Hoofdstuk 1 ‘G oedemorgen jongens en meiden. ’ Voorzichtig stapte ik het lokaal in, terwijl ik ervoor probeerde te zorgen dat er geen koffi e over de rand van mijn koffi emok klotste. Iedereen was in een keer stil. Heel bijzonder. Ik liep naar mijn bureau en zette mijn koffi emok naast mijn toet- senbord. ‘Goedemorgen’, herhaalde ik. ‘Wat zijn jullie ineens stil. Heb ik iets van jullie aan? ’ ‘Nou, gelukkig niet. Ik draag geen jurken’, fl apte Martijn eruit. Leslie giechelde en sloeg haar hand voor haar mond. ‘Jurk? ’ Ik keek Martijn verontwaardigd aan. ‘Je denkt toch niet dat ik een jurk aantrek naar school? ’ ‘Heb je vanmorgen wel in de spiegel gekeken? ’ bemoeide Job zich ermee. Nu klonk er nog meer gegiechel. ‘Meester draagt een nachtjapon’, hoorde ik Angela fl uisteren. ‘Ahum, Angela. Ik heb nog nooit in mijn leven een nachtjapon gedragen en ik denk ook niet dat ik dat ooit ga doen. ’ Angela deed haar mond open alsof ze wilde protesteren, maar sloot hem weer zonder iets te zeggen. 5
Ik nam een slok van mijn koffi e, nam uitgebreid de tijd om de koffi e door te slikken en ging vervolgens op mijn bureau staan, zodat iedereen me goed kon zien. Ik wees op mijn kleren. ‘Dit is dus géén jurk en het is al helemaal geen nachtjapon. ’ Ik keek Angela even streng aan, maar ze leek niet erg onder de indruk. ‘Dit is een tunica’, zei ik trots. Ik draaide voorzichtig een rondje. ‘Een tunica is toch een soort plant? ’ Tom keek me verbaasd aan. Ik moest even nadenken, maar toen snapte ik het. ‘Nee, Tom. Jij bedoelt denk ik een petunia. Dat is een plant. Een tunica is een kledingstuk, zoals je ziet. Mijn tunica is van linnen, maar je hebt ook tunica’s die van wol zijn gemaakt. ’ ‘En dat is de nieuwe herenmode? ’ Tom keek bedenkelijk. ‘Nou, nee. Dit was een jaar of tweeduizend geleden in de mode. ’ Martijn stak zijn handen omhoog, alsof hij zich overgaf. ‘Het is net of je een rekenles geeft. Ik snap echt helemaal niks van wat je zegt. Waarom trek je zo’n gekke dinges aan, als dat tweeduizend jaar geleden in de mode was? Toen bestond je nog niet eens. ’ ‘Dat heb je goed uitgerekend, Martijn’, grijnsde ik. ‘Je snapt meer dan je denkt. ’ Bart stak zijn vinger op. Ik knikte hem toe. ‘Heeft het misschien iets met het nieuwe thema te maken? ’ Ik klapte in mijn handen. ‘Heel goed geraden, Bart. ’ Ik sprong van het bureau, waarbij de helft van mijn koffi e alsnog over de rand van mijn mok klotste. Ik schoof snel een stapeltje 6
7 schriften opzij en gebruikte de punt van mijn tunica om de kof- fi evlek weg te vegen. ‘Meester, dat doe je toch niet met je kleren? ’ Leslie keek me af- keurend aan. Ik grinnikte. ‘Ook een tunica kan in de was, Leslie. ’ Leslie schudde zuchtend haar hoofd. Ze deed me ineens een beetje aan mijn buurvrouw denken. ‘Vorige week vertelde ik jullie al dat onze school honderd jaar bestaat. ’ Vijfentwintig hoofden knikten. ‘Maar dat is nog lang geen tweeduizend jaar’, merkte Job op. ‘Alweer zo’n goede rekenaar. ’ Ik stak mijn duim op. ‘Ik heb ook al gezegd dat er daarom een schoolfeest komt, als het bijna kerst- vakantie is. Wat ik nog niet heb gezegd, is dat we niet alleen een feestje vieren, maar dat we tot de kerstvakantie aan een geschie- denisproject gaan werken. Alle klassen hebben een thema gekre- gen. Ons thema is “De Romeinen”. ’ ‘Oh, nu snap ik het. ’ Bart schoot met een stralend gezicht over- eind. Iedereen draaide zich verbaasd om. Bart praatte nooit voor zijn beurt. Maar Bart had het niet eens door. ‘Je draagt Romeinse kleding. Een tunica is iets wat de Romeinen vroeger aanhadden. Ik wíst dat ik daar al eerder iets over had ge- lezen. ’ Ik knikte. ‘Inderdaad, Bart. Tweeduizend jaar geleden woonden de Romeinen in ons land. De mannen droegen toen geen broe- ken, maar tunica’s. Aan de strepen van een tunica kon je zien wat
8 de status van iemand was. Ik heb bijvoorbeeld twee rode strepen op mijn tunica. Dat betekent dat ik een soort Romeinse ridder ben. ’ Om de een of andere reden moest heel de klas ineens hard la- chen. Ik wachtte tot het weer stiller werd. ‘Vrouwen droegen ook vaak een tunica, maar bij hen kwam dat ding tot aan hun voeten. ’ ‘Gewoon een jurk dus’, vond Jet. ‘Voor vrouwen eigenlijk wel’, gaf ik toe. ‘Moeten wij ook in zo’n petunia lopen? ’ Tom keek me met een benauwd gezicht aan. ‘Alleen als je Tom heet’, knikte ik. Bij Tom kon ik zo’n grap gerust maken. Martijn en Abdul grijnsden van oor tot oor. ‘Zal jou heel mooi staan’, dacht Abdul. Tom keek zijn vrienden dreigend aan. ‘Als jullie willen dat ik nog eens een keer een foto doorstuur van mijn ingevulde huiswerk- blad …’ Hij maakte zijn zin niet af en ik deed maar net of ik het niet ge- hoord had. Ik wist heus wel dat mijn leerlingen hun huiswerk met elkaar deelden, en behalve af en toe uitleggen hoe onver- standig dat was, kon ik daar niet veel aan doen. Bovendien had meester Jesse me gisteren nog een foto geappt van een of ander formulier dat we in moesten vullen voor de iebeejer. Scheelde mij weer werk.
9 Martijn draaide zich ineens naar Abdul. ‘Hé, jij hebt toch nog steeds familie in je vorige land wonen? Lopen de mannen daar ook in zo’n jurk die geen jurk is? ’ Abdul dacht even na. ‘Mijn vader altijd daar ook een spijkerbroek aan. En ooms wonen er nu nog. Ook altijd met gewone kleren op de foto. Mijn opa vroeger soms een kandora aan. Maar niet altijd. ’ ‘Een kandora? ’ Martijn trok zijn wenkbrauwen op. Abdul wees naar mij. ‘Zoiets. Maar dan mooier. ’ Nu trok ik mijn wenkbrauwen op. ‘Vind je mij geen mooie Ro- meinse ridder? ’ Abdul schudde zijn hoofd. ‘Helemaal niet. ’ ‘Een ridder liep toch altijd in een harnas? ’ schoot Tom ineens te binnen. ‘Als iemand je nu met een zwaard steekt, ben je meteen dood. ’ Ik wees naar het bord. ‘Dat is iets wat we kunnen onderzoeken, Tom. Schrijf je vraag maar op het bord. ’ Tom sprong op en schreef met grote hanenpoten op: Hoe be- schermden Romeinse ridders zich tegen een aanval? Bart stak zijn vinger op. ‘Mag ik ook een vraag op het bord zet- ten? ’ ‘Welke vraag? ’ wilde ik weten. ‘Hoe smaakt een hond? ’ Jet verslikte zich en keek met een vies gezicht naar Bart. ‘Hoe kom je daar nu weer bij? ’ ‘Volgens mij heb ik een keer gelezen dat de Romeinen soms hon- denvlees aten. Maar ik weet het niet zeker. ’
10 ‘Misschien kun je dan beter vragen wat de Romeinen vroeger aten en dronken’, stelde ik voor. Bart knikte en liep naar het bord. Al snel stonden er een heleboel vragen op het bord. ‘Vanaf vandaag gaan we iedere middag aan ons project over de Romeinen werken’, besloot ik. ‘We hebben veel vragen waar we een antwoord op moeten vinden. We gaan ook dingen maken en natuurlijk moeten we ons lokaal een beetje Romeins inrichten. Genoeg te doen dus. ’ Ik ging staan en trok de tunica over mijn hoofd. Ik had er gewoon een T-shirt en een broek onder aan en het werd nu toch wel erg warm. ‘Kunnen we niet heel de dag over de Romeinen werken? ’ stelde Leslie voor. Ik glimlachte en opende mijn mond om een antwoord te geven. Maar ik werd overstemd door luid gelach van mijn klas. Verbaasd keek ik naar de deur van het lokaal. In de deuropening stond meester Jesse. Hij droeg een pruik met lang haar vol gol- ven, een enorme witte kraag en een rare pofbroek met kniekou- sen. ‘Over welke tijd moet jij werken? ’ schaterde ik. ‘Je ziet er niet uit, man. ’ Meester Jesse trok een zuinig gezicht. ‘Ik ben een rijke koopman uit de zeventiende eeuw. Ik wens graag aangesproken te worden met “u”. ’ ‘Je kunt wel meer wensen’, vond ik.
11 Meester Jesse keek me afkeurend aan. ‘Tja, ik zie er misschien wat bijzonder uit, maar aan jouw kleding te zien, werk jij de ko- mende tijd over de prehistorie. ’ Ik staarde naar mijn T-shirt en spijkerbroek en toen weer naar meester Jesse. Voor het eerst in mijn leven wist ik even niks te zeggen.
12 Hoofdstuk 2 N a een paar dagen wisten we al heel veel over de Romeinen. We wisten bijvoorbeeld dat Julius Caesar vroeger een be- langrijke Romein was, en dat de maand juli naar hem vernoemd is. We hadden ook ontdekt dat de stad Nijmegen ontstaan is doordat daar vroeger een groot, Romeins legerkamp gebouwd is. En we hadden de Bijbel bekeken. Daarin staat het bijbelboek Romeinen. We hadden ontdekt dat dit deel van de Bijbel eigen- lijk een brief is die jaren geleden geschreven is aan de inwoners van Rome. Maar bij alles wat we leerden, kwamen er weer nieuwe vragen boven. ‘Dat de mensen die in Rome woonden, Romeinen genoemd wer- den, snap ik wel’, zei Job. ‘Maar waarom werden de mensen die tweeduizend jaar geleden in Nederland woonden dan ook Romei- nen genoemd? Rome ligt toch in Italië? ’ Ik zocht snel een kaart van Europa op, en liet hem deze op het bord zien. ‘Zoals jullie zien, bestaat Europa uit ontzettend veel landen’, be- gon ik. ‘Dit is Nederland en dit is Italië. En deze stip, dat is Rome.
109
110