En de lucht, zo blauw, hij straalt helemaal!’ Maar Siem zit niet naast haar. Het is mevrouw Van Hamel die naast haar zit. Een dame die haar deze ochtend een hand gaf en met een zoe- te glimlach zei: ‘Dus jij bent Saar van Heemstede. Ik ben me- vrouw Van Hamel. Ik ben van de kerk. Vandaag ga ik jou naar het tehuis in Zetten brengen.’ Buurvrouw Jans had het allemaal geregeld. Het was het beste voor iedereen, had ze gezegd. En Saar had alleen maar geknikt. ‘Hoe gaat het met jullie?’ had de buurvrouw een week gele- den gevraagd. Het was Saar niet meer gelukt om te zeggen dat het wel goed ging. De wintermaanden hadden haar helemaal uitgeput. Ze had moeders baantje als wasvrouw overgenomen, zorgde voor het huishouden en verkocht lucifers in de tijd die overbleef. Maar hoe ze ook haar best deed, de porties eten wer- den kleiner en kleiner, haar beursje raakte almaar sneller leeg en de kachel bleef steeds vaker koud omdat ze geen turf kon betalen. De buurvrouw had vervolgens met gefronste wenkbrauwen haar hand op Siems voorhoofd gelegd. Met een schok had ze
10 de hand weer teruggetrokken. ‘Die jongen heeft fl inke koorts! Heeft hij vandaag nog gewerkt?’ ‘Ja.’ Saars stem was nauwelijks te horen. ‘Ik ga met je vader praten! Dit kan zo niet langer!’ Saar had niet geprotesteerd. Ze had alleen maar naar haar ver- sleten klompen gestaard. Haar schouders zakten langzaam naar beneden en ze trok Siem dicht tegen zich aan. ‘De buurvrouw gaat voor ons zor- gen, Siem’, had ze in zijn oor gefl uisterd. ‘Alles komt goed, ge- loof me maar.’ Woorden die ze de dagen erna in zichzelf bleef herhalen terwijl de buurvrouw hun huisje in en uit liep om voor Siem te zorgen. Buurvrouw Jans overlegde met vader en stelde Saar voor aan onbekende mevrouwen die haar allemaal met een blik vol medelijden aankeken. ‘Het wordt allemaal ge- regeld, meisje’, drukten ze haar op het hart. Vanochtend bij het afscheid zei Saar het nog eens met bibbe- rende stem tegen Siem: ‘Dit is het beste zo.’ Terwijl de trein haar nu meeneemt, weg van haar huis, weg uit de stad en weg van Siem, klemt ze zich aan deze woorden vast als een bedelaar aan zijn laatste stukje brood. Haar mond voelt droog en haar hoofd begint te bonzen. Ze haalt diep adem en laat de lucht langzaam weer ontsnappen. Mevrouw Van Hamel kijkt opzij. ‘Gaat het, kind?’ Saar knikt. ‘Je wordt toch niet ziek, hè?’ De vrouw komt dichterbij en kijkt haar lang aan. Saar schuift snel iets naar achteren. ‘Je broertje had de mazelen, begreep ik van je buurvrouw. Dat is heel be- smettelijk! Als je zo verzwakt bent door de honger, kan het ook nog eens slecht afl open.’ ‘Maar Siem wordt wel weer beter’, zegt Saar met meer overtui- ging dan ze zelf voelt.
11 ‘Natuurlijk meisje, maak je maar geen zorgen. Je vader heeft beloofd goed voor hem te zorgen, dus het zal best goed komen.’ De vrouw klopt met haar smetteloze, witte handschoen op Saars arm. Ze pakt haar tas en haalt er een stenen kruikje uit. ‘Wil je een slokje water?’ ‘Nee, dank u.’ Saar slikt. ‘Je mag van geluk spreken dat de buurvrouw mijn hulp heeft ingeroepen. In het gesticht kun je weer een beetje aansterken. Je krijgt drie keer per dag een gezonde maaltijd en voldoende frisse buitenlucht. De omgeving is prachtig en rustgevend. Je zult het er vast naar je zin hebben.’ Saar voelt een steek in haar maag als ze aan eten denkt. Drie keer per dag? Ze moet ook denken aan de kinderen van het Leidse weeshuis, die ze laatst door de straat zag sjokken. Zij zagen er met hun bleke gezichten niet uit alsof ze het naar hun zin hadden. Zou dit tehuis veel beter zijn? ‘Zijn we er al bijna?’ Het lijkt of ze al uren in de trein zit. Hoe ver is Zetten eigenlijk? ‘O, nee, het duurt nog wel even. Als we in Ede zijn, stappen we uit en moeten we nog een stuk met de postkoets. Het tehuis ligt tussen de rivier de Rijn en de rivier de Waal, midden in de Betuwe. Bij Wageningen moeten we dus nog met het pontje over het water en …’ De rest van de woorden suizen aan Saar voorbij. Zó ver?! Dat heeft niemand haar verteld! ‘Kan … kan ik dan nog weleens naar Leiden?’ Haar handen worden ijskoud. ‘Nou, dat weet ik niet, hoor. Maar je zult Leiden snel vergeten als je daar eenmaal gewend bent. Maak je maar geen zorgen!’ Saar denkt aan Siem en vraagt: ‘Ik ga toch alleen naar dat te- huis om aan te sterken?’ ‘Je hoeft niet meer terug naar Leiden. Je blijft in het tehuis.’ ‘Voor altijd?’ Saars stem slaat over. ‘Ga ik daar echt wónen?’ Ze
12 hapt naar adem, terwijl mevrouw Van Hamel kalmpjes vraagt: ‘Wist je dat niet?’ ‘Nee!’ Uit alle macht probeert Saar zich te herinneren wat buur- vrouw Jans allemaal heeft gezegd. Maar ze liet het in die dagen langs zich heen gaan. De honger en kou hadden haar van top tot teen verdoofd. Ze kon niet meer nadenken. De buurvrouw zou overal voor zorgen en eindelijk hoefde Saar niet meer te piekeren of bezorgd te zijn. Dat is het enige wat ze heeft ont- houden. Op dat moment klinkt het scherpe geluid van piepend ijzer en mindert de trein vaart. Saar opent haar mond, maar er is geen tijd voor de vragen die door haar hoofd stuiteren. De trein staat stil en mevrouw Van Hamel gebaart dat Saar mee moet komen: ‘We zijn in Ede. Kom. De koets staat vast al voor ons klaar om ons naar het pontje te rijden.’ Dit lijkt het einde van de wereld wel! Terwijl Saar op de veer- pont staat, tuurt ze naar het klotsende water van de rivier. Toch zijn het niet de golven die haar benen doen wiebelen en haar maag op z’n kop zetten. Het zijn de woorden van mevrouw Van Hamel in de trein: ‘Je hoeft niet meer terug naar Leiden. Je blijft in het tehuis.’ Ze kan het gewoon niet geloven; nooit meer terug naar Leiden! Dat betekent: nooit meer terug naar Siem! Dat kan de mevrouw toch niet menen? Dat kan toch niet waar zijn? ‘Kijk toch eens, hoe prachtig!’ Mevrouw Van Hamel wijst naar de bomen op het dijkje aan de overkant. ‘Ach, de Betuwe met zijn fruitbomen. Wat een fraaie aanblik.’ De misselijkheid overspoelt Saar en wanhopig probeert ze de vieze smaak weg te slikken. ‘Gaat het wel?’ De veerman staat ineens naast haar en kijkt haar vriendelijk aan.
13 Saar snuift diep. ‘Ja’, mompelt ze, terwijl ze haar blik gericht houdt op de overkant. De wind in haar gezicht brengt haar maag weer een beetje tot bedaren. De veerman wendt zich tot mevrouw Van Hamel. ‘Zeker op weg naar de Heldringgestichten?’ Mevrouw van Hamel knikt. Dan raakt de boot de houten aanlegsteiger. De veerman springt van de boot en steekt zijn hand uit naar Saar. ‘Kom maar snel aan land, kind. De koets van het gesticht staat al klaar voor jullie.’ Als ze met mevrouw Van Hamel op de kant staat, glimlacht hij. ‘Het valt wel mee hoor, daarginds. Het zijn beste mensen, met het hart op de goede plek.’ Hij tikt tegen zijn pet. ‘Goedendag dames!’ ‘Daar is het tehuis: Talitha Kumi.’ Mevrouw Van Hamel veert op als het koetsje over een bruggetje hobbelt. ‘Ach kijk eens: mejuffrouw Nieuwveen, de directrice. Ze staat al op ons te wachten.’ Eigenlijk wil Saar niet kijken, maar vanuit haar ooghoeken ziet ze het huis verschijnen, terwijl het koetsje langzaam de oprijlaan op draait. Er loopt een groep meisjes achter een me- vrouw aan richting een groot gebouw dat voor een deel met klimop is begroeid. De meisjes zien er allemaal hetzelfde uit met een blauwe jurk en wit schort, klompen aan de voeten en een mutsje op het hoofd. Als Saar uit de koets stapt, hoort ze een vreemd geluid uit de struiken aan de zijkant van het huis komen. Het lijkt op het ge- mekker van een geit! De keurige rij meisjes verandert binnen twee tellen in een rommelige wirwar van gelach en gegil. Een meisje rent de bosjes in, nageroepen door de juffrouw. ‘Neeltje, kom er onmiddellijk uit!’
14 ‘Pak hem, Neeltje!’ roepen de andere meisjes. ‘Ja, dáár zit-ie!’ ‘Kom maar.’ Saar voelt de hand van mevrouw Van Hamel in haar rug duwen. Terwijl ze over het krakende grind naar de directrice loopt, ziet ze het meisje uit de struiken komen. In haar armen houdt ze een jong geitje. ‘Ik heb hem!’ roept Neeltje triomfantelijk boven het gejoel uit. ‘Hij is vast ontsnapt uit de wei.’ De juffrouw gebaart met een rood hoofd dat iedereen door moet lopen. ‘Saar, dit is mejuffrouw Nieuwveen.’ Mevrouw Van Hamel moet bijna schreeuwen om boven het lawaai van de meisjes uit te komen. Saar wil haar hand uitsteken, maar de directrice kijkt langs haar heen en heeft alleen oog voor de meisjes. Wanneer de groep achter het gebouw is verdwenen, klaart het ernstige ge- zicht van de directrice langzaam weer op. ‘Nou, wat een opwinding.’ Ze geeft mevrouw Van Hamel een hand. ‘Goed om u hier weer te zien, mevrouw Van Hamel.’ Dan richt ze zich tot Saar met een snelle, onderzoekende blik. Even wil Saar een stap naar achteren zetten, maar dan recht ze haar rug. ‘En wie hebben we hier?’ De directrice steekt haar hand uit. ‘Saar van Heemstede.’ Haar stem klinkt zachter dan ze zou wil- len. ‘Van harte welkom op Talitha Kumi, Saar. Goed dat je er bent. Ik hoop dat je je snel thuis zult voelen in ons huis.’ De misselijkheid in Saars buik zwelt weer aan als ze deze woor- den hoort. Ze wil helemaal niet dat dit haar thuis wordt! ‘Ik kom hier alleen om aan te sterken,’ wil ze zeggen, ‘daarna ga ik weer terug.’ Maar de woorden blijven steken in haar dicht- geknepen keel en als de directrice zegt: ‘Kom, we gaan naar binnen’, laat ze zich meevoeren naar binnen, via een grote, zware deur.
95 De geschiedenis komt tot leven ! Lees alle delen van de serie over de geschiedenis van Nederland. 19 e eeuw