In vuur en vlam
Cathy Marie Hake Roman Vertaald door Gerda Bijzet Uitgeverij de Parel – Doornenburg
Nederlandse vertaling © Uitgeverij de Parel –Doornenburg, 2018 www. uitgeverijdeparel. nl Oorspronkelijk verschenen in het Engels onder de titel That Certain Spark bij Bethany House, een onderdeel van Baker Publishing Group, Grand Rapids, Michigan, 49516, U. S. A. Copyright © 2009 Cathy Marie Hake De Bijbelcitaten in deze uitgave zijn afkomstig uit de Herziene Statenvertaling. Vertaling: Gerda Bijzet Opmaak omslag: TMgraphics. nl Opmaak binnenwerk: TMgraphics. nl ISBN 9789492408228 ISBN e-book 9789492408273 NUR 342 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, hetzij mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige an - dere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor recensies mogen korte bloemlezingen worden gebruikt. All rights reserved. No part of this publication might be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording, or otherwise, without the prior written permission of the publishers. The only exception is brief quotations in printed reviews.
Moed kent vele vormen Een nieuwe weg inslaan, een onpopulaire stelling durven innemen, grote stappen in geloof zetten, lachen in plaats van huilen, omwille van de ander, fysieke en geestelijke angsten verdragen, niet wanhopen, maar in voor- en tegenspoed op God blijven vertrouwen, vergeven zoals je zelf vergeven bent, je naaste liefhebben, om hulp vragen als je een last te dragen hebt. I k draag dit boek op aan Jezus Christus, Die zo veel moed heeft getoond door aan het kruis voor ons te sterven. Zijn liefde wast mij schoon, maakt me nederig en overweldigt me. Dankzij de liefde die alleen Hij in mijn hart kan doen ontbranden, durf ik mijn geloof te leven. Jezus is mijn grote voorbeeld, mijn Heere en mijn Redder. Ik wil in Zijn voetsporen treden, aan Zijn voeten zitten en leren om net zo moedig te zijn als Hij. Hij is alles wat ik nodig heb en daarom prijs ik Zijn Naam.
7 Hoofdstuk één November 1892 G oodiNG , T exas ‘E r gaan grote dingen gebeuren, Karl van der Vort, ik voel het in al mijn botten. ’ Mevrouw Whitsley knipoogde naar hem met haar levendige blauwe ogen. ‘Heel grote dingen. ’ Bam . Met een klap sloeg Karl de deur van haar volgestouwde ko- lenschuurtje achter zich dicht. ‘Zoals? ’ vroeg hij, om het lieve, oude vrouwtje tevreden te stellen. ‘Je zult weer met Jezus in het reine komen. ’ Ze knikte wijs en reikte hem leunend op haar wandelstok een glas limonade aan. Zwij- gend nam Karl het van haar aan. Hij hoopte dat het gesprek daarmee voorbij was, maar niets was minder waar. ‘En, let op mijn woorden, daarna vind je ook nog een echtgenote. ’ ‘Een echtgenote? ’ Karl was zo van slag dat hij blij was dat de vrouw het glas nog niet had losgelaten, anders had hij het ongetwijfeld uit zijn handen laten vallen. Haar glimlach werd nog breder en haar rimpelige gezicht straalde van verrukking. ‘Ja, een vrouw, Karl. De Bijbel zegt: “Maar zoek eerst het Koninkrijk van God en Zijn gerechtigheid, en al deze din- gen zullen u erbij gegeven worden. ” Als smid en eigenaar van een eigen smederij en paardenstal, heb je in ieder geval al een stabiel
8 inkomen. En je hebt een huis en een hond. Maar wat je nu nog mist, zijn de vrede van God en een vrouw die voor je zorgt. Maar ik verzeker je, beide zullen je gegeven worden. Je komt tegenwoordig weer in de kerk en daarmee heb je de eerste stappen op het rechte pad al gezet. ’ Omdat hij niet wist hoe hij moest reageren, sloeg Karl zijn limo- nade achterover. Maar toen hij het glas halfleeg had, vertrok zijn hele mond van bitterheid. Huiverend trok Karl zijn lippen van het glas. ‘Is er iets? ’ Mevrouw Whitsley trok het glas uit zijn handen, nam een slok en riep toen uit: ‘Ik ben de suiker vergeten! O, het spijt me, Karl. Maar dat is verschrikkelijk. Echt verschrikkelijk. Ik weet niet wat er met me aan de hand is. ’ Karl bukte en legde zijn handen op haar trillende knieën. Teder drukte hij een kus op de wang van de oude vrouw. ‘Alstublieft. ’ Hij kwam overeind. ‘Meer suiker heb ik vandaag niet nodig. ’ Hij greep de handvatten van de grote kruiwagen die hij gebruikte om kolen af te leveren beet en liep weg. Hij was slechts een paar passen van haar huis verwijderd, toen Karl besefte dat hij waarschijnlijk te brutaal was geweest en de oude dame geschokt had achtergelaten. Uit zijn mond ontsnapte een kreun. Wat had hij gedaan? Hij was een ramp in de omgang met vrouwen. Op zijn achtentwintigste was hij nog altijd niet getrouwd, dat zei genoeg. Hij had weleens geprobeerd om een vrouw het hof te maken, maar na een paar onschuldige wandelingetjes na kerktijd had hij bijna alle vrijgezelle vrouwen in zijn omgeving afgeschrikt. Als hij al niet kon omgaan met een vrouw van zijn eigen leeftijd, hoe kon hij dat dan ooit met een vrouw die twee, misschien wel drie keer zo oud was? Hij stuurde de kruiwagen om een grote, puntige steen en liep in de richting van de berg steenkool die naast het treinspoor lag. Plotseling kwam de tekst van het gezang dat ze afgelopen zondag hadden gezongen in zijn gedachten op: Als vrede mij draagt als een brede rivier… Hoe heerlijk zou dat zijn? Zijn hart was nog zo droog.
9 Mevrouw Whitsley had gezegd dat hij met God in het reine moest komen. Pas daarna zou hij een vrouw vinden. Maar zijn ziel was nu al vijftien jaar in beroering. Wat had het voor zin om op dit moment al aan een vrouw te denken? Karl probeerde zijn gedachten van zich af te schudden. Hij con- centreerde zich op zijn werk, leverde kolen aan zijn buren en vulde de kisten in de smederij. De ochtend vloog voorbij. Toen hij de laat- ste lading terugbracht, riep zijn broer luid: ‘Kom gauw, we hebben koekjes!’ Karl begreep direct waar zijn broer op doelde. Het rauwe randje in Piets stem vertelde hem dat Linette Richardson weer eens ongeno- digd met koekjes op de stoep had gestaan. Piet en hij redden elkaar regelmatig van Linettes weinig subtiele jacht op vrijgezelle mannen. ‘Koekjes!’ Karl zette de kruiwagen neer en liep de smederij bin- nen. ‘Ik heb zandkoekjes en janhagels. ’ Linette legde haar hand op Karls arm. ‘Jouw lievelingskoekjes. ’ ‘Janhagel’ was nogal een eigen- aardige naam voor een koekje. De term was bedacht door mevrouw Orion, de eigenaresse van het pension en de bakkerij. Onlangs had ze Linette in dienst genomen. Maar de manier waarop Linette ‘jan- hagel’ uitsprak, was voor beide broers genoeg reden om haar zo snel mogelijk weer de deur te wijzen. Zelfs Skyler, hun trouwe Schotse herdershond, kroop bij Linettes komst in de hoek, in plaats van met zijn staart te gaan kwispelen, in de hoop een lekker hapje toegestopt te krijgen. Slimme hond. Bij het zien van Linettes hand op zijn arm, fronste Karl. ‘Ik zit helemaal onder het kolenstof, juffrouw Richardson. Ik kan me beter eerst even gaan opfrissen. En misschien moet jij straks ook maar even je handen gaan wassen, als je weer terug in het pension bent. Je kunt mevrouw Orion niet helpen als je vieze handen hebt. ’ ‘O, jullie zijn zulke hardwerkende mannen. ’ Linette keek met grote ogen de smederij rond. De groene haarband die ze rond haar haren had gebonden gleed langzaam van haar hoofd. Na een koorts-
10 uitbraak was haar haar erg kort geknipt, dus droeg ze een haarband om er nog zo damesachtig mogelijk uit te zien. Ze liet Karls arm los en schoof de haarband weer op zijn plek. ‘Deze plek bewijst dat jullie een goedlopende onderneming hebben. ’ ‘Jazeker, en het werk roept, dus we moeten snel weer aan de slag. ’ Piet draaide zich om en liep naar het aambeeld. Nog geen seconde later vulde het galmende geluid van zijn slaande hamer de smederij. Karl probeerde zijn woorden precies tussen de hamerslagen door te laten klinken. ‘Ontzettend bedankt voor de koekjes. Jij wordt vast ook weer op je werk verwacht? ’ Hij liep naar de muur en liet zijn handen in de waterton zakken. Het was een slimme manier om de jonge vrouw weg te sturen, maar hij wilde haar ook geen valse hoop geven. Het gevoel van het ijskoude water dat over zijn armen en gezicht stroomde, gaf hem nieuwe energie. Zelfs in hartje winter was het zo heet in de smederij, dat Karl van het koude water kon genieten. Maar hij genoot nog meer van het feit dat Linette eindelijk afdroop, nadat hij zich uitgebreid gewassen had. Naast hem op het tafeltje stond de schaal met koekjes. Hij nam een hap van een knapperige janhagel en liet het koekje op zijn tong smelten; het was perfect. Maar niets won het van de zandkoekjes. Zijn lange, dikke vingers wierpen een schaduw op de zandgele brok- ken. Hoe wist Linette wat zijn favoriete koekjes waren? De arme vrouw. Hij kon niet ontkennen dat hij medelijden met haar had. Ze was de oudste dochter, maar had nog steeds geen vrijer. En dat terwijl haar beide jongere zussen al druk bezig waren met het maken van trouwplannen. Als Linette nu ook nog iemand vond, zouden ze alle drie op dezelfde dag kunnen trouwen. Maar Piet en Karl hadden elkaar beloofd dat geen van beiden in die val zou trappen. Hoe vaak ze ook met koekjes voor de deur stond, geen enkele versnapering was zoet genoeg om voor Linette op de knieën te gaan. Ondanks dat Linette bekendstond om haar vleiende opmerkin- gen, had ze niet overdreven. Piet en hij deden goede zaken. Smeden vereiste brute kracht. En door hun krachten te bundelen, waren ze
11 in staat om de zwaarste en op het oog onmogelijke producten te fabriceren. Ze hoefden zich nooit te vervelen. Integendeel, toen een andere smid in de stad een smidse opende, hadden ze geprobeerd een aantal klussen naar hem over te hevelen. Maar Baumgartner was vooral gespecialiseerd in kitsch en prullaria. Zodra ze ontdekten dat hij de kantjes ervan afliep, hadden Karl en Piet geen klanten meer naar hem doorgestuurd. Het had niet lang geduurd of Baumgartner had zijn spullen gepakt en was met de noorderzon vertrokken, en had daarbij Karl en Piet achtergelaten met meer werk dan ze ooit aankonden. Piet nam een korte pauze. ‘Dat duurde lang. Heeft mevrouw Ori- on je weer volgestopt? De volgende keer lever ik de kolen af, hoor. ’ Karl trok een wenkbrauw op. ‘Als de hamer het zegt…’ Naast het vak, had hun vader hun ook geleerd hoe ze ruzies konden oplossen. Ze moesten een hamer in de lucht werpen en de richting waarin het handvat viel, zou de uitkomst bepalen. Zijn broer wiste het zweet van zijn voorhoofd en liet daarbij een flinke roetveeg achter. Fronsend keek hij Karl aan. ‘Goed, maar dan werp ik de hamer. Míjn hamer. ’ ‘Daar kan ik wel mee leven. ’ Zodra hij een zandkoekje ophad, bedekte Karl het bord met het servet. De rest zou hij voor later bewaren. Piet had gelijk: nadat hij de kolen bij mevrouw Orion had afgeleverd, had hij zijn buik inderdaad rond gegeten, toen ze hem een verrukkelijk ontbijt had voorgezet. Karl nam zijn werkschort van de spijker in de muur. Het dikke latigoleer was soepel geworden door jarenlang gebruik en de vlekken op het schort getuigden van momenten waarop het leer hem had beschermd tegen de vonken en scherven die in zijn beroep overvloe- dig aanwezig waren. Hij trok het schort over zijn hoofd en in plaats van het met een strik op zijn rug vast te moeten knopen, kon Karl zijn schort straktrekken met een riem en zo precies genoeg ruimte overlaten om een beetje lucht te laten circuleren; het was zijn eigen
12 idee geweest. Zodra de schort goed zat, pakte Karl zijn hamer. ‘Wat’ – bats – ‘ben’ – klats – ‘je’ – bats – ‘aan’ – klats – ‘het’ – bats – ‘maken? ’ Piet verdeelde zijn woorden tussen zijn slagen, terwijl hij zijn hamer steeds om draaide en zo om en om met beide zijden van zijn hamer op het stuk metaal sloeg, wat nodig was om de ijzeren staaf waarmee hij bezig was te verlengen en af te vlakken. ‘Haakjes voor weduwe O’Toole, om haar fiets aan op te hangen. ’ Piet snoof. ‘Een vrouw die broeken draagt en rondrijdt op een fiets. ’ ‘Ach, het is gewoon een eenzame, oude vrouw. ’ ‘Zo oud is ze nu ook weer niet. Ze zou al veel minder eenzaam zijn als ze niet steeds met een beschuldigend vingertje zou wijzen naar mannen die zo af en toe een borreltje drinken. ’ Piet hief zijn hamer. ‘Maar goed, sinds jij weer naar de kerk gaat, begin jij al net zo’n heilig boontje te worden. Je hebt over iedereen een oordeel. Tja, verschil moet er wezen. Heiligen’ – hij wees met zijn hamer eerst naar Karl en daarna naar zichzelf – ‘en zondaren. ’ ‘Ik heb nog nooit over iemand geoordeeld!’ ‘O nee? Waarom ga je dan met me in discussie en neem je het voor die vrouw op? Is dat dan soms geen oordelen? ’ Piet smeet zijn hamer op de grond, in een poging een einde te maken aan het gesprek. Maar daar nam Karl geen genoegen mee. ‘Je bent een volwassen vent. Je moet je eigen beslissingen nemen. Maar ik ben ook volwas- sen en ik neem óók mijn eigen beslissingen. Dat ik naar de kerk ga, betekent nog niet dat ik een heilig boontje ben, Piet. Als ik in de kerk zit, voel ik me juist kilometers bij God vandaan. ’ Piet was net zo zuur geworden als de limonade van mevrouw Whitsley, sinds hij, Karl, weer naar de kerk was gegaan. Zoals alle broers hadden ze regelmatig woorden. Maar sinds hun laatste grote ruzie, een aantal weken geleden, had Piet nog geen enkele poging tot toenadering gedaan. Vergeleken met Piet was het gedrag van wedu- we O’Toole een verademing. Met die gedachte in zijn achterhoofd pakte Karl zijn eigen hamer
13 op, haalde een lange ijzeren staaf uit de oven en begon het oranje, gloeiende einde ervan te bewerken. In het ritme van zijn hartslag sloeg hij de maat van het gezang dat nog steeds door zijn hoofd zweefde. A-als. Vre-de. Mij. Draagt. Als. Een. Bre-de. Ri-vier. Het ijzer leek nog niet heet genoeg. Terwijl hij de staaf terug in het vuur schoof, schreeuwde hij: ‘Heeft Clicky al een bestelling voor meer ijzer ge- daan? ’ ‘Yep. ’ Een wolk van stoom steeg op. Piet gooide het hoefijzer dat hij zojuist had bewerkt in het waterbad. Het borrelende en sissende geluid verdreef de plotselinge stilte die in de smederij hing. ‘Als het goed is, wordt het morgen geleverd. ’ Terugdenkend aan de hevige sneeuwval van vorige winter, draaide Karl zijn staaf rond in het vuur. ‘Er hangt weersverandering in de lucht. Misschien moeten we onze bestelling de volgende keer ver- dubbelen. ’ ‘Ik heb het al verdrievoudigd. ’ Terwijl Piet het hoefijzer uit het water haalde, keek hij zijn broer doordringend aan. ‘En dat terwijl ik het niet eens hoefde te doen. Jij staat een beetje in het luchtledige te kletsen en houdt de kerkbanken warm. En ondertussen moet ik hier al het werk opknappen. ’ De woede schoot door al Karls aderen. ‘Onze smidse is nog nooit open geweest op zondag. Dat ik op zondag naar de kerk ga, zegt helemaal niks over het werk dat we hier leveren. Als ik uit de kerk kom, lig jij nog in je bed. ’ ‘Als jij uit de kerk komt? ’ spotte Piet. ‘Ja, als jij je maag gevuld hebt, bedoel je zeker. ’ O, dus dat is het probleem! ‘De mensen die mij op zondagmiddag uitnodigen voor het eten, zouden het erg gezellig vinden als jij ook een keer aanschuift. ’ ‘Maar toch ben ik niet goed genoeg, omdat ik niet naar de kerk ga. ’ ‘Helemaal niet. ’ Karl liet de staaf los, draaide zich om en keek zijn
14 broer aan. ‘Op zaterdagavond drink jij zo veel dat je ’s zondags hart - stikke ziek in je nest ligt. Dus moet ik me er steeds opnieuw voor ver - ontschuldigen, omdat jij er niet bij kunt zijn. Wat klaag je eigenlijk? Zelf als jij je gezicht niet in de kerk laat zien, zijn veel vrouwen toch zo vriendelijk om een bordje met eten bij je langs te brengen. ’ Piet snoof. ‘Ik ben een volwassen man. Ik klaag nooit. ’ ‘Je hebt zojuist nog geklaagd dat ik mijn werk niet fatsoenlijk doe, omdat ik op zondag naar de kerk ga. Op zondag, ja, wanneer de smidse gesloten is. ’ Er verscheen een woeste uitdrukking op Piets gezicht, maar Karl bleef hem onbewogen aankijken. ‘Heb je mij ooit horen klagen over jouw grootste liefhebberij: zo veel mogelijk bier drinken? Over die keer waarop je zo dronken werd, dat ik jouw braaksel kon opruimen en de volgende dag in mijn eentje in de zaak stond? Nee. Ik heb nog nooit een klacht geuit. ’ Hij weigerde zijn broer het probleem te laten bagatelliseren. ‘Vroeger gebeurden zulke dingen bijna nooit, maar tegenwoordig is het elke week wel een keer raak. Of soms zelfs twee keer per week. ’ ‘Dat zijn jouw zaken niet. ’ ‘Dat zijn mijn zaken wel. ’ Karl was blij dat hij eindelijk genoeg moed had verzameld om het onderwerp ter sprake te brengen. Er was niets meer wat hem nu nog kon tegenhouden. ‘Ik ruim jouw rommel achter je op en werk zonder jou, om te voorkomen dat we verlies draaien. ’ ‘Dit bedoel ik dus. Ga alsjeblieft weer aan het werk. Je kletst maar wat. Daarom komen we steeds niet rond. ’ ‘Vroeger hadden we alles gemeenschappelijk. Maar jij drinkt al onze winst en ons spaargeld weg. Het wordt tijd dat we ons geld gaan splitsen en een partnerschap vormen. Dan kun je zo veel drin- ken als je wilt, zonder dat ik daar ook de dupe van word. ’ Het enige geluid dat in de smidse te horen was, was het geknetter van de smeltoven. ‘Hallootjes! Hallo, daar! Meneer de smid? Kan iemand me mis- schien effe helpen? ’
15 Karl liep in de richting van de schuurdeuren. Plotseling viel hij met een smak tegen de grond. Zijn broer had zijn benen onder hem vandaan geschopt. Zijn eigen broer. Piet slenterde fluitend langs hem heen. ‘Mevrouw Creighton, waarmee kan ik u van dienst zijn? ’ Dat was de druppel. Hij had altijd alles van zijn broer geaccep- teerd, maar zo kon het niet langer. Terwijl hij met zijn rechterhand zijn hamer greep, reikte Karl met zijn linkerhand naar de ijzeren staaf. Zolang Piet niet in de buurt was, moest hij zijn woede maar op het ijzer botvieren. Na twee flinke, bevredigende slagen draaide hij de staaf een kwartslag. Maar bij de volgende hamerslag, sprong er een stuk ijzer van de staaf en drong in zijn been. Karl liet zijn hamer vallen, duwde de staaf in het waterbad en pak- te een emmer met zand om de vonken en sintels te blussen. Alleen met water blussen was niet voldoende, want dat zorgde vooral voor veel stoom. Maar wanneer je zand gebruikte, verstikte je de zuurstof die een groot vuur kon doen oplaaien. Ervan overtuigd dat hij elk brandgevaar had afgewend, had Karl eindelijk tijd om zich te con- centreren op de brandende pijn die hij in zijn dij voelde. Het duurde even voordat hij zich realiseerde dat hij eerst zijn gro- te, leren handschoenen uit moest trekken. Toen dat gebeurd was, leunde hij tegen zijn werkbank, boog zich voorover en bekeek zijn dijbeen. Uit zijn schort die het stuk been bedekte, stak een ijzeren staaf, die de grootte had van een kopspijker en ook minstens zo dik was. Het ruwe metaal schuurde aan zijn handen toen hij zijn greep erop verstevigde. Karl beet zijn kiezen op elkaar en begon te trekken. ‘Wat doe je? ’ vroeg Piet, toen hij de schuur weer binnen kwam lopen. De staaf was nog geen centimeter verschoven en veroorzaakte een afschuwelijke kramp in zijn dijbeen. Karl klemde zijn kaken op el- kaar. Het zweet brak hem aan alle kanten uit. Skyler kreeg in de gaten dat er iets mis was. De hond kwam naast hem staan en jankte zachtjes. Piet snelde in de richting van de smeltoven. ‘Karl, nee!’ Hij greep
16 de handen van zijn broer stevig beet. ‘Tang. We hebben een tang nodig om dat ding eruit te trekken. Als je blijft staan, verkrampen je spieren alleen maar. Ga zitten. Daar. Ja, ja, heel goed. ’ Karl omklemde met beide handen zijn dij en staarde zijn broer aan. ‘Ga die tang dan halen, ’ wist hij grommend uit te brengen. ‘Nee. Eerst moet ik dat schort losmaken. Als ik dat niet doe, kan het ding afbreken, of zal het je nog meer verwonden. ’ Ondanks de ruzie die ze eerder die dag hadden gehad, was de liefde van zijn broer nog altijd onvoorwaardelijk. Dat bleek duidelijk uit de blik in Piets ogen. Het kostte Piet een paar flinke worstelingen met de schaar om het onderste deel van het leren schort af te knippen. Hij kwam overeind en greep de eerste tang die hij kon vinden. ‘Nu, de tijd is gekomen. ’ ‘Doe het, alsjeblieft. ’ En Heere, als U naar me luistert, help me dan alstublieft. Karl klemde zijn kiezen op elkaar en zette zich schrap toen zijn broer de tang om de ijzeren staaf klemde. Het deed onge- looflijk veel pijn, toen Piet begon te trekken, maar helemaal toen de tang zijn grip verloor en weggleed. Piet gromde. Hij knarsetandde. ‘Gebruik de rubberen band. ’ Dankzij de trekkende kracht van de rubberen band, bleef de tang bij de tweede poging op zijn plek. Piet liet zich op zijn knieën zak- ken. ‘Ik kan jou niet vertellen of alles er nu uit is. ’ ‘Ik zal het verbinden. Geef me eens een schone zakdoek? Dan red ik me verder wel. ’ ‘Nee! Ik ga Velma halen. ’ Karl greep de onderarm van zijn broer beet om te voorkomen dat hij ervandoor ging. ‘Doe geen moeite. Morgen komt die nieuwe dokter. Als ik hulp nodig heb, ga ik wel naar hem toe. ’ ‘Dit is geen moeite. Dit is belangrijk. ’ Met behulp van zijn broer kwam Karl weer overeind. Het zweet brak hem uit toen hij zijn been voelde branden. ‘Het is voor mij geen enkele moeite om Velma te halen, ’ herhaalde
17 Piet. ‘Ze is bekwaam genoeg om jou te verplegen. ’‘Nee, Piet. Niet doen. Voor een vrouwelijke arts laat ik mijn broek niet zakken. Echt, voor geen goud. ’ EF Puffend vertrok de trein van het laatste grote station vóór Gooding. Dierenarts Enoch Bestman wierp een blik door de slaapkamerdeur van hun treinwagon. Zijn tweelingzus, een dokter, was uitgeput. Ze had op het allerlaatste moment nog een spoedoproep gehad en sliep nu net zo diep als hij zijn vader en grootvader had zien doen, als ze de hele nacht hadden doorgewerkt. Enoch had het bij het verkeerde eind gehad. Hij voelde zich rus- teloos, zonder dat hij wist waarom. Ondanks dat hij in Chicago vier jaar lang een bloeiende praktijk had gerund, had hij toch altijd het gevoel gehad dat hij er niet op zijn plek zat. Maar die tijd lag inmiddels achter hem. Denk niet aan de dingen van vroeger, let niet op de dingen van het verleden. Zie, Ik maak iets nieuws, had hij gelezen in Jesaja 43. Datzelfde vers was in zijn gedachten op - gekomen toen hij de advertentie in de krant van Gooding, Texas had gezien. Ze zochten daar zowel een huisarts als een dierenarts. Het was zo duidelijk als wat en hij had er geen seconde aan getwijfeld dat dit het plan was dat de Heere voor hem en zijn tweelingzus had uitge - stippeld. In een paar passen stond hij bij het raam. Voor zijn ogen strekte de ogenschijnlijk eindeloze vlakte zich uit. Het landschap leek hier veel weidser en opener dan de plek waar hij was opgegroeid. Elke kilometer die de trein aflegde, bracht hem dichter bij zijn nieuwe leven. Heere, ik dank U dat alles zo op zijn plek viel en Taylor bereid was om met me mee te gaan. Ik dank U, omdat U ons zo veel nieuwe mo- gelijkheden geeft. Plotseling kwam Taylor overeind en ze stond op. Ze liep naar de
18 tafel, op zoek naar een hapje eten. ‘Waarom heb je me niet wakker gemaakt? ’ ‘Je had je slaap hard nodig. ’ ‘Als deze stad net zo dorps is als we vermoeden, doe ik de komen- de vier jaar waarschijnlijk niks anders dan slapen. ’ Enoch probeerde zijn schouders te ontspannen. ‘Maar toch, ook plattelandsdorpjes hebben een arts nodig. Je weet maar nooit welke dringende gevallen er op je wachten. ’ ‘Voor jou geldt hetzelfde. Als dat plattelandsdorpje inderdaad al jaren zonder dierenarts zit, zou het zomaar kunnen dat de mensen je nog voordat je de trein uit bent gestapt al bespringen. ’ Taylor schonk hem een grijns en vervolgde: ‘In zo’n landbouw- en veeteeltgemeen- schap, heb je minstens drie keer zo veel dieren als mensen. En in dat geval heb jij je slaap waarschijnlijk harder nodig dan ik. ’ Enoch pikte een gemberkoekje uit de hand van zijn tweelingzus en stopte het in zijn mond. ‘Hé, dat was de laatste!’ ‘Ze kunnen in Gooding vast erg lekker koken. En trouwens’ – er verscheen een grijns op zijn gezicht – ‘ik ben de grootste van ons tweeën. En ook de oudste. ’ ‘Nou, je bent maar een paar centimeter langer dan ik. En je bent de oudste, omdat je als baby al opdringerig was. ’ ‘Hé!’ Hij keek zijn tweelingzus verontwaardigd aan. ‘Ik wilde je alleen maar een plezier doen. Je weet toch dat het oudste kind de meeste klappen krijgt? ’ Taylor schoot in de lach. ‘Dokters slaan hun kinderen niet. ’ ‘Zou je denken? ’ ‘Enoch, ’ zei Taylor, ‘kleine kinderen zijn anders dan de babydieren die jij behandelt…’ ‘Maar de kleintjes die ik behandel, zijn veel bewonderenswaardi- ger. Ze kunnen al staan als ze nog maar een paar seconden oud zijn. En na een paar minuten kunnen ze zelfs al lopen, ’ verklaarde hij. ‘Dieren hebben het veel beter voor elkaar. ’
19 ‘Zoals ik al zei: baby’s zijn anders. Hun nekjes zijn vaak nog niet zo sterk. En daarbij, je kunt het gewoon niet met elkaar vergelijken. Een baby krijgen is heel wat anders dan een bevalling bij een dier. ’ ‘Daar zeg je wat. Het enige wat je bij een bevalling nodig hebt is iemand die ze op tijd opvangt. ’ Zijn tweelingzus grinnikte. ‘Ik dacht heel even dat je inderdaad geen verstand van bevallingen had. ’ Enoch haalde zijn schouders op. ‘Dat heb ik ook niet. Ik dacht vroeger altijd dat jullie elke baby een mep op het ruggetje gaven. Maar ik ben blij om te horen dat dat niet het geval is. Ik was al bang dat zo’n klap voor onherstelbare schade zorgde. Misschien doe je er verstandig aan om een vrouw uit de gemeenschap in dienst te ne- men, die jou kan helpen bij bevallingen. Ik loog niet toen ik zei dat ik geen verstand van baby’s heb. ’ Taylors groene ogen glinsterden gevaarlijk. ‘Daar kom je dan wat laat mee. Je hebt me al beloofd dat je me in alles zult bijstaan. Jouw medische kennis overtreft die van al deze mensen. ’ De trein remde langzaam af. ‘Ik zal je ook bijstaan. In al het an- dere. ’ Om haar aandacht af te leiden, gebaarde hij naar het raam. ‘Moet je kijken, er zijn wel minstens dertig mensen gekomen om ons af te halen. Ik weet zeker dat daar wel één of twee vrouwen tus- sen zijn die jou maar wat graag willen assisteren. Kijk, er is zelfs een spandoek. “Welkom, dokters Bestman”, staat erop. ’ Taylor glimlachte. ‘Aan de lucht te zien, mogen we de Heere dan- ken voor het feit dat Hij al deze mensen heeft gestuurd om ons te helpen met uitladen. Als we dat met z’n tweetjes hadden moeten doen, waren we nooit op tijd klaar geweest, gezien de onweersbuien die duidelijk op komst zijn. ’ ‘Zo is het maar net. ’ De trein stond nu helemaal stil en even later stapten ze onzeker uit. Een deftig geklede man liep haastig op hen af; een vrouw volgde in zijn kielzog. ‘Welkom, welkom in Gooding! Ik ben Gustav Cut- ter, de burgemeester. ’
20 Enoch stak zijn hand naar hem uit. ‘Enoch…’ ‘De dierenarts!’ brulde de burgemeester. ‘Dit is de man bij wie jullie met al jullie beesten terechtkunnen, mensen. Zo te zien heeft hij al een beeldschone merrie aan de haak geslagen. ’ Taylor keek Enoch verbijsterd aan. Hij was degene die over hun contracten onderhandeld had en deze hele verhuizing naar Texas had geregeld. ‘Ze weten het wel, zusje, ’ mompelde Enoch. ‘In de aanbevelings- brief van dokter Glendale staat luid en duidelijk dat jij een vrouw bent. ’ Een bik van opluchting gleed over haar gezicht. Taylor schoot in de lach. ‘Mijn broer? Getrouwd? O, meneer Cutter, dat is de beste grap die ik in tijden gehoord –’ ‘Wat een fantastisch onthaal, ’ onderbrak Enoch haar. ‘Meneer de burgemeester, mag ik u voorstellen aan…’ ‘Ik hoop dat ze zijn zus is!’ hoorde hij iemand schreeuwen. ‘En dat ze niet getrouwd is!’ riep een ander. De mannen die zich om de burgemeester verzameld hadden, stonden te trappelen van ongeduld. Een van de mannen plukte aan zijn snor, twee andere deden een poging om hun woest uitziende haar te temmen en een vierde probeerde zich al ellebogend een weg naar voren te banen. De rest van de mannen was op hun tenen gaan staan. Het zou nog een flinke klus worden om al die kerels bij zijn zus uit de buurt te houden. ‘Ach, ze heeft schattige kuiltjes in haar wangen, ’ giechelde een arme stakker. Die ene opmerking was voor Taylor genoeg reden om hem nooit meer een blik waardig te keuren, dat wist Enoch. De vrouw van de burgemeester draaide zich naar de menigte om. ‘Als jullie niet in staat zijn om helder te denken, doe dan in ieder geval je best om je een beetje te gedragen. Het is erg onbeleefd om dokter Bestman te onderbreken, nu hij deze jongedame wil gaan voorstellen. Natuurlijk is ze zijn zus. Aan dat donkere haar en die vriendelijke glimlach kun je duidelijk zien dat ze familie van elkaar
21 zijn. Mevrouw Bestman zou heus niet met haar broers zijn meege- komen als ze getrouwd was geweest. ’ ‘Hoera!’ Een van de cowboys greep mevrouw Cutter vast en zwier- de haar in het rond. De burgemeester wist niet hoe gauw hij haar redden moest. Taylor klemde haar kiezen op elkaar en keek Enoch aan. ‘Waar zijn we aan begonnen? ’ fluisterde ze. Ze zei “broers”. Meervoud. ’ Dat had hij ook gehoord. Ze moesten dit zo gauw mogelijk recht- zetten. Zijn excuses aanbieden, of laten merken dat hij zich ook zor- gen maakte, zou de boel alleen maar erger maken. ‘Je hebt zeker geen drankje waarmee je baardgroei kunt stimuleren? ’ grapte hij daarom. Zijn zus zette grote ogen op en barstte toen in lachen uit. ‘Ik heb zo vaak gedreigd dat ik een broek van jou zou stelen, maar jij zei altijd dat ik er trots op moet zijn dat ik een vrouw ben. En nu wil je ineens een man van me maken? ’ Ze was slim. Had een gezond verstand. Bezat humor. Zijn hart zwol op van trots. ‘Laat maar. Je bent sterker dan elke man die ik ken. Wat ons ook te wachten staat, samen slaan we ons er wel door- heen. ’ Gustav Cutter veegde zijn gezicht af met een zakdoek en trok zijn vrouw mee naar voren. ‘Neem me niet kwalijk, dokter Bestman. U stond op het punt om ons voor te stellen aan uw zuster en aan uw… tweelingbroer. ’ De burgemeester strekte zijn nek om over Taylor heen de trein in te kunnen kijken. ‘Waar is hij? ’ Enoch legde zijn hand op Taylors arm. ‘Meneer Cutter, ik wil u graag voorstellen aan mijn tweelingzus, juffrouw Taylor MacLay Bestman. ’