6 Illustratie omslag: Jozef Israëls, Vrouw aan het venster met Bijbel (1880). © 2019 Den Hertog B. V. Houten ISBN 978 90 331 2965 0 www. uitgeverijdenhertog. nl Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgesla- gen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij digitaal, elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
7 Inhoud Ten geleide . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9 1. Door een zwarte nacht naar het eeuwige licht . . . . . 13 Maaike Bakker-Groenenboom (1897-1986) 2. Ken Hem in al uw wegen . . . . . . . . . . . . . . . . 27 Pietje Baltus (1830-1914) 3. Pleitend voor land en volk . . . . . . . . . . . . . . . 39 Fijgje Bons (1887-1955) 4. Ze kreeg een hemelse vermaning . . . . . . . . . . . . 47 Trijntje Catharina de Bruin-Bout (1888-1961) 5. ‘Alle verandering is nog geen vernieuwing’ . . . . . . 55 Johanna Cornelia Heemskerk-van Rijn (1888-1998) 6. In volle ruimte gesteld . . . . . . . . . . . . . . . . . 67 Dingena Mallan-Vreugdenhil (1884-1976) 7. Aan niets ontbroken . . . . . . . . . . . . . . . . . . 81 Anna Ruit-de Wachter (1867-1961) 8. Van eeuwigheid geliefd . . . . . . . . . . . . . . . . . 99 Cornelia van der Slikke-Bergers (1887-1956)
8 9. Levend uit de hand des Heeren . . . . . . . . . . . . . 111 Arjaantje Tanis-Tanis (1895-1990) 10. Ze zwom in alle wateren . . . . . . . . . . . . . . . . 121 Zwaantje Westland-Schaap (1909-2012)
9 Ten geleide ‘Bekeringsgeschiedenissen kunnen veel onderwijs geven, maar we moeten zulke boeken niet tot norm voor anderen stellen. De eerlijkste bekeringsgeschiedenissen staan in de Bijbel, want alles wat naar het Woord niet is, zal geen dageraad hebben. Ik ben ook nog nooit een bekeringsgeschiedenis tegengekomen die eindigt als die van Jona. ’ Behartigenswaardige woorden, zoals deze werden uitgesproken tijdens een interview door de heer J. van ’t Hul met ds. D. Heemskerk, kleinzoon van een van de in dit boek beschreven personen (RD Magazine, 8 december 2018). Inderdaad ligt het gevaar altijd weer op de loer dat we de mens centraal gaan stellen, in plaats van Christus en Zijn Middelaarswerk. Het was de doelstelling van de auteur om vooral het werk des Heeren door te geven, ondanks alle menselijke tekorten en aspecten in deze beschreven levenservaringen. De opzet was om de lezer met jaloersheid te vervullen bij het lezen van de onderscheidene levenservaringen, met alle uitreddingen, zowel in geestelijk als in maatschappelijk opzicht. Moeders in Israël. Het is niet aan ons om te bepalen wie daartoe behoren. In Gods Woord is maar éénmaal sprake van deze woor- den. Dr. Abraham Kuyper schreef in De Heraut van 27 augustus 1916 een van zijn bekende Kuyperiaanse volzinnen: ‘Hoger dan Deborah staat geen vrouw in de historie aangeschreven, want zij
10 is het die, met Barak, haar volk van den ondergang heeft gered, maar hoe hoog Deborah ook stond, ze bleef vrouw, en daarom werd het haar eerenaam, nu reeds meer dan dertig eeuwen, dat zij een moeder was in Israël. ’ Debóra wordt ons beschreven in Richteren 5:7. Toch is onder ons volk de term ‘moeder in Israël’ ingeburgerd. In de laatste decennia zijn diverse biografieën gewijd aan vrou- wen, die zichzelf deze benaming nooit zouden waardig gekeurd hebben, maar die door levensopenbaring, nauwgezette levens- wandel en godsvrucht voor velen als een geestelijke moeder zijn geweest. Sommigen waren ongehuwd of hun huwelijk bleef kinderloos, maar mochten weten geestelijk zaad verkregen te hebben. Anderen waren moeders in de natuur en in de genade. Enkele schetsen zijn niet eerder geschreven, andere werden door ons reeds in boeken of periodieken verhaald en zijn opnieuw bewerkt. De Heere gebiede er Zijn onmisbare zegen over. Gouda, april 2019 J. Mastenbroek
11
12 Maaike Bakker-Groenenboom
13 – 1 – Door een zwarte nacht naar het eeuwige licht Maaike Bakker-Groenenboom (1897-1986) Hollandser kan het bijna niet – haar naam: Maaike Groenen- boom. Door haar huwelijk met Jan Bakker is zijn naam aan die van haar toegevoegd. Mensennamen verbleken, worden veelal vergeten. Gods Woord leert ons over een andere naam. Johan- nes schrijft in Openbaring 2:17: ‘. . . en op den keursteen een nieuwen naam, welken niemand kent, dan die hem ontvangt’. Kanttekening 49 verduidelijkt: ‘Deze naam is, dat hij, die tevoren een kind des toorns en des verderfs was, nu tot een kind Gods en erfgenaam des eeuwigen levens gesteld wordt. ’ Maaike viel door vrije en soevereine genade, vanuit Gods eeuwig welbehagen, een nieuwe naam te beurt. We staan stil bij een aantal bijzonderheden uit haar veelbewogen leven. Oppervlakkig kerkelijk Maaike Groenenboom wordt geboren op 1 augustus 1897 in het onder de rook van Rotterdam liggende dorpje Charlois. Twee jaar eerder is Charlois door Rotterdam geannexeerd. Haar ouders zijn Jochem Groenenboom en Bastiaantje Hordijk. Maaike leeft naar het goeddunken van haar eigen hart. Kerkelijk? Zo oppervlakkig als het maar zijn kan. Als Maaike vijf jaar is, logeert ze bij haar tante Janna. Die
14 leeft kerkelijk mee. Het is tegen Kerstfeest en Maaike hoort dat er een bijeenkomst is voor de kinderen van de kerk. Ze wil mee, maar dan moet ze beloven dat ze de eerste twintig verzen uit Lukas 2 uit het hoofd gaat leren. Dat lukt haar, ze mag dus mee naar de kerk. Niet beseffend dat de Heere later op het wonder van Zijn geboorte in haar leven zou terugkomen. Op jonge leeftijd krijgt ze verkering met Jan Bakker. Hij is in Zwijndrecht geboren, als de kalender 3 januari 1890 aanwijst. Ze schelen dus ruim zeven jaar. De ouders van Jan zijn Pieter Kundert Bakker en Adriana Wildschut. De voornaam Kundert behoort tot de onbekende namen in ons land, maar komt nog steeds in de familiekring Bakker en Mallan voor. Jan Bakker is ondernemend. Op achttienjarige leeftijd maakt hij een reis naar Amerika. Daar ziet hij zijn toekomst liggen en niet in de tuinderij van zijn vader. ‘Aardewerk is paardenwerk’, zegt hij daarvan. Als Jan in 1910 bericht krijgt dat zijn vader is overleden, keert hij terug naar Nederland. Hij wil zijn moeder niet alleen laten opdraaien voor haar gezin. Node neemt hij afscheid van ‘de nieuwe wereld’. Maar Amerika blijft zijn ideaal. Tijdens zijn ver- keringstijd maakt Jan de broer van Maaike, Leen Groenenboom, warm voor het uitgestrekte Amerika. Leen pakt z’n biezen en gaat zijn geluk aan de overkant van de oceaan beproeven. De verkering tussen Jan en Maaike neemt vaste vormen aan. Wanneer hij als landstormer in militaire dienst ligt, stuurt hij af en toe een kaartje naar Maaike. Een van die ansichtkaarten maakt wel duidelijk hoe het vanbinnen bij hem ligt. Er staat een rijmpje op:
15 In de bioscoop Zoo met z’n twee. Onder een lekker glaasje bier, Mijn liefje gaat zo gaarne mee, Dat is haar grootst plezier. Soms stuurt Maaike hem een pakje lekkere dingen, waarvoor hij prompt een bedankkaartje aan haar stuurt. Huwelijk Zo breekt donderdag 28 augustus 1919 aan, hun trouwdag. Kort na het einde van de Eerste Wereldoorlog. Van een kerkelijke bevestiging van hun huwelijk blijkt uit de trouwkaart niets. Ze leven ‘netjes’ in de wereld, maar volop liberaal, hoewel Maaike van huis uit tot de Hervormde Kerk behoort. Van trouw kerk - bezoek is echter geen sprake. Ze trouwen in Barendrecht en betrekken daar een woning aan de Gebroken Meeldijk en later aan de Voordijk. Op 24 mei 1920 wordt hun eerste kindje gebo - ren, Adriana. Er zouden nog tien kinderen volgen. Jan en Maaike beschikken beiden over een mooie zangstem. Dat wordt al snel bekend. De uitnodigingen blijven niet uit om op bruiloften en partijen samen op te treden. Dat er psalmen worden gezongen is niet aannemelijk – daar moeten ze niet veel van hebben. En hun optredens leveren nog wat op ook. Het is een dure tijd en het jonge echtpaar kan wel een extraatje gebruiken. Hoewel, van armoede is geen sprake. Maaike is in betrekkelijke weelde grootgebracht. Zij is een vrolijke meid en ook nog eens een rijke boerendochter. Aan zilver en goud geen gebrek. Als ze de leeftijd van achttien jaar bereikt, mag ze van haar vader naar een juwelier in Rotterdam en zoveel sieraden kopen als ze maar hebben wil.
16 Jan en Maaike vormen een prachtig stel. Beiden zijn zeer getapt bij de wereld. De mensen uit de omgeving weten dat ze kunnen schaatsen als de beste. Bewonderende blikken volgen het stel, als ze zwieren en draaien op het ijs. Rusteloos Dit wereldse leven duurt zo door, tot de Heere ingrijpt in het leven van Maaike. Ze is dan 29 jaar. Van Wilhelmus à Brakel is de uitdrukking bekend dat de Heere de meesten van Zijn volk bekeert vóór hun dertigste. Dat gebeurt ook met Maaike. Ze wordt rusteloos omdat ze krijgt te zien dat het eens sterven wordt en zij dan God moet ontmoeten. Die gedachte laat haar niet meer los. Het feesten is voorgoed verleden tijd. Haar man denkt dat ze overspannen raakt omdat ze zo dik - wijls moet huilen. Ten einde raad gaat hij naar een dominee en vraagt om raad. De predikant belooft hem met Maaike te gaan praten. Als hij binnenstapt, hoort hij Maaike zeggen: ‘Ik moet sterven!’ ‘Wie heeft je dat gezegd? ’ is zijn vraag. ‘Dominee, ik krijg dag en nacht in mijn ziel: ‘Ten dage als ge daarvan eet, zult gij den dood sterven!’” De dominee weet ook geen raad en vertrekt. Daarna gaat Maaike naar haar moeder om wat tot rust te komen. Haar moeder denkt ook aan overspannenheid. Toen Maaikes moeder trouwde, heeft ze het geloof aan de kant gezet, en nu weet ook zij met Maaike geen raad . . . Tot ze Maaike mee- neemt naar haar zus Dirkje, een bekeerde vrouw. Die begrijpt Maaike heel goed. Zodra ze heeft verteld wat haar bezighoudt, zegt tante Dirkje: ‘Welkom in de strijd!’ Dirkje laat haar nicht niet met lege handen vertrekken, maar geeft haar de levensbeschrijving van Barendje van Asperen mee. Dat boekje blijft niet dicht, Maaike leest het met jaloersheid. Ze ziet dat ze bekeerd moet worden en dat er een verandering moet
17 plaatsvinden. Het wordt haar dagelijkse worsteling: ‘Hoe moet ik ooit tot God bekeerd worden? ’ Dan krijgt ze een antwoord uit de hemel: ‘Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden’ (Zacharia 4:6). Het loopt op een eind met Maaike en ze denkt voor eeuwig te moeten omkomen. Maar op dat ogenblik ontsluit de Heere een weg uit Lukas 2. De woorden die ze voor het Kerstfeest als vijfjarig meisje bij tante Janna heeft moeten leren, worden wer- kelijkheid voor haar. Ze heeft toen in drie maanden tijd de weg van zalig worden mogen beleven, een weg van kribbe naar kruis. Maaike krijgt een begeerte om naar Gods huis te gaan. Ze hoeft er geen lange reis voor te maken: aan de Voordijk staat de Christelijke Gereformeerde kerk. Daar staat van 1927 tot 1933 ds. J. W. van Ree, een godvrezend prediker. Onder zijn bediening wordt ze lid. Alleen . . . haar man volgt haar niet. Hij kan die stap niet maken. Als hij haar regelmatig met zo’n ‘zwart boekje’ ziet zitten, geeft hij haar andere boeken. Maar die smaken haar niet. Ten diepste moet Jan Bakker niets van de ware godsdienst heb - ben. Tot verdriet van Maaike. In die tijd laait zijn belangstelling voor Amerika weer op. In feite is deze nooit geheel uit zijn hart verdwenen. Hij wil emi- greren. Alle voorbereidingen om zich daar te gaan vestigen zijn al gemaakt, maar stuiten op verzet van zijn vrouw. Zodoende blijven ze in Holland. Kinderbijbel Maaike kan goed kerken in het kerkje aan de Voordijk. Aan ds. Van Ree krijgt ze een geestelijke band. Als deze predikant in 1933 een beroep naar ’s-Gravenhage-West aanneemt, ziet ze
18 hem node vertrekken. Zeven jaar later wordt de vacature vervuld met de komst van ds. P. van der Bijl. Deze predikant stond in al zijn gemeenten maar kort, Barendrecht is een uitzondering. Daar bedient hij zeven jaar het Woord des Heeren. Ook met hem ontstaat een band die de Heere legt, om des Woords wil. Maaike is een moeder in de natuur en een moeder in de genade. Ze zoekt het zielenheil voor haar kinderen, gevoelend dat ze bekeerd moeten worden. Ze koopt een kinderbijbel en probeert met daaruit voor te lezen haar gezin op te voeden naar eis van Gods Woord. Daarin is ze haar tekort bewust. Zo gebeurt het dat ze weer eens van plan is om de kinderen voor te lezen. Op haar slaapkamertje buigt ze eerst haar knieën om de Heere te vragen of Hij Zijn Woord, hoe kinderlijk ook weergegeven, wil zegenen. Tijdens het bidden geeft de Heere opening: ‘Werpt uw brood uit op het water, want gij zult het vinden na vele dagen. ’ Ze gaat naar beneden en leest de kinderen voor. Daarna verklaart ze wat gelezen is. Adrie, Pieter en Jochem (die Jo wordt genoemd) luisteren aandachtig als moeder zegt dat ze gebeden heeft om een zegen. En dat ze mag geloven dat de Heere één kind zeker zal bekeren – misschien wel alle drie. Piet, een joch van zes jaar, loopt naar boven, knielt voor hetzelfde bed zoals zijn moeder even tevoren heeft gedaan en vraagt of, als er één kind bekeerd mag worden, hij dat kind dan mag zijn. En hij mag geloven dat God het verhoort waar hij om vraagt. Bij het opgroeien blijkt daar evenwel niets van. Hij wordt lid van de Padvinderij, bezoekt de Wereld Jamboree, enzovoort. Pas later, op zijn ernstig ziekbed, zoekt de Heere hem op. Dominee in de hemel Op 6 oktober 1927 wordt het vierde kindje geboren: Bastiaantje. Haar roepnaam is Sjaan. Dan telt het gezin twee jongens en twee
19 meisjes. Een voltooid gezin, oordelen de ouders. Als de Heere echter het hart van Maaike zielzaligend bearbeidt, wordt dat anders. Kinderen zijn immers een erfdeel des Heeren en des buiks vrucht is een beloning? Er komen nog zeven kinderen bij. Met de groei van het gezin wordt de nood Maaike opgelegd: die kinderen moeten allemaal eens voor God verschijnen. Dat brengt haar op de knieën voor Gods heilig aangezicht. Met zoon Piet (Pieter Kundert) krijgt ze worstelingen aan de troon van Gods genade, als bij hem een ernstige ziekte wordt geconstateerd. Hij krijgt een gipsbed en verblijft in een houten tentje in de tuin. Na drie jaar wordt hij opgenomen in het ziekenhuis. Tot zijn lectuur behoort van Theodorus van der Groe de Toetssteen der ware en valse genade. Hij begeert separerend onderwijs. Moeder Maaike vraagt hem hoe het bij hem vanbinnen is. Dan moet hij eerlijk bekennen naar recht verloren te moeten gaan. Maar daar brengt God verandering in, ook in tijdelijk opzicht. Piet heeft versterkend voedsel nodig. Daar zorgt de Heere voor, als Hij zijn broer Arie op straat een levende snoek laat vinden. Als Piet het laatste stukje van de vis opgegeten heeft, zorgt de Heere nog dezelfde avond voor een tweede snoek! Maar bovenal ontvangt hij een Borg voor zijn openstaande schud voor God. Piet meent dominee te moeten worden. Als de ziekte ver- ergert, ziet hij in zich vergist te hebben. ‘Ik zal dominee in de hemel worden en daar eeuwig God grootmaken. ’ Zes weken nadat hij tot ruimte komt, overlijdt hij. Op de morgen van zijn sterfdag, 11 december 1944, zegt hij: ‘Ik lig op een bed van rozen. ’ Ds. Van der Bijl krijgt gebedsworstelingen voor hem. Op 22-jarige leeftijd overlijdt hij, omstreeks zes uur in de avond. Teruggekeerd van zijn begrafenis zegt zijn moeder: ‘De Heere heeft gegeven, de Heere heeft genomen, de Naam des Heeren
20 zij geloofd. ’ En de twee andere kinderen, Jo en Adrie? Zus Adrie overlijdt in goede ouderdom. Als haar broer Jan op haar sterfbed vraagt of ze kan sterven, zegt ze: ‘Ja Jan, de Heere heeft, naar ik vast geloven mag, voor mij een plaats bereid in het Huis met de vele woningen. ’ En Jochem dan? Het is 1939. Jochem, die Jo wordt genoemd, volgt na zijn mulo- opleiding de opleiding tot stuurman op de Grote Handelsvaart. In 1939 monstert hij aan bij rederij PHs. Van Ommeren in Rot- terdam. Hij wordt tewerkgesteld op de tanker Pendrecht. Zijn moeder omringt hem met haar gebeden. Immers, op 10 mei 1940 breekt de oorlog uit. Een aantal schepen wordt getorpedeerd. Moeder Maaike beseft het gevaar waarin Jo verkeert. Bij dagen en bij nachten bidt ze om zijn tijdelijk en bovenal eeuwig behoud. Steeds wordt zij bij Psalm 38:21 bepaald: Zie mij, Heer’, Wien elk moet duchten, Tot U vluchten; O mijn God, verlaat mij niet; Blijf niet, wegens mijn gebreken, Ver geweken; Toon, dat Gij mijn rampen ziet. Met name de laatste regels blijven haken in haar hart. Op een avond, als deze psalm haar weer zo in beslag neemt, is er een klein gezelschap van Gods kinderen. Zulke gezelschappen wor- den regelmatig bij haar gehouden, ook later, als ze verhuist naar de Baandersstraat in Alblasserdam. De mensen komen overal vandaan. Ze geeft aan het eind van die avond deze Psalm 38:21
21 op om te zingen. Dan komt ze ervoor uit bang te zijn dat er iets staat te gebeuren. Kort daarna komt het krantenbericht dat de Pendrecht getorpedeerd is en tot zinken is gebracht. En de tweeëndertig opvarenden dan? Naar later blijkt, hebben zij tien dagen lang op zee in een reddingboot gedobberd. God heeft nog geen lust gehad in de dood van Jo! Het reizen en trekken zit Jo in het bloed. Hij gaat naar Canada, waar hij vliegenier wordt. Dan volgt Duitsland, en daarna gaat hij enkele jaren naar Nederlands-Indië. Maaike tobt over Jo. Ze denkt dat de Heere hem niet meer kan bekeren, maar ze wordt bepaald bij de bekering van Piet. Zoals de Heere Piet op zijn ziekbed bekeerde, zo goed kan Hij Jo in het vliegtuig bekeren. Terug in Nederland geeft Jo op vliegbasis Twente vliegles- sen. Hij neemt zich voor daarmee te stoppen. Merkwaardig is dat twee van zijn zussen, Adrie en Sjaan, beiden dromen dat Jo bij een vliegtuigongeluk om het leven is gekomen. Als Jo dat hoort, zegt hij dat het gelukkig maar dromen zijn geweest. En dromen zijn bedrog. Maar deze dromen zijn een week later droeve werkelijkheid geworden. Maaike is diepbedroefd, maar de Heere vertroost haar met de berijmde woorden uit Psalm 131: ‘En stil berust’ in Zijn beleid. ’ Op de dag van begraven – een begrafenis met militaire eer – mag Maaike weten: ‘Uw doden zullen leven, ook mijn dood lichaam, zij zullen opstaan. ’ De dag na het overlijden van Jo komen de woorden in haar hart: ‘Deze ellendige riep, en de Heere hoorde. ’ Haar reactie is: ‘Heere, daar heeft Jo geen tijd voor gehad. ’ Maar direct klinkt het in haar ziel: ‘Zou er voor de Heere iets te won- derlijk zijn? ’ De bedroefde en beproefde moeder wordt bepaald
22 bij de moordenaar aan het kruis, Ze krijgt een terugleiding naar een ogenblik, jaren eerder, bij de oude molen. Daar had ze geloof mogen ontvangen voor de drie kinderen, Piet, Adrie en Jo. Maaike steekt haar armen omhoog en roept het uit: ‘Het is door U, door U alleen, om ’t eeuwig welbehagen. ’ Weduwe In het gezinsleven komt rouw, als vader Jan Bakker op 16 januari 1939 zeer onverwacht overlijdt. Twee weken eerder is hij 49 jaar geworden. Hij wordt door consulent ds. K. Groen (1883-1943) uit Rotterdam-West begraven. Maaike is dan in verwachting van haar jongste dochter, die op 22 maart 1939 geboren wordt. Zij is dus weduwe, en dat zal ze haar verdere lange leven blijven. Maar ze mag weten: ‘Want uw Maker is uw Man, Heere der heirscharen is Zijn Naam’ (Jesaja 54:5). De Heere belooft haar dat Hij haar voor Zijn rekening zal nemen, voor tijd en eeuwig- heid. ‘Hij zorgt voor u’, dat mag ze vast geloven. Met dat geloof is Maaike niet beschaamd uitgekomen. En als in haar gezin de jonge Frans Mallan over de vloer komt omdat hij verkering krijgt met dochter Sjaan, hoort ze dat hij God zijn Vader mag noemen en teruggebracht is in het Vaderharte Gods. Ze ervaart dit zelf te missen. Dat drijft haar uit, tot ook zij de Heere Jezus in Zijn hemelvaart mag leren kennen en God met de Geest van Pinksteren Zijn werk in Maaike verzegelt. Ze wist het van Boven Maaike kende een aangebonden leven aan de troon der genade. Als op 1 februari 1953 de dijken breken, verlaat het gezin van haar dochter Sjaan en haar man, ds. Frans Mallan, de pastorie te Bruinisse en reist naar Barendrecht. Daar komen ze onaan- gekondigd bij Maaike aan. De telefoonverbindingen zijn dan
23 al uitgevallen. Tot hun verbazing staat de soep en het warme eten al op tafel. ‘Ze wist van Boven dat we komen zouden’, zo vertelde ds. Mallan. Zure zult De jaren verstrijken. In maatschappelijk opzicht gaat het goed. De Heere bevestigt Zijn Woord: ‘Hij zorgt voor u. ’ Onder moei- lijke omstandigheden heeft Maaike Bakker haar elf kinderen mogen opvoeden. Het heeft haar echter in al die jaren aan niets ontbroken. Handeldrijven zit bij sommige zoons in het bloed. Adrianus (Janus) is nog maar elf jaar als hij kippen en konijnen aan de man brengt. Later leert hij met broer Arie het slagersvak. Daarna komen ze op het plan om zure zult te produceren. Moeder Maai- ke heeft in haar jeugd jaarlijks na de slacht zure zult gemaakt, met haar eigen recept. Dat recept geeft ze aan Janus en Arie, die aarzelend de productie daarvan ter hand nemen. De zaken floreren. Later wordt er een fabriek in Lekkerkerk gebouwd. De omzet stijgt naar ongekende hoogten en er komen meer producten bij, onder andere bitterballen. Er is zoveel vraag, dat veel wordt geëxporteerd. In het Rotterdamse huis-aan-huisblad De Havenloods van 23 september 1965 vertelt Maaike haar verhaal – iets waarvan ze last krijgt als de krant verspreid is. ‘Alle zegen komt van boven’, zegt ze en daarmee wijst ze resoluut haar inzet van de hand. Er is een groot aantal brieven door Maaike nagelaten waarin zij in haar hart laat blikken. Ze gewaagt daarin van Gods rijke bemoeienissen, hoewel ze ook inleeft dat de dagen der duister- nis vele zijn. De Heere ziet in gunst en ontferming neer op enkele andere
24 kinderen: Leen en Arie komen tot bekering en Arie mag weten met een Drie-enig God verzoend te zijn. Hij dient vele jaren de Gereformeerde Gemeente in Nederland te Gouda in het ambt van ouderling. Leen mag ook dat ambt vervullen in de Gere- formeerde Gemeente in Nederland te Alblasserdam. En zoon Jan is vele jaren ouderling in de Gereformeerde Gemeente te Klaaswaal. Huize Winterdijk Aan het eind van haar leven verhuist Maaike naar zorgcentrum Huize Winterdijk in Gouda. Daar brengt ze haar laatste jaren door, tot ze op 15 oktober 1986 wegens verval van krachten in de ouderdom van 89 jaar wordt weggenomen. Om voor eeuwig haar Koning in alle volmaaktheid te mogen aanschouwen: ‘Door U, door U alleen, om ’t eeuwig welbehagen. ’ Schoonzoon ds. Mallan leidt op 20 oktober de rouwplech- tigheid in Huize Winterdijk. Hij spreekt over 1 Petrus 4:18: ‘En indien de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt, waar zal de goddeloze en zondaar verschijnen? ’ Maaike Bakker-Groenenboom heeft ervaren dat de dagen der duisternis vele zijn. Zij kreeg de woorden uit Gezang 178:7: ‘Ruwe stormen mogen woeden’ eens in haar hart. Door die stormen en die nacht zou ze heen moeten. Aan het einde van haar leven wordt het donker. Ze kan dan niet bekijken hoe het weer licht kan worden. De stormen blijven woeden – tot en met de dag van haar begrafenis. Tijdens de plechtigheid in Huize Winterdijk stormt het en gaat er een glazen wand kapot. Daarna, op begraafplaats IJsselhof, waait er zelfs een boom om, zodat de omstanders met gevaar voor hun leven rond het open graf staan. Hoewel het voor
25 ds. Mallan eigenlijk geen doen is om daar te spreken, houdt hij nog een korte overdenking uit Psalm 73:24: ‘Gij zult mij leiden door Uw raad; en daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen. ’ Naar de wens van Maaike Bakker komt er geen steen op haar graf. ‘Men kent en vindt haar standplaats zelfs niet meer’, sprak zij regelmatig als het over haar laatste rustplaats ging.