DE STEM VAN DE HEERE IS VOL GLORIE [PSALM 29] Een psalm van David. Geef d e HEERE, machtige heersers, g eef de HEERE eer en macht. Geef de HEERE de eer van Zijn Naam, b uig u voor de HEERE neer in Zijn heerlijke heiligdom. De stem van de HEERE klinkt over de wateren, de Go d der ere dondert; de HEERE is op de grote wateren. De stem van de HEERE is vol kracht, de ste m van de HEERE is vol glorie. De stem van de HEERE breekt de ceders, ja, de HEERE verbreekt de ceders van de Libanon. Hij doet de Libanon huppelen als een kalf en d e Sirjon als een jonge, wilde os. De stem van de HEERE hakt vurige vlammen uit de wolken . De stem van de HEERE doet de woestijn beven, de HEERE doet de woestijn Kades beven. De stem van de HEERE doet de hinden jongen werpen en o ntschorst de wouden; maar in Z ijn tempel zegt eenieder: Hem zij de eer! De HEERE troont boven de watervloed, ja, de HEERE troont als Koning voor eeuwig. De HEERE zal Zijn volk kracht geven, de HEERE zal Zijn volk zegenen met vrede. # 014 • U HEBT MIJ OPGEWEKT UIT HET GRAF HEBT U MIJ LIEF? [JOHANNES 20:1–21:25] 20 En op de eerste dag van de week ging Maria Magdalena vroeg, toen het nog donker was, naar het graf, en zij zag dat de steen van het graf weggenomen was. Daarom snelde zij terug en ging naar Simon Petrus en naar de an - dere discipel, die Jezus liefhad, e n zei tegen hen: Ze hebben de Heere uit het graf weggenomen, en wij weten niet waar zij Hem neergelegd hebben. Petrus dan ging naar buiten, en de andere discipel, en zij kwamen bij het graf. En die twee liepen samen, maar de andere discipel snelde vooruit, sneller dan Petrus, en kwam als eerste bij het graf. En toen hij vooroverboog, zag hij de doeken liggen, maar toch ging hij er niet in. Simon Petrus dan kwam en volgde hem, en ging het graf wel binnen en zag de doeken liggen. En de zweetdoek, die op Zijn hoofd geweest was, zag hij niet bij de doeken liggen maar afzonderlijk, opgerold, op een andere plaats. Toen ging ook de andere discipel, die het eerst bij het graf gekomen was, naar binnen, en hij zag het en geloof - de. Want zij kenden de Schrift n og niet dat Hij uit de doden moest opstaan. De discipelen dan gingen weer naar huis. Maar Maria stond huilend buiten bij het graf en terwijl zij huilde, boog zij voorover in het graf, en zij zag twee engelen in witte kleding zitten, een aan het hoofdeinde en een aan het voeteneinde van de plaats waar het lichaam van Jezus gelegen had; en die zeiden tegen haar: Vrouw, waarom huilt u? Zij zei tegen hen: Omdat ze mijn Heere weggenomen hebben, en ik weet niet waar ze Hem neergelegd hebben. En toen zij dit gezegd had, keerde zij zich naar achteren en zag Jezus staan, maar zij wist niet dat het Jezus was. Jezus zei tegen haar: Vrouw, waarom huilt u? Wie zoekt u? Zij dacht dat het de tuinman was, en zei tegen Hem: Mijnheer, als u Hem weggedra - gen hebt, zeg mij dan waar u H em neergelegd hebt en ik zal Hem weghalen. Jezus zei tegen haar: Maria! Zij keerde zich om en zei tegen Hem: Rabboeni; 45
dat betekent: Meester. Jezus zei tegen haar: Houd Mij niet vast, want Ik ben nog niet opgevaren naar Mijn Vader, maar ga naar Mijn broeders en zeg tegen hen: Ik vaar op naar Mijn Vader en uw Vader, en naar Mijn God en uw God. Maria Magdalena ging en berichtte de discipelen dat zij de Heere gezien had en dat Hij dit tegen haar gezegd had. Toen het nu avond was op die eerste dag van de week en de deuren van de plaats waar de discipelen bijeenwaren, uit vrees voor de Joden gesloten waren, kwam Jezus en Hij stond in hun midden en zei tegen hen: Vrede zij u! En nadat Hij dit gezegd had, liet Hij hun Zijn handen en Zijn zij zien. De discipelen dan verblijdden zich toen zij de Heere zagen. Jezus dan zei opnieuw tegen hen: Vrede zij u! Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u. En nadat Hij dit gezegd had, blies Hij op hen en zei tegen hen: Ontvang de Heilige Geest. Als u iemands zonden vergeeft, worden ze hem ver - geven; als u ze hem toerekent, b lijven ze hem toegerekend. En Thomas, een van de twaalf, Didymus genoemd, was niet bij hen toen Jezus daar kwam. De andere discipelen dan zeiden tegen hem: Wij hebben de Heere gezien. Maar hij zei tegen hen: Als ik in Zijn handen niet het litteken van de spijkers zie, en mijn vinger niet steek in het litteken van de spijkers, en mijn hand niet steek in Zijn zij, zal ik beslist niet geloven. En na acht dagen waren Zijn discipelen weer binnen en Thomas was bij hen. Jezus kwam terwijl de deuren gesloten waren, en Hij stond in hun midden en zei: Vrede zij u. Daarna zei Hij tegen Thomas: Kom hier met uw vinger en bekijk Mijn handen, en kom hier met uw hand en steek die in Mijn zij; en wees niet ongelovig, maar gelovig. En Thomas antwoordde en zei tegen Hem: Mijn Heere en mijn God! Jezus zei tegen hem: Omdat u Mij gezien hebt, Thomas, hebt u geloofd; zalig zijn zij die niet gezien zullen hebben en toch zullen geloven. Jezus nu heeft in aanwezig - heid van Zijn discipelen nog wel v eel andere tekenen gedaan, die niet beschreven zijn in dit boek, maar deze zijn beschre - ven, opdat u gelooft dat Jezus d e Christus is, de Zoon van God, en opdat u, door te geloven, het leven zult hebben in Zijn Naam. 21 Hierna openbaarde Jezus Zich opnieuw aan de discipelen, aan de zee van Tiberias. En Hij openbaarde Zich als volgt: Er waren bijeen Simon Petrus en Thomas, ook Didymus genoemd, en Nathanaël, die uit Kana in Galilea afkomstig was, en de zonen van Zebedeüs, en twee anderen van Zijn discipelen. Simon Petrus zei tegen hen: Ik ga vissen. Zij zeiden tegen hem: Wij gaan met u mee. Zij gingen naar buiten, en gingen meteen aan boord van het schip; en in die nacht vingen zij niets. En toen het al ochtend ge - worden was, stond Jezus aan de o ever, maar de discipelen wisten niet dat het Jezus was. Jezus dan zei tegen hen: Kinderen, hebt u niet iets voor bij het eten? Zij antwoordden Hem: Nee. En Hij zei tegen hen: Werp het net uit aan de rechterkant van het schip en u zult vinden. Dus wierpen zij het uit en zij konden het niet meer trekken vanwege de grote hoeveelheid vissen. De discipel dan die Jezus liefhad, zei tegen Petrus: Het is de Heere! Toen Simon Petrus dan hoorde dat het de Heere was, sloeg hij het bovenkleed om, want hij was ongekleed, en wierp zich in de zee. En de andere discipelen kwamen met het scheepje, want zij waren niet ver, slechts ongeveer tweehonderd el, van het land verwijderd , en sleepten het net met de vissen. Toen zij nu aan land gegaan waren, zagen zij een kolenvuur met vis daarop liggen, en brood. Jezus zei tegen hen: Breng wat van de vissen die u nu gevan - gen hebt. Simon Petrus ging e rnaartoe en trok het net op het land, vol grote vissen, honderd - drieënvijftig, en hoewel het er z oveel waren, scheurde het net niet. Jezus zei tegen hen: Kom, gebruik de maaltijd. En niemand van de discipelen durfde Hem te vragen: Wie bent U? want zij wisten dat het de Heere was. Jezus dan kwam en nam het brood en gaf het hun, en de vis eveneens. Dit nu was de derde keer dat Jezus Zich aan Zijn discipelen openbaarde, nadat Hij uit de doden opgewekt was. Toen zij dan de maaltijd gebruikt hadden, zei Jezus tegen Simon Petrus: Simon, zoon van Jona, hebt u Mij meer lief dan dezen? Hij zei tegen Hem: Ja, Heere, U weet dat ik van U houd. Hij zei tegen hem: Weid Mijn lammeren. Hij zei opnieuw tegen hem, voor de tweede keer: Simon, zoon van Jona, hebt u Mij lief? Hij zei tegen Hem: Ja, Heere, U weet dat ik van U houd. Hij zei tegen hem: Hoed Mijn schapen. Hij zei voor de derde keer tegen hem: Simon, zoon van Jona, houdt u van Mij? Petrus werd bedroefd, omdat Hij voor de derde keer tegen hem zei: Houdt u van Mij? En hij zei tegen Hem: Heere, U weet alle dingen, U weet dat ik van U houd. Jezus zei tegen hem: Weid Mijn scha - pen. V oorwaar, voorwaar, zeg Ik u: Toen u jonger was, omgordde u uzelf en liep u waar u wilde; maar als u oud geworden bent, zult u uw handen uitstrekken, en een ander zal u omgorden en u brengen waar u niet heen wilt. En dit zei Hij om aan te duiden met wat voor dood hij God verheerlij - ken zou. En nadat Hij dit gezegd h ad, zei Hij tegen hem: Volg Mij! En Petrus zag, toen hij zich omkeerde, de discipel volgen die Jezus liefhad, die ook tijdens 46 1 . PR O OFS
het avondmaal tegen Zijn borst was gaan liggen en gezegd had: Heere, wie is het die U verraden zal? Toen Petrus deze zag, zei hij tegen Jezus: Heere, maar wat zal er met hem gebeuren ? Jezus zei tegen hem: Als Ik wil dat hij blijft totdat Ik kom, wat gaat het u aan? Volgt u Mij! Dit gerucht nu, dat deze discipel niet zou sterven, verspreidde zich onder de broeders. Maar Jezus had niet tegen hem gezegd dat hij niet zou sterven, maar: Als Ik wil dat hij blijft totdat Ik kom, wat gaat het u aan? Dit is de discipel die van deze dingen getuigt en deze dingen beschreven heeft; en wij weten dat zijn getuigenis waar is. En er zijn nog veel andere dingen die Jezus gedaan heeft. Als die ieder afzonderlijk beschreven zouden worden, dan zou, denk ik, de wereld zelf de geschreven boeken niet kunnen bevatten. Amen. BESCHOUW HET GEDULD VAN ONZE HEERE ALS ZALIGHEID [2 PETRUS 2:1–3:18] 2 Maar er zijn ook valse profeten onder het volk geweest, zoals er ook onder u valse le - raars zullen zijn, die heimelijk verderfelijke afwijkingen in de leer zullen invoeren. Daar -mee verloochenen zij zelfs de Heere, Die hen gekocht heeft, en brengen zij een snel verderf over zichzelf. En velen zullen hen, door wie de weg van de waarheid gelasterd zal worden, op hun verderfelijke wegen navolgen. En zij zullen u door hebzucht met verzonnen woorden uit-buiten. Het vonnis over hen is reeds lang inwerking en hun verderf sluimert niet. Want als God de engelen die gezondigd hebben, niet gespaard heeft, maar hen in de hel geworpen en overgegeven heeft aan de ketenen van de duisternis om tot het oor-deel bewaard te worden; en als God de oude wereld niet gespaard heeft, maar het achttal van Noach, de prediker van de gerechtig -heid, bewaard heeft, toen Hij de zondvloed over de wereld van de goddelozen bracht; en als God de steden Sodom en Gomorra tot as verbrand en tot de vernietiging veroordeeld heeft en tot een voorbeeld gesteld heeft voor hen die goddeloos zouden leven; en als God de rechtvaardige Lot, die leed onder de los -bandige levenswandel van normloze mensen, verlost heeft – want deze rechtvaardige, die in hun midden woonde, heeft dag in dag uit zijn rechtvaardige ziel gekweld bij het zien en horen van hun wetteloze daden – dan weet de Heere ook nu de godvruchtigen uit de verzoeking te verlossen, maar de onrecht -vaardigen te bewaren tot de dag van het oor- deel, om gestraft te worden. In het bijzonder echter hen die in onreine begeerte het vlees achternalopen en het gezag verachten; die roekeloos zijn, eigenzinnig en er niet voor terugschrikken om al wat eer toekomt, te lasteren, terwijl de engelen, die in sterkte en kracht hun meerdere zijn, geen aanklacht wegens lasterlijk oordeel tegen hen indienen bij de Heere. Maar deze mensen lasteren wat zij niet kennen, als redeloze dieren, geboren met een natuur om gevangen te worden en te gronde te gaan. Zij zullen in hun verdor -venheid ten verderve gaan, en zij die een zwelgpartij overdag als een genot beschou -wen, zullen het loon van de ongerechtigheid ontvangen; schandvlekken en smetten zijn het, die zwelgen in hun bedriegerijen, als zij met u de maaltijd gebruiken. Hun ogen zijn vol overspel en zondigen onophoudelijk; zij verlokken onstandvastige mensen en hebben hun hart geoefend in hebzucht; kinderen van de vervloeking zijn het. Zij hebben de rechte weg verlaten en zijn verdwaald en volgen de weg van Bileam, de zoon van Beor, die het loon van de ongerechtigheid liefhad. Maar hij heeft de bestraffing voor zijn overtreding gekregen, want het stomme lastdier, dat met een mensenstem sprak, heeft de dwaasheid van de profeet verhinderd. Deze mensen zijn bronnen zonder water, wolken die door een wervelwind voortge -dreven worden, voor wie de diepste duister -nis tot in eeuwigheid bewaard wordt. Want door zeer hoogdravende woorden vol onzin te spreken, verlokken zij met de begeerten van het vlees en met losbandigheden mensen die daadwerkelijk ontvlucht waren aan hen die in dwaling verkeren. Zij beloven aan hen vrijheid, terwijl zij zelf slaven van de verdorvenheid zijn; want door wie iemand overwonnen is, van hem is hij ook een slaaf geworden. Want als zij de besmettingen van de wereld ontvlucht zijn door de kennis van de Heere en Zaligmaker Jezus Christus, maar daarin opnieuw verwikkeld raken en daar -door overwonnen worden, dan is voor hen het laatste erger geworden dan het eerste. Het zou immers beter voor hen geweest zijn dat zij de weg van de gerechtigheid niet gekend hadden, dan dat zij, nadat zij die hebben leren kennen, zich weer afkeren van het heilige gebod dat hun overgeleverd was. Maar hun is overkomen wat een waar spreekwoord zegt: De hond is teruggekeerd naar zijn eigen uit- braaksel en de gewassen zeug naar het rond -wentelen in de modder. 47 1. PR O OFS
3 Deze tweede brief, geliefden, schrijf ik u nu. In beide wek ik door herinnering uw zuivere gezindheid op, opdat u zich de woorden her-innert die door de heilige profeten voorheen gesproken zijn, en het gebod van de Heere en Zaligmaker, dat door middel van ons, aposte- len, verkondigd is. Dit moet u allereerst weten, dat er in het laatste der dagen spotters zullen komen, die naar hun eigen begeerten zullen wandelen en zeggen: Waar is de belofte van Zijn komst? Want vanaf de dag dat de vade-ren ontslapen zijn, blijven alle dingen zoals vanaf het begin van de schepping. Want wil -lens en wetens is het hun onbekend dat door het Woord van God de hemelen er reeds lang geweest zijn, evenals de aarde, die uit water oprijst en in water vaststaat. Daardoor is de wereld die er toen was, vergaan, overspoeld door het water. Maar de hemelen die er nu zijn, en de aarde, zijn door hetzelfde Woord als een schat weggelegd en worden voor het vuur be- waard tot de dag van het oordeel en van het verderf van de goddeloze mensen. Maar laat vooral dit u niet ontgaan, geliefden, dat één dag bij de Heere is als duizend jaar en duizend jaar als één dag. De Heere vertraagt de belofte niet (zoals sommigen dat als traag-heid beschouwen), maar Hij heeft geduld met ons en wil niet dat enigen verloren gaan, maar dat allen tot bekering komen. Maar de dag van de Heere zal komen als een dief in de nacht. Dan zullen de hemelen met gedruis voorbijgaan en de elementen brandend ver - gaan, en de aarde en de werken daarop zullen verbranden. Als deze dingen dus allemaal vergaan, hoe-danig behoort u dan te zijn in heilige levens- wandel en in godsvrucht; u, die de komst van de dag van God verwacht en daarnaar ver-langt, de dag waarop de hemelen, door vuur aangestoken, zullen vergaan en de elementen brandend zullen wegsmelten. Maar wij ver -wachten, overeenkomstig Zijn belofte, nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, waar gerech -tigheid woont. Daarom, geliefden, terwijl u deze dingen verwacht, beijver u om onbevlekt en smette- loos door Hem bevonden te worden in vrede en beschouw het geduld van onze Heere als zaligheid; zoals ook onze geliefde broeder Paulus, naar de wijsheid die hem gegeven is, u geschreven heeft, zoals ook in alle brieven, wanneer hij deze dingen ter sprake brengt. Daaronder zijn sommige zaken die moeilijkte begrijpen zijn, die de onkundige en onstand -vastige mensen verdraaien, tot hun eigen ver-derf, net als de andere Schriften. U dan, geliefden, omdat u dit van tevoren weet, wees op uw hoede, zodat u niet door de dwa-ling van normloze mensen wordt meegesleept en afvalt van uw eigen vastheid. Maar groei in de genade en kennis van onze Heere en Za-ligmaker Jezus Christus. Hem zij de heerlijk-heid, zowel nu als in de dag van de eeuwigheid. Amen. U HEBT MIJ IN HET LEVEN BEHOUDEN [PSALM 30] Een psalm, een lied voor de inwijding van Davids huis. Ik zal U roemen, HEERE, want U hebt mij opgetrokken en mijn vijan den over mij niet verblijd. HEERE, mijn God, ik heb tot U geroepen en U h ebt mij genezen. HEERE, U hebt mijn ziel uit het graf opgehaald; U he bt mij in het leven behouden, z odat ik in de kuil niet ben neergedaald. Zing psalmen voor de HEERE, gunstelingen van Hem! Loof Hem ter g edachtenis aan Zijn heiligheid. Want een ogenblik duurt Zijn toorn, maar een leven lang Zijn goedgunstigheid; o vernacht ’s avonds het geween, ’s m orgens is er gejuich. Ík zei wel in mijn zorgeloze rust: Ik zal v oor eeuwig niet wankelen. – Want, HEERE, door Uw goedgunstigheid had U mijn berg vast doen staan. – 48 1. PR O OFS
Maar toen U Uw aangezicht verborg, w erd ik door schrik overmand. Tot U, HEERE, riep ik; ik smeek te de Heere: Wat voor winst is er in mijn bloed, in mijn neerdalen in het graf? Zal het stof U loven? Zal d at Uw trouw verkondigen? Luister, HEERE , en wees mij genadig; HEERE , wees mijn Helper. U hebt voor mij mijn rouwklacht veranderd in een reidans, U he bt mijn rouwgewaad losgemaakt en mij met blijdschap omgord. Daarom zal mijn eer voor U psalmen zingen en niet zwijgen. HEERE , mijn God, voor eeuwig zal ik U loven. # 015 • GOD ZAG DAT HET ZEER GOED WAS GOD SCHIEP DE MENS NAAR ZIJN BEELD [GENESIS 1:1–2:25] 1 In het begin schiep God de hemel en de aarde. De aarde nu was woest en leeg, en duisternis lag over de watervloed; en de Geest van God zweefde boven het water. En God zei: Laat er licht zijn! En er was licht. En God zag het licht dat het goed was; en God maakte scheiding tussen het licht en de duister - nis. En God noemde het licht d ag en de duisternis noemde Hij nacht. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de eerste dag. En God zei: Laat er een gewelf zijn in het midden van het water, en laat dat scheiding maken tussen water en water! En God maakte dat gewelf en maakte scheiding tussen het water dat onder het gewelf is, en het water dat boven het gewelf is. En het was zo. En God noemde het gewelf hemel. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de tweede dag. En God zei: Laat het water dat onder de hemel is, in één plaats samenvloeien en laat het droge zichtbaar worden! En het was zo. En God noemde het droge aarde en het samengevloeide water noemde Hij zeeën; en God zag dat het goed was. En God zei: Laat de aarde groen doen opkomen, zaaddragend gewas, vruchtbomen, die naar hun soort vrucht dragen, waarin hun zaad is op de aarde! En het was zo. En de aarde bracht groen voort, zaaddragend gewas naar zijn soort en bomen die vrucht dragen waarin hun zaad is, naar hun soort. En God zag dat het goed was. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de derde dag. En God zei: Laten er lichten zijn aan het hemelgewelf om scheiding te maken tussen de dag en de nacht; en laten zij zijn tot tekenen, en tot aanduiding van vaste tijden en van dagen en jaren! En laten zij tot lichten zijn aan het hemelgewelf om licht te geven op de aarde! En het was zo. En God maakte de twee grote lichten: het grote licht om de dag te beheersen en het kleine licht om de nacht te beheersen; en ook de sterren. En God plaatste ze aan het hemelgewelf om licht te geven op de aarde, om de dag en de nacht te beheersen en om scheiding te maken tussen het licht en de duisternis. En God zag dat het goed was. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de vierde dag. En God zei: Laat het water wemelen van wemelende levende wezens; en laten er vogels boven de aarde vliegen, langs het hemelgewelf! En God schiep de grote zeedieren en alle krioelende levende wezens waarvan het water wemelt, naar hun soort, en alle gevleugelde vogels naar hun soort. En God zag dat het goed was. En God zegende ze en zei: Wees vruchtbaar, word talrijk, en vervul het water van de zeeën; en laten de vogels talrijk worden op de aarde! Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de vijfde dag. En God zei: Laat de aarde levende wezens naar hun soort voortbrengen: vee, kruipende dieren en wilde dieren van de aarde, naar zijn soort! En het was zo. En God maakte de wilde dieren van de aarde naar hun soort, het vee naar hun soort, en alle kruipende dieren van de aardbodem naar hun soort. En God zag dat het goed was. En God zei: Laten Wij mensen maken naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en laten zij heer - sen over de vissen van de zee, o ver de vogels in de lucht, over het vee, over heel de aarde en over al de kruipende dieren die 49 1 . PR O OFS
over de aarde kruipen! En God schiep de mens naar Zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen. En God zegende hen en God zei tegen hen: Wees vruchtbaar, word talrijk, vervul de aarde en onderwerp haar, en heers over de vissen van de zee, over de vogels in de lucht en over al de dieren die over de aarde kruipen! En God zei: Zie Ik geef u al het zaaddragende gewas dat op heel de aarde is, en alle bomen waaraan zaaddragende boomvruchten zijn; dat zal u tot voedsel dienen. Maar aan al de dieren van de aarde, aan alle vogels in de lucht en aan al wat over de aarde kruipt, waarin leven is, heb Ik al het groene gewas tot voedsel gegeven. En het was zo. En God zag al wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de zesde dag. 2 Zo zijn de hemel en de aarde voltooid, en heel hun leger - macht. Toen God op de zevende d ag Zijn werk, dat Hij gemaakt had, voltooid had, rustte Hij op de zevende dag van al Zijn werk, dat Hij gemaakt had. En God zegende de zevende dag en heiligde die, want daarop rustte Hij van al Zijn werk, dat God schiep door het te maken. Dit is wat uit de hemel en de aarde voortkwam, toen zij ge - schapen werden. Op de dag dat d e heere God aarde en hemel maakte – er was nog geen enkele veldstruik op de aarde en er was nog geen enkel veldgewas opgekomen, want de heere God had het niet laten regenen op de aarde; en er was geen mens om de aardbodem te bewerken, maar een damp steeg uit de aarde op en bevochtigde heel de aardbodem – toen vormde de heere God de mens uit het stof van de aardbodem en blies de levensadem in zijn neusgaten; zo werd de mens tot een levend wezen. Ook plantte de heere God een hof in Eden, in het oosten, en Hij plaatste daar de mens, die Hij gevormd had. En de heere God liet allerlei bomen uit de aardbodem opkomen, begerenswaardig om te zien en goed om van te eten; ook de boom des levens, in het midden van de hof, en de boom van de kennis van goed en kwaad. Een rivier kwam voort uit Eden om de hof te bevochtigen. En vandaar splitste hij zich en vormde vier hoofd stromen. De naam van de eerste rivier is Pison; die is het die rond heel het land van Havila stroomt, waar het goud is. En het goud van dit land is goed; ook is er balsemhars en de edel steen onyx. En de naam van de tweede rivier is Gihon; die is het die rond heel het land Cusj stroomt. En de naam van de derde rivier is Tigris; die loopt ten oosten van Assur. En de vierde rivier is de Eufraat. De heere God nam de mens, en zette hem in de hof van Eden om die te bewerken en te onderhouden. En de heere God gebood de mens: Van alle bomen van de hof mag u vrij eten, maar van de boom van de kennis van goed en kwaad, daarvan mag u niet eten, want op de dag dat u daarvan eet, zult u zeker sterven. Ook zei de heere God: Het is niet goed dat de mens alleen is; Ik zal een hulp voor hem maken als iemand tegenover hem. De heere God vormde uit de aardbodem alle dieren van het veld en alle vogels in de lucht, en bracht die bij Adam om te zien hoe hij ze noemen zou; en zoals Adam elk levend wezen noemen zou, zo zou zijn naam zijn. Zo gaf Adam namen aan al het vee en aan de vogels in de lucht en aan alle dieren van het veld; maar voor de mens vond hij geen hulp als iemand tegenover hem. Toen liet de heere God een diepe slaap op Adam vallen, zodat hij in slaap viel; en Hij nam een van zijn ribben en sloot de plaats ervan toe met vlees. En de heere God bouwde de rib die Hij uit Adam genomen had, tot een vrouw en Hij bracht haar bij Adam. Toen zei Adam: Deze is ditmaal been v an mijn beenderen, en vlees v an mijn vlees! Deze zal mannin genoemd worden, w ant uit de man is zij genomen. Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zich aan zijn vrouw hechten; en zij zullen tot één vlees zijn. En zij waren beiden naakt, Adam en zijn vrouw, maar zij schaamden zich niet. GOD WORDT GEKEND DOOR ZIJN SCHEPPING [ROMEINEN 1:1-32] 1 Paulus, een dienstknecht van Jezus Christus, een geroepen apostel, afgezonderd tot het Evangelie van God, dat Hij tevoren beloofd had door Zijn profeten, in de heilige Schrif - ten, ten aanzien v an Zijn Zoon, Die wat het vlees betreft geboren is uit het geslacht van David. Wat de Geest van heiliging betreft, is met kracht bewezen dat Hij de Zoon van God is, door Zijn opstanding uit de doden, namelijk Jezus Christus, onze Heere. Door Hem hebben wij genade en het apostelschap ontvangen tot geloofsgehoorzaamheid onder alle heide-nen, ter wille van Zijn Naam, waartoe ook u behoort, geroepenen van Jezus Christus. Aan allen die in Rome zijn, geliefden van God en geroepen heiligen: genade zij u en vrede van God, onze Vader, en van de Heere Jezus Christus. 50 1. PR O OFS