Bekijk de tekstversie van dit leesfragment.Vragen over Bijbelboeken 11 Heeft Mozes de eerste vijf Bijbelboeken geschreven of stammen ze uit later tijd? Het probleem Binnen het Jodendom en het christendom is eeuwenlang Mozes beschouwd als de auteur van de eerste vijf Bijbelboeken. Die visie veranderde in de loop van de achttiende en de negentiende eeuw. Toen kwam de gedachte op dat het boek Deuteronomium pas ontstaan is in de tijd van koning Josia. Deze koning herstelde de tempel en toen werd een wetboek gevonden, in 722 v. Chr. (2 Kon. 22). Dit moet Deuteronomium geweest zijn, maar dat boek was, volgens veel wetenschappers, nog maar net geschreven. Aan de hand van deze datering werden de eerste vijf boeken gerangschikt: grote delen van Genesis en Exodus zijn iets ouder, maar wel uit de tijd van de koningen. Grote delen van Leviticus en Numeri zijn later geschreven door een priesterlijke auteur in en na de ballingschap (ongeveer de vijfde eeuw v. Chr. ). Reactie Toelichting In deze reconstructie wordt de geschiedenis van Israël grondig herschreven. De basisgeschriften van Israël vormen op die manier niet meer het fundament maar het dak van het huis. Eerst leefde Israël net als de andere volken, daarna hebben profeten Struikelblokkenlangzamerhand godsdienstige vernieuwingen doorgevoerd, en tot slot is een wetgeving geproduceerd. Die wetgeving is echter grotendeels verzonnen en kon niet in de praktijk gebracht worden. De hogepriester Hilkia en anderen in de tijd van koning Josia hebben gebruikgemaakt van vroom bedrog om de nieuwe regels ingang te laten vinden. Hoe kwamen geleerden op deze gedachte? Het is belangrijk te beseen dat zij leefden in de tijd van de verlichting. Dat wil zeggen dat het menselijke verstand de overhand krijgt, de natuurwetten leidend zijn en dat er niet langer sprake hoeft te zijn van goddelijke openbaring. Zo geeft Wilhelm de Wette bij een bespreking van Exodus 20 (de aondiging van de Tien Geboden) aan dat God niet van de hemel gesproken kan hebben. De hoofdreden daarvoor is Een tweede reden is de opkomst van het vooruitgangsgeloof, dat in de tweede helft van de negentiende eeuw versterkt wordt door de evolutietheorie. De leidende gedachte is dat alles zich ontwikkelt van primitief naar ingewikkeld. Het gevolg is dat Israël ook kelde wetgeving gestart kan zijn. Ten derde zijn er ook uitlegkundige argumenten. De Wette meent dat Exodus 20:24-26 en Deuteronomium 12, over de altaren, tegenstrijdig zijn en dus niet uit dezelfde tijd aomstig kunnen Geloof en ontwikkelingsdenken Het eerste argument betreft een geloofsuitgangspunt. Heeft God Zich geopenbaard aan mensen? Sprak Hij tot Mozes in de brandende struik (Ex. 3) of tot het volk Israël bij de berg Sinaï? Dit valt niet te bewijzen, maar kan ook niet ontkracht worden. In ieder geval heeft Israël steeds geloofd in goddelijke openbaring en de christelijke kerk heeft dit overgenomen. Vragen over Bijbelboeken 13 Het tweede argument betreft het vooruitgangsgeloof, van primitief naar meer ontwikkeld. De voorstelling in de Bijbel is anders. Daar ontvangt Mozes een rijke openbaring met allerlei wetten die wijs en verstandig zijn (Deut. 4:6-8). Deze leider van Israël voorziet in zijn afscheidsrede dat het volk vroeg of laat een keer ongehoorzaam wordt en zal zondigen (Deut. 29:4; 30:1). Na de overwinningen van Jozua breekt er een donkere tijd aan, waarin Israël zich aeert van de Heere. Het gevolg is dat de vijanden machtig worden en Israël overheersen. Deze periode van verval is niet het eerste, primitieve stadium, maar een afval van een grotere hoogte. Daarna volgt het koninkrijk van David en Salomo, en in de tijd van Rehabeam volgt een scheuring. Enige eeuwen later worden het Tienstammenrijk en het Tweestammenrijk in ballingschap gevoerd. Er is niet altijd vooruitgang, maar de geschiedenis verloopt in golewegingen. Trouwens, het is ook onjuist om de profeten te zien als de religieuze vernieuwers. Hun komst is aangekondigd in de wetgeving (Deut. 13:1-5; 18:15-22). Deze profeten roepen het volk steeds weer terug naar de Thora, naar Gods eerdere openbaring aan Israël. In reactie op het raadplegen van waarzeggers vraagt Jesaja: Moet een volk zijn God niet raadplegen? Hij wijst een duidelijke weg: Terug naar de wet en het getuigenis! (Jes. 8:19, 20). De Thora is niet het sluitstuk, maar staat aan het begin van Israëls volksbestaan. De veronderstelde datering van de eerste vijf Bijbelboeken in de tijd van de koningen heeft ook te maken met het gebrek aan archeologische gegevens aan het begin van de negentiende eeuw. Aan het eind van die eeuw zijn er veel archeologische vondsten gedaan, vooral in Assyrië. Net voor de eeuwwisseling werd het wetboek van Hammurabi (een vorst uit ongeveer 1700 v. Chr. ) bekend. Daarin staan veel wetten die lijken op de praktische voorschriften in Exodus 21-23. Struikelblokken Julius Wellhausen, die zich vanaf 1878 sterk maakte voor een late datering, reageert in de zesde druk van zijn boek in 1905 met de opmerking dat de boerenwetgeving in Exodus best wel oud kan zijn, maar dat de vondst van het wetboek van Hammurabi niets bewijst over de ouderdom van de wetten. Die wetten kunnen wel van later datum zijn en ook achteraf toegeschreven zijn aan deze koning. Dus ook hier is vervalsing mogelijk! De archeologische ontdekkingen laten zich niet terzijde schuiven. Steeds meer is er in de loop van de twintigste eeuw ontdekt, zoals teksten uit Ugarit, Nuzi, Mari, Ebla en het rijk van de Hethieten. Hieruit blijkt dat de aartsvaders het beste in de eerste helft van het tweede millennium passen. Het is niet mogelijk te bewijzen dat Abraham werkelijk geleefd had, maar wel blijkt de leefwereld in Genesis goed overeen te komen met die periode. Abraham was met zijn halfzuster getrouwd, een praktijk die vaker blijkt voor te komen. De manier waarop een verbond gesloten werd (= h. 11), het rondtrekken van halfnomaden en de mogelijke adoptie van een knecht als erfgenaam, het zijn allemaal gewoonten die bij andere volken in het Midden-Oosten voor-kwamen. Er zijn inmiddels allerlei wetsverzamelingen gevonden uit het derde en tweede millennium v. Chr. Tegen deze achtergrond is de wetgeving van Israël relatief laat, want Mozes leefde waarschijnlijk rond 1450 v. Chr. Op grond van de huidige kennis van het Midden-Oosten zou het heel vreemd zijn als Israël pas in de tijd van de koningen de eerste geschriften had. Waar mochten de Israëlieten oeren? Het derde argument dat boven genoemd is, heeft betrekking op de veronderstelde tegenspraak tussen Exodus 20:24-26 en Deuteronomium 12. In de eerste tekst staat dat de Israëlieten een altaar Vragen over Bijbelboeken 15van aarde of steen mogen maken, volgens de tweede tekst mogen zij alleen op één centrale plaats oeren, de plaats die de Huw God, verkiezen zal. De redenering van De Wette en anderen is dat er vroeger een veelheid aan oerplaatsen mogelijk was, maar dat in de tijd van koning Josia het oeren alleen maar in Jeruzalem mocht plaatsvinden (2 Kon. 23). Het knelpunt van deze redenering is dat er twee ongelijke niveaus in de eredienst vergeleken worden. Het was de Israëlieten toegestaan op allerlei plaatsen te oeren, zoals bepaald in het slot van Exodus 20. Dit was een blijvende gewoonte, zoals blijkt in het leven van Samuël, die in Rama een altaar bouwde (1 Sam. 7:17) en David tot koning zalfde tijdens een oerfeest in Bethlehem (1 Sam. 16). De profeet Elia herstelde een afgebroken altaar voor en klaagde dat de Israëlieten zulke altaren afgebroken hadden (1 Kon. 18:30; 19:10, 14). Daarnaast was er slechts één centraal heiligdom, de tabernakel, en later de tempel. Deuteronomium 12 gaat over die centrale plaats. Om een voorbeeld uit later tijd te noemen: de oerplaatsen die Jerobeam in Dan en Bethel bouwde (1 Kon. 12:27-31), vormden concurrentie voor de tempel in Jeruzalem, en dat was volstrekt verboden. Het boek Deuteronomium, dat de nadruk legt op één centrale plaats van eredienst, noemt in andere hoofdstukken de plaatselijke altaren. Ze worden vermeld in 16:21, met het verbod er een heidens voorwerp naast te plaatsen. In hoofdstuk 27 staat de opdracht een stenen altaar te bouwen op de berg Ebal (vs. 5, 6). En Mozes spreekt als hij de stammen zegent over Zebulon en Issaschar, die op een berg in hun gebied oers zullen brengen (33:18, 19). Dus Deuteronomium kent twee niveaus van de oerdienst: de landelijke eredienst bij de tabernakel, op de plaats die Struikelblokken verkiezen zal (Deut. 12), en daarnaast de lokale altaren van steen. In Exodus is dezelfde dubbele benadering aanwezig: er zijn altaren van aarde of steen (Ex. 20:24-26) en daarnaast de landelijke tabernakel met een koperen en een gouden altaar (Ex. 25-30). Deze twee niveaus zijn ook van belang voor de deelname van de Israëlieten aan de eredienst (= h. 17). Het is onjuist uit beide Bijbelboeken slechts één aspect te nemen en die tegen elkaar uit te spelen. De koningen Hizkia en Josia hebben beiden als tijdelijke maatregel verboden buiten Jeruzalem te oeren, om misbruik te voorkomen. Het is ook onjuist om aan te nemen dat het boek Deuteronomium de aanleiding vormde voor de reformatie van Josia. Als gevolg van het herstel van de tempel werd het oude wetboek gevonden. Na deze bespreking van enige argumenten is het goed stil te staan bij het boek Genesis. Dat Bijbelboek vermeldt geen auteursnaam. De eerste vijf Bijbelboeken worden vaak de boeken van Mozes genoemd, maar dat wil niet zeggen dat alles door hem geschreven is. Het is goed mogelijk dat Mozes het boek Genesis heeft samengesteld, maar het bewijs daarvoor ontbreekt. Zijn opvoeding in Egypte en het gebruik van oude documenten pleiten zeker in deze richting. Ook is het boek Genesis een afgeronde eenheid, maar veel beloften daarin zijn nog niet vervuld. Het boek Exodus is het logische vervolg. Omdat Mozes in Exodus de hoofdpersoon is, kan ook de inhoudelijke samenhang tussen beide boeken een argument zijn voor het auteurschap van Mozes of voor het grote aandeel dat hij gehad heeft in de samenstelling. Het is waar dat sommige uitdrukkingen, zoals in Genesis 12:6 over de Kanaänieten, misschien uit later tijd stammen, maar het Vragen over Bijbelboeken 17is denkbaar dat dit latere toevoegingen zijn aan een geschrift dat in eerder tijd samengesteld is. Genesis 5:1 vermeldt een boek: het boek van de geschiedenis van Adam. Er zal een oud verslag bedoeld zijn dat in Genesis opgenomen is. Boeken, in de vorm van boekrollen of kleitabletten, zijn al zeer oud. Het is aannemelijk dat de auteur gebruikgemaakt heeft van oude documenten voor de samenstelling van het boek Genesis, dat zon lange periode omvat. Dat is de beste verklaring voor de toelichting bij de oude namen in Genesis 14 (Bela is Zoar; het Siddimdal is de Zoutzee). De mondelinge overlevering was in vroeger tijd veel betrouwbaarder dan bij ons (o. a. door de hoge leeftijden), maar de vele archeologische vondsten geven aan dat de schrijunst in het derde millennium voor Christus al wijdverbreid was. De auteur heeft vanuit de vele overleveringen (van meer dan tweeduizend jaar) een selectie gemaakt die het doel van zijn boek diende: Gods handelen vanaf de schepping tot het ontstaan van de twaalf stammen van Israël. Pentateuch De eerste vijf Bijbelboeken worden ook wel de Pentateuch (vijf rollen) genoemd. Diverse gedeelten worden expliciet aan Mozes toegeschreven, bijvoorbeeld de Tien Geboden en de daaropvolgende wetten (Ex. 20-23; 34:1-26). Dat geldt ook voor de wetten voor de eredienst (Lev. 1:1; 27:34). Op de weg van Sinaï naar Moab gaf God aan Mozes nog meer instructies, zoals vermeld staat in Numeri 1:1 en 36:13. In Moab gaf Mozes een toelichting op de wet in de redevoeringen die in Deuteronomium staan opgetekend. Jezus en Zijn volgelingen bevestigen dit (Matth. 8:4; Luk. 16:31; 24:27, 44; Joh. 1:17; Hand. 3:22). De eerste Bijbelboeken worden vaak aangeduid als de wet van Mozes of de boeken van Mozes. Struikelblokken Dit kan zo opgevat worden dat Mozes alles geschreven heeft, maar het is ook mogelijk dat een belangrijk deel van de inhoud over hem gaat en van hem is. De Pentateuch en het boek Jozua maken duidelijk dat belangrijke bepalingen schriftelijk opgetekend en ocieel bewaard werden en regelmatig moesten worden voorgelezen (Ex. 24:7; 34:27; Deut. 17:18; 27:2, 3; 31:9-13; Joz. 8:31; 24:26). De eerste Bijbelboeken zijn inhoudelijk met elkaar verbonden. Het slot van de eerste boeken noemt telkens het hoofdonderwerp van het volgende boek. In het slot van Genesis staat dat Jozef voor zijn sterven beveelt in later tijd, bij het vertrek uit Egypte, zijn gebeente mee te nemen naar het Beloofde Land (Gen. 50:24, 25). In Exodus, dat daarop volgt, wordt dit vertrek uit Egypte genoemd en ook dat het lichaam van Jozef wordt meegenomen (Ex. 13:19). Op zijn beurt eindigt Exodus met een aantal hoofdstukken over de tabernakel. Leviticus handelt verder over de dienst in de tabernakel. Vervolgens wordt Leviticus afgesloten met een herinnering aan de gebeurtenissen bij de berg Sinaï. Numeri vangt aan met Mozes in de woestijn Sinaï. Dit boek eindigt met een verwij door Mozes aan Israël gegeven heeft. In Deuteronomium staat de prediking van Mozes over de geboden. Het is duidelijk dat de boeken samenhangen en dat er geleidelijke overgangen zijn. Het boek Genesis vat vele eeuwen geschiedenis van de mensheid samen in enkele hoofdstukken (1-11). Het grootste deel van het boek is gericht op de geschiedenis van Abraham, Izak en Jakob met zijn zonen (12-50). Het boek Exodus beschrijft de uittocht uit Egypte, de tocht naar de Sinaï, de oprichting van het verbond en de oprichting van het heiligdom, de tabernakel. Elk van deze vier Vragen over Bijbelboeken 19 delen van het boek is verbonden met een van de andere boeken van de Thora. In schema:deel 1 (Ex. 1:1-15:21; vertrek uit Egypte)deel 2 (Ex. 15:22-18:27; reis naar de Sinaï)deel 3 (Ex. 19:1-24:18; verbond aan de Sinaï)= Deuteronomium= Leviticus Blijkbaar vormen de eerste vijf Bijbelboeken een eenheid. Vanwege de grote plaats die Mozes in de boeken inneemt, is het waarschijnlijk dat hij een grote rol vervulde bij het schrijven en bij het ordenen van de stof. De latere overlevering in het Oude en Nieuwe Testament bevestigt die centrale rol.