Inhoud Vooraf 7 Hoofdstuk 1 De perkamenten schat 9 Hoofdstuk 2 Wees voorzichtig 22 Hoofdstuk 3 Betalen zul je! 32 Hoofdstuk 4 Het familiegeheim 45 Hoofdstuk 5 Een onaangename verrassing 59 Hoofdstuk 6 Bemoei je er niet mee 78 Hoofdstuk 7 Nog meer kapers op de kust 94 Hoofdstuk 8 Op de vlucht 108 Hoofdstuk 9 Hoe nu verder? 130 Hoofdstuk 10 Ik vertrouw het niet 146 Hoofdstuk 11 Ontknoping onder water 164
7 Vooraf Om vooral het begin van het verhaal te begrijpen, moet je een paar dingen weten over de geschiedenis van de Duitse stad Münster. Münster ligt ongeveer een uur rijden over de Neder- landse grens. Hoewel het centrum in de oorlog hevig bescha- digd is, is alles weer in de oude stijl opgebouwd. Je hebt er bij- voorbeeld nog het oude raadhuis, waar ‘De Vrede van Münster’ aan het einde van de Tachtigjarige Oorlog werd getekend. Momenteel is Münster een rustige stad, die een bezoek meer dan waard is. Dat was in 1534 wel anders. In 1517 had Maarten Luther zijn stellingen tegen de Katholieke Kerk aan de slotkapel van Wittenberg (in een heel ander deel van Duitsland) gespijkerd. De hervorming van de kerk was daarmee begonnen. Helaas bracht de hervorming niet alleen maar verbetering. Er staken ook bizarre groeperingen de kop op. Jan Matthijs – leider van de wederdopers – preekte in Münster dat Jezus in die stad terug zou keren en dat ze de stad moesten klaarmaken voor zijn komst. Bisschop Franz von Waldeck werd vervolgens uit de stad gezet. De bisschop zette de tegenaanval in met hulp van landgraaf Philipp von Hessen. Jan Matthijs was er ondertussen van overtuigd dat God hem zou helpen, maar hij werd ge- vangen, gemarteld en gedood. Jan van Leiden nam zijn taak in de stad over. Samen met zijn maten Berend Knipperdolling en
8 Bernhard Krechting voerde hij een schrikbewind: wie zich niet aan de tien geboden hield, werd onthoofd. Ten slotte slaagden de bisschop en de landgraaf erin de stad te heroveren. Jan en zijn twee vrienden kwamen gruwelijk aan hun einde: hun lichamen werden in drie kooien aan de kerktoren van de Sint- Lambertuskerk gehangen. Die kooien hangen daar vandaag de dag nog. Zoals gezegd, werd Münster in de Tweede Wereldoorlog groten- deels verwoest. Totaal onnodig, want Münster had nauwelijks militaire waarde. In die tijd was Clemens August von Galen bisschop in de stad. Hij wordt nog steeds gezien als een held, omdat hij het op durfde te nemen tegen Hitler en zijn trawan- ten. De nazi’s wilden hem uit de weg ruimen en zetten hem vast onder politiebewaking. Gelukkig voor hem was de oorlog afgelopen, voordat hem iets was aangedaan. Beide gebeurtenissen spelen een rol in dit boek. Het verhaal is met veel plezier geschreven en ik hoop dat jij het met evenveel plezier zult lezen. Bert Wiersema
9 HOOFDSTUK 1 De perkamenten schat Münster, september 1534 B roeder Corvinus kijkt geschrokken op, wanneer de deur van de refter opengeworpen wordt. Hij ziet dat ook alle andere monniken naar de deur kijken en hun eten negeren. Broeder Clement, die aan de beurt is om uit de Bijbel voor te lezen, stopt abrupt. In de deuropening staat de noviet Bernard. ‘Jan van Leiden gaat zijn vrouw Elisabeth onthoofden’, roept hij met wijd opengesperde ogen. Corvinus stopt met eten en komt meteen overeind. Met grote passen loopt hij naar de deur. Enkele broeders volgen hem, andere blijven verbijsterd achter. Via een lange gang die door het hele klooster loopt, bereikt hij de Überwasserkirche. In de kerk heerst een serene rust. Corvinus loopt de kerkzaal door naar de voordeur. Buiten is het heel wat minder rustig. Meer inwoners van de stad zijn op weg naar het grote plein naast de Sint-Paulusdom. Hij haalt diep adem. De stad is gek geworden. Jan van Leiden heeft zich uitgeroepen tot koning van de stad, en vanaf dat moment is niemand zijn leven meer zeker. Iedereen moet zich aan de tien geboden houden. De minste overtreding kan je letterlijk de kop kosten. Het lijkt er nu dus op dat hij een van zijn zeventien vrouwen een kopje kleiner gaat maken. Jezus heeft gezegd dat op de nieuwe aarde niet meer getrouwd wordt, dus mag je – volgens Jan – nu zo veel vrouwen hebben als je wilt. De dwaas.
10 Via de smalle straten van de stad komt Corvinus op het grote plein. Daar ziet het al zwart van de mensen. Midden op het plein staat het schavot. Dat stond er al toen Jan Matthijs, Jans voorganger, hier nog de scepter zwaaide. Nu wordt het helaas heel wat vaker gebruikt. Op het schavot staat een man met een zwarte kap over zijn hoofd. Daarin zitten twee gaten, waardoor de beul kan kijken. Iemand die van elders zou komen, zou niet weten wie er onder de kap schuilgaat, maar sinds het beleg komt er niemand meer van elders. Alle inwoners van de stad weten inmiddels wie de scherprechter is: Berend Knipperdolling, de rechterhand van Jan van Leiden. Hij leunt op de steel van een enorme hakbijl en kijkt in de richting van de Domgasse. Corvinus sluit aan bij de massa mensen. Ook hij kijkt in de richting van de Domgasse. Daar, achter in het grootste huis van de straat, woont Jan van Leiden in wat hij zijn paleis noemt. Bij de Domgasse begint het gejoel. Even later ziet Corvinus waarom de mensen joelen. Een kar rijdt door de poort die de straat overspant. Op de bok zit Jan. Hij draagt een dure, hermelijnen mantel. Achter zijn rug zit een vrouw op een bed van stro. Haar armen zijn geboeid en een doek is over haar mond gebonden. Haar ogen schieten vuur. Broeder Corvinus kent haar wel: Elisabeth Wandscherer. Geen katje om zonder handschoenen aan te pakken. Zelfs Jan heeft er zijn handen vol aan. Waarschijnlijk heeft hij eindelijk een smoes gevonden om defi nitief van haar af te raken. Dat is meteen een duidelijk signaal naar de andere vrouwen in de stad. De man is de baas in huis. De mensen wijken uit elkaar om de kar door te laten. Langzaam nadert de kar het schavot. De scherprechter heft de bijl en zwaait er een paar keer mee rond. Jan springt van de kar. Hij pakt Elisabeth bij een arm en sleurt haar hardhandig van de kar. Strompelend wankelt Elisabeth naar het schavot. Jan duwt haar de trap op. Ze struikelt, maar komt meteen weer overeind.
11 Fier rechtop staat ze op het schavot. De menigte wordt stil. Corvinus kijkt gespannen toe. Jan spreidt zijn armen en richt zich op de mensen om hem heen. ‘Broeders en zusters, het is goed dat jullie hier zijn. Ik merk dat jullie niet bang zijn. De vijand ligt voor onze poorten, maar dat deert jullie niet. Dat is goed. Wij hoeven niet bang te zijn. God staat aan onze kant. Spoedig zal hij weerkomen op de wolken, om ons te bevrijden. Tot die tijd moeten wij hem gehoorzamen. ’ Hij zwijgt even om zijn woorden in te laten dalen. Ondertussen loopt hij een rondje over het schavot. ‘Zijn wil doen! Dat is wat er van ons verwacht wordt. En wat is zijn wil doen? Ons houden aan de tien geboden. ’ Beschuldigend steekt hij zijn vinger uit naar Elisabeth. ‘Het zevende gebod luidt: “Gij zult niet echtbreken. ” Níét echtbreken. Maar deze vrouw deed het wel. Ze wilde mij in de steek laten. Ze wilde overlopen naar de vijand. Maar God zelf verhinderde haar plannen. Het is zijn wil dat ze hiervoor gestraft wordt. ’ Corvinus kijkt om zich heen. Hij ziet dat de menigte de adem inhoudt. Zal hij echt zijn eigen vrouw …? ‘Elisabeth Wandscherer’, galmt de stem van Jan over het plein. ‘Ik veroordeel je ter dood vanwege het overtreden van het zevende gebod. ’ Hij loopt naar zijn vrouw toe en knoopt de doek van haar mond af. Elisabeth kijkt hem fel aan en voor Jan erop verdacht is, spuugt ze hem in het gezicht. ‘Waanzinnige gek’, krijst ze. Corvinus ziet de haat fl akkeren in de ogen van de geestelijke leider. ‘Houd haar hoofd op het blok’, beveelt Jan. Twee mannen stappen dichterbij. Ze pakken de vrouw elk bij een schouder en duwen haar hoofd op het hakblok. ‘Je kunt mij doden, ’ schreeuwt Elisabeth, ‘maar jullie gaan er allemaal aan. Luister niet naar die gek. Er komt geen ingreep uit de hemel. ’
12 Berend Knipperdolling – de scherprechter – neemt de bijl in zijn handen, maar Jan houdt hem tegen. Hij pakt de bijl over van Berend. Corvinus ziet een huivering door het publiek gaan. Sommige mensen slaan hun handen voor de mond. Iedereen kijkt gespannen toe. ‘Geloof hem niet!’ schreeuwt Elisabeth. ‘Geloof hem niet! Hij is gek geworden. ’ Jan heft de bijl ver boven zijn hoofd en laat het blad met geweld neerkomen op het blok. Het geschreeuw houdt abrupt op. De menigte kijkt ademloos toe. Jan trekt de bijl los uit het blok en houdt hem in de richting van de scherprechter. Hij kijkt over de mensen. ‘Het kwaad is tenietgedaan, juich!’ Even blijft het stil. ‘Juich!’ Aarzelend beginnen een paar mensen te juichen. Snel valt de menigte in. Corvinus ziet dat Jan tevreden toekijkt. Met zijn armen zweept hij de massa op. Langzaam loopt hij het schavot rond, terwijl hij de mensen aanmoedigt. Het geschreeuw moet tot buiten de stadsmuren te horen zijn. Dan heft Jan zijn handen op. Met dat eenvoudige gebaar legt hij de mensen het zwijgen op. ‘Er is niet alleen het zevende gebod’, roept Jan over het plein. ‘Er is ook het tiende gebod: “Gij zult niet begeren. ”’ Met een theatraal gebaar wijst hij om zich heen. Wat wij hier in Münster doen, is een voorafschaduwing van het hemelse Jeruzalem. Wat wij hier beginnen, wordt in de hemel voortgezet. In de hemel hebben we geen persoonlijke bezittingen. Daar hebben we alles gezamenlijk. Zo moet het hier ook zijn. ’ Hij wijst over het plein. ‘Daar in het raadhuis worden alle eigendomspapieren bewaard. Dat zijn documenten van de
13 duivel. Hier hebben we namelijk alles gemeenschappelijk. Laten we ze verbranden!’ Corvinus schrikt. Die dwaas wil alle eigendomspapieren van de inwoners van de stad verbranden. Dat zullen de mensen toch niet laten gebeuren? Maar in de menigte klinken de eerste stemmen op: ‘De fi k erin!’ Corvinus maakt zich los van de massa en steekt het plein over. Via Michaelisplatz kan hij het raadhuis bereiken. Hij kent het gebouw als zijn broekzak en weet in welke kast de eigendomspapieren van de katholieke kerk liggen. Die moet hij redden. Hoewel hij het nooit hardop zal durven uitspreken, is hij het eens met Elisabeth: uiteindelijk zullen de troepen buiten de stad de strijd winnen, de bisschop zal weer over de stad heersen. Als alle eigendomspapieren verbrand zijn, zal er grote chaos ontstaan. Hij moet in ieder geval zorgen dat de kerk haar bezittingen niet kwijtraakt. Op het plein durft Corvinus niet te hollen, maar zodra hij uit het zicht verdwenen is, zet hij het op een lopen. In de verte ziet hij het raadhuis al. Achter zijn rug gaat een gejoel op. Hij moet snel zijn. Het is een kwestie van minuten voor de massa het raadhuis zal bestormen en de akten zal verbranden. Met twee treden tegelijk sprint hij de trap op. Hij rent de hal door. Het raadhuis is verlaten. Alle mensen zijn op het plein. Hij rukt de deur van de raadszaal open. Voor hem ziet hij tafels in een grote U-vorm opgesteld. Daaromheen staan stoelen met gebeeldhouwde ruggen. Rechts zijn twee deuren. Achter de verste deur bevindt zich het archief. Snel rent hij ernaartoe en rukt de deur open. Het zaaltje is ongeveer 4 bij 4 meter, met rondom allemaal kasten. In die kasten bevindt zich het archief. Gelukkig weet Corvinus precies in welke kast hij moet zijn. De akten bevinden zich in houten dozen. Op een van de dozen staat het bisschoppelijke zegel. Daarin zitten de eigendomspapieren
14 van de kerk. In de verte hoort hij de voordeur van het gebouw opengegooid worden. Het gejoel klinkt steeds dichterbij. Zonder aarzelen pakt Corvinus de doos. Deze is minder zwaar dan hij verwacht had. Dan ziet hij uit zijn ooghoek nog een bijzondere, kleine doos. Er staat een wapen op dat hij niet herkent. Toch pakt hij razendsnel de doos op, misschien zitten er belangrijke papieren in. Gehaast kijkt de monnik om zich heen. Hij kan zich hier nergens verstoppen. Snel holt hij terug naar de raadszaal. In de gang klinken voetstappen die snel dichterbij komen. Het is te laat om dezelfde weg naar buiten te nemen, maar naast hem is de andere deur. Hij weet dat daarachter ook een zaaltje is, ongeveer even groot als de archiefzaal. Alleen heeft die zaal geen ramen. Hij klemt de kleine doos onder zijn arm, terwijl hij de andere in een hand houdt, en maakt de deur hardhandig open. Daarachter is het aardedonker. Snel glipt hij door de opening en duwt de deur achter zich dicht. Het duister valt als een donkere deken over hem heen. Aan de andere kant van de deur hoort hij de massa de raadszaal binnenkomen. Hij klemt beide dozen tegen zich aan. Wat gebeurt er als iemand de deur opent? Waar kan hij zich verstoppen? Hij weet dat deze zaal geen belangrijke spullen bevat, maar dat weten de meeste mensen niet. Ze zullen vast komen kijken. Als hij zich omdraait, ziet hij een fl auwe baan licht onder de deur door komen. Het sleutelgat zit links, dat betekent dat de deur naar rechts draait. Zonder geluid te maken, schuifelt hij naar het stukje muur rechts van de deur. Hij laat zich tegen de muur zakken en klemt de beide dozen tegen zijn borst. In het archief worden deuren luidruchtig opengetrokken. Mensen schreeuwen. Ook klinkt er geluid van verder weg. Na een tijdje begrijpt Corvinus wat er aan de hand is. Ze hebben het raam geopend en gooien het archief naar buiten. Daar zullen ze wel een brandstapel gemaakt hebben. Voetstappen lopen langs de deur. Geschreeuw en gejoel klinkt.
15 Af en toe valt een schaduw over het kleine strookje licht dat onder de deur door schijnt. Corvinus merkt dat hij dan zijn adem inhoudt van angst. Als ze hem hier ontdekken, zullen ze begrijpen waar hij mee bezig is. Jan van Leiden zal geen genade kennen. Zijn hoofd zal rollen op het schavot. Als hij er niet voor terugdeinst om zijn eigen vrouw te onthoofden, zal hij met een eenvoudige monnik ook geen problemen hebben. Weer een schaduw. Deze keer blijft het donker. ‘Wat zit er achter deze deur? ’ klinkt een stem. ‘Weet ik niet’, antwoordt iemand. De klink wordt beetgepakt. Corvinus gaat snel staan en klemt de dozen tegen zijn borst. Een rilling gaat over zijn rug. De deur wordt opengeworpen. Licht stroomt naar binnen. Corvi- nus staat trillend achter het nu geopende deurpaneel. Twee mannen komen binnen. Hun ogen zijn duidelijk nog niet aan het duister gewend. Corvinus schuift zo veel mogelijk achter de deur. ‘Alleen maar troep’, zegt de man. ‘Kom. ’ Hij draait zich om en stapt naar de deur. Corvinus houdt zijn adem in. De man loopt vlak langs hem heen. De monnik knijpt zijn ogen dicht, maar de voetstappen gaan langs de deur. Tot zijn schrik laat de man de deur openstaan. Hij hoort de joelende massa nu veel beter, maar dat houdt in dat ze hem ook zullen kunnen horen. Zal hij de deur een zetje geven? Beter van niet. Een eindeloze avond begint. Nog twee keer komt iemand het kabinet binnen. Gelukkig wordt hij geen enkele keer gezien, maar telkens staat hij doodsangsten uit. Na lange tijd wordt het stil. De mensen zijn blijkbaar naar huis. Corvinus durft niet uit zijn schuilplaats te komen. Hij laat zich op de grond zakken en blijft achter de deur zitten tot het duister geworden is. De avond is gevallen. Het is nu donker in de stad. Langzaam krabbelt Corvinus overeind. Hij voelt dat zijn spieren stijf en
16 stram geworden zijn van het lange zitten. Behoedzaam tuurt hij om het deurpaneel. De raadszaal is leeg. Voetje voor voetje sluipt hij de zaal binnen. Nergens iemand te zien. Hij zet de beide dozen op een tafel en rekt zich een paar keer uit. Dan loopt hij naar het archief. De deuren van de archiefkasten hangen open. De inhoud is verdwenen. Door het open raam drijft een penetrante brandlucht naar binnen. Voorzichtig loopt hij naar het raam. In het donker smeult de brandstapel nog na. Alle archiefstukken zijn daar in vlammen opgegaan. Alles is weg, behalve de papieren die achter zijn rug op de tafel staan. Hij draait zich om en loopt naar de raadszaal. Met de twee dozen in zijn armen zal hij nu via de donkere steegjes moeten proberen het klooster te bereiken. ’s Avonds zijn er weinig mensen meer op straat. Niemand gaat naar buiten als het niet nodig is. De enigen die hij op straat tegen kan komen, zijn de nachtwakers. Corvinus wil die mannen juist níét zien. Zij zullen willen weten wat er in de dozen zit, en dan is hij er gloeiend bij. Hij zucht diep en verlaat de raadskamer. Via de hal loopt hij naar de voordeur. Hij klemt de beide dozen onder de arm en duwt behoedzaam de deur open. Eerst gluurt hij door de kier. Buiten zet de bijna volle maan de nachtelijk stad in een zachte, blauwe gloed. Rechts is geen mens te zien. Voorzichtig duwt hij de deur iets verder open en gluurt om de hoek. Links is ook niemand. Hij stapt door de deur en drukt die weer zacht achter zich dicht. Voor hem ligt Michaelisplatz. Via die straat komt hij uit op het Domplein, dat is hem te link. Als er een nachtwaker opduikt, kan hij zich nergens verstoppen. Hij besluit over de Prinzipalmarkt te lopen. Veel huizen daar hebben een overkapping op grote stenen bogen. Verderop in de Bogenstraße heeft bijna ieder huis dat. Hij wordt er aan het oog onttrokken en kan zich achter een van de stenen bogen verstoppen als er een nachtwaker opduikt. Vlug steekt hij de
17 straat over en verdwijnt onder de bogen van het eerste huis. Zijn sandalen maken nauwelijks geluid op de gladde stenen van de stoep. Toch doet hij zijn best zo geruisloos mogelijk te lopen. Hij houdt goed de straat in de gaten. Plotseling ziet hij voor zich een zwak schijnsel. Dat moet de lantaarn van een nachtwaker zijn. Meteen houdt hij zijn pas in. Hij zoekt beschutting in de schaduw van een dikke pilaar. Gespannen kijkt hij naar de straat, maar tot zijn verbazing ziet hij geen nachtwaker. Waar komt dat schijnsel vandaan? Toevallig kijkt hij de andere kant op en schrikt zich naar. De nachtwaker loopt niet op straat, maar net als hij onder de bogen. Duidelijk ziet hij nu de donkere gedaante met de lantaarn. Hij herkent hem ook. Dat is Lambert. Een minne kerel. Corvinus zit in de problemen, mocht Lambert hem gezien hebben, maar hij weet niet of dat wel zo is. Nu geen onverwachte bewegingen maken. Voorzichtig schuift hij achter de pilaar. Hij moet goed het schijnsel in de gaten houden en tegelijk met Lambert aan de andere kant van de pilaar meedraaien. Met bonzend hart leunt hij met zijn rug tegen de pilaar. Gelukkig draagt Lambert schoenen met harde zolen. Duidelijk hoort hij zijn voetstappen op de stenen. Steeds dichterbij komt de nachtwaker. Daar is het schijnsel van de lantaarn. Corvinus verplaatst zacht zijn voeten en schuift – stijf tegen de pila ar geleund – opzij. De voetstappen lijken oorverdovend te klinken. Langzaam draait Corvinus mee. Hij durft nauwelijks adem te halen. Opeens houden de voetstappen op. Van pure angst laat Corvinus bijna de dozen vallen. Lambert heeft hem door! Verstijfd van angst leunt hij tegen de pilaar. Naast hem wordt gehoest. Lambert haalt zijn neus op, rochelt en spuugt op de grond. Dan klinken de voetstappen weer. Corvinus schuift mee langs de pilaar. Lambert loopt door. Het lichtschijnsel verwijdert zich. Corvinus laat zijn achterhoofd tegen de koude pilaar rusten. Hij voelt zijn hart tekeergaan in zijn borst. In de verte klinken
18 de voetstappen. Corvinus zucht een keer diep en gluurt dan langs de pilaar. Lamberts lantaarn is al niet meer te zien. Waarschijnlijk is hij naar Michaelisplatz gelopen. Wat goed dat hij die route niet heeft gekozen. Midden op het plein had Lambert hem zeker gezien. Dan vervolgt de monnik zijn weg over de Roggenmarkt en daarna door de Bogenstraße. Zo bereikt hij de brug die over het riviertje de Aa gelegd is. Al snel ziet hij de toren van de Überwasserkirche. Daarachter ligt het klooster. Daar moet hij zijn. Hij weet dat de hoofdtoegangsdeur afgesloten is, maar de kleine achterdeur is altijd open. Zachtjes glipt hij naar binnen. Door de duistere gangen loopt hij naar zijn cel. Daar gaat hij op het bed zitten met de twee houten dozen naast zich. Voor nu zal hij de dozen in de kast opbergen, maar daar kan hij ze niet laten. Hij moet ze verstoppen op een plek waar ze niet gevonden kunnen worden. Dat is een zorg voor morgen. Hij kijkt naar de beide dozen die op het bed staan. Nieuwsgierig bekijkt hij het wapen dat op de tweede doos staat. Voorzichtig opent hij het zilveren slot. In de doos treft hij een aantal perkamenten aan, voorzien van indrukwekkende zegels. In het donker kan hij niet goed lezen wat erop staat. Hij ontsteekt een kaars en gaat met de akten bij zijn bureau zitten. Een half uur later weet hij van wie de akten zijn en waar het land ligt dat in de akten genoemd wordt. Peinzend krabt hij aan zijn kin. Dit kon nog weleens wat stof doen opwaaien. 22 januari 1536 (anderhalf jaar later) Terwijl Corvinus over de Spiegelturm loopt, hoort hij al het krijsen op het Domplein. Daar worden Jan van Leiden en zijn maten gemarteld. De bisschop heeft de stad heroverd,
19 met hulp van landgraaf Von Hessen. De ‘wederdoperkliek’ is daarbij gevangengenomen. Jan, Berend en Bernhard zijn tot de marteldood veroordeeld. Dat is nu aan de gang. Hun geschreeuw is tot in de wijde omtrek te horen. Onder zijn arm klemt Corvinus de doos met de akten van de kerk. Hij weet dat de bisschop niet graag naar de martelpraktijken kijkt, en vermoedt dat Franz von Waldeck in zijn paleis aan de Salzstraße is. Helaas moet Corvinus via het Domplein om bij de juiste straat te komen. Het plein staat propvol. De hele stad lijkt uitgelopen om de martelingen mee te maken. Destijds juichten ze om de onthoofding van Elisabeth. Nu staan ze er weer te juichen, terwijl Jans pink wordt afgeknipt. Corvinus schudt zijn hoofd. Hij kan zich er nog steeds niets bij voorstellen dat mensen daar voor hun plezier naar kijken, zelfs kinderen zijn erbij! Af en toe wenden mensen hun hoofd af, maar in het algemeen doet iedereen zijn best om niets te missen. Corvinus kijkt strak voor zich uit tijdens het oversteken van het plein. Het geschreeuw van de martelaren kan hij echter niet zomaar negeren. Hij loopt zo snel als hij kan. Niet veel later staat de monnik voor het bisschoppelijk paleis. Voor de poort staat een soldaat op wacht. ‘Is de bisschop thuis? ’ ‘Wat moet je van hem? ’ ‘Zeg hem dat broeder Corvinus voor de poort staat en dat hij zeer belangrijk nieuws heeft. ’ De wacht kijkt even wat zuinig. ‘Wacht hier. Ik zal kijken of hij je kan ontvangen. ’ De wacht verdwijnt in de gang. Corvinus stapt een beetje opzij in de schaduw. Een poosje later komt de wacht terug. ‘Je kunt komen. Weet je waar het kantoor van de bisschop is? ’ Corvinus knikt en stapt het paleis binnen. De wederdopers hebben het gebouw met rust gelaten. Alles ademt luxe. Al snel staat hij voor de fraai bewerkte, eiken deur van het kantoor.