9 1. Nieuw leven in een slavenhut Zingen: Psalm 113:4 S c h r i f t lez i ng : E xo du s 2:1-10 Zingen: Psalm 105:2, 13 en 14 Zingen: Psalm 42:3 Zingen: Psalm 71:5 Met ’s Heeren hulp willen we met u in een elftal preken stilstaan bij: Momenten uit het leven van Mozes . Voor de eerste Woordbe- diening lezen we u vers 1 en 2 uit Exodus 2: En een man van het huis van Levi ging, en nam een dochter van Levi. En de vrouw werd zwanger en baarde een zoon. Toen ze hem zag dat hij schoon was, zo verborg zij hem drie maanden. We schrijven daaronder: Nieuw leven in een slavenhut . Drie ge - dachten: 1. De nood met dit leven (vs. 1 en 2a); 2. De schoonheid van dit leven (vs. 2b); 3. De leiding over dit leven (vs. 3-10). 1. De nood met dit leven Wat kan het leven anders gaan dan wij ooit hebben gedacht of gehoopt. Als twee mensen elkaar hartelijk lief mogen krijgen en mogen huwen, is dat een zaak van vreugde. Het geeft ook ver- wachting. Ons huwelijksformulier geeft de schone zegenbede: ‘Onze lieve Heere God vervulle u met Zijn genade.’ Dát aller- eerst. Daarna volgt: ‘En geve u dat gij in alle godzaligheid, liefde en enigheid, lang en heilig, samen leven moogt.’ Het huwelijks -
10 formulier is ook zo eerlijk. ‘Overmits de gehuwden gewoonlijk velerhande tegenspoed en kruis vanwege de zonde overkomt ...’ Als dat ooit waar werd, is het wel in de geschiedenis van Mozes. Maar we mogen daarin ook opmerken waar het huwelijksformu - lier eveneens over spreekt, namelijk over ‘de gewisse hulp van God in dat kruis’. Daar zullen we van horen. ‘En een man van het huis van Levi ging, en nam een dochter van Levi.’ Amram, de man wiens naam we pas in Exodus 6 lezen, neemt een vrouw uit de stam waartoe hij zelf behoort. Hij kiest Jochebed uit de stam van Levi en trouwt met haar. Het blijkt dat Amram en Jochebed familie van elkaar zijn. Ze zijn niet al- leen af komstig uit dezelfde stam, de priesterstam van Levi, maar Jochebed is bovendien de moei van Amram. Amram trouwt dus met zijn tante. In later tijd was dit ten strengste verboden, zo le- zen we in het Bijbelboek Leviticus. Dit huwelijk is echter gesloten voordat God deze wet gaf. Hun huwelijksdag zal ongetwijfeld een blijde dag geweest zijn. Maar ... er waren ook donkere wolken zo’n 1500 jaar vóór de geboorte van Christus. Satan weet dat de Christus zal voortko- men uit het geslacht dat uit Abraham is gesproten. Het volk dat voortgekomen is uit Jakob, de kleinzoon van Abraham, heeft inmiddels een plaatsje gekregen in Gosen. Dat volk heeft zich ontzaglijk snel verbreid. Nu wil satan proberen hen om te bren - gen. Hij wil ervoor zorgen dat er niet één nazaat van Abraham, Izak en Jakob overblijft. Op die manier wil hij de verwachting van de Christus der Schriften tenietmaken. Jakob en zijn zonen zijn in de tijd dat Jozef onderkoning was ooit hartelijk ontvangen in Egypte. Jakob mocht zelfs bij de Farao komen. Israël kreeg een plaats aan de oostkant van Egypte in het land Gosen. Daar mochten de herders met hun vee grazen. Het was een mooie, vruchtbare streek. Maar het is allemaal zo anders geworden! Wat kan alles snel veranderen. Jozef is gestor-
11 ven. Eerst ging het nog een poosje goed, maar daarna kwam een andere Farao aan de macht, die Jozef niet gekend had. Hij had nog nooit gehoord van de God van Jozef. En toen is het proces van vervreemding begonnen. Er kwam op een gegeven moment verdrukking die uiteindelijk uitmondde in vervolging! Opeens kregen de Egyptenaren oog voor het vreemde volk in Gosen. Dat volk groeide zó snel. Ze hadden grote gezinnen. Ze waren zo anders. Ze hadden andere wetten en andere gewoonten. Ze kleedden zich anders. Ze had- den een andere godsdienst. Ja, ze dienden zelfs een andere God. Daarom hebben de Eg yptenaren maatregelen genomen. De nieuwe Farao, die Jozef niet gekend had, wist niet van de God van het volk Israël. Hij was slecht thuis in de geschiedenis van zijn eigen natie. Hij was ontzaglijk ondankbaar. Had de Heere dit volk niet gebruikt om het grote Egyptische volk in het leven te behouden? Toch maakte deze Farao de Israëlieten tot slaven. Er kwam in die tweede fase verdrukking. Het volk Israël werd onder cijns gesteld, dat wil zeggen dat ze belasting moesten beta - len. Ja, nog erger, ze moesten gaan werken voor de Egyptenaren. Israël werd dus een slavenvolk. Ze bouwden de steden Pitom en Raämses waar de belastingdienst zich vestigde. Het waren twee als forten gebouwde steden aan de oostkant van het grote Eg yptische rijk. Israël zuchtte onder de verdrukking. Het was een moeilijke tijd. Maar het werd nog erger. Het leek in die tijd wel of het volk nóg sneller groeide. Dat had de vervolging tot gevolg. De wrede Farao had allerlei manieren om het volk Israël te treffen. Zo schakelde hij bijvoorbeeld twee vroedvrouwen in. Deze twee verloskundigen hadden in die dagen vermoedelijk de leiding over een grote groep vrouwen die dienden onder de Hebreïnnen. Sifra en Pua heetten de twee verloskundigen. Het was hun ingefluis - terd: ‘Dood voortaan alle jongetjes die geboren worden!’ Maar wat gebeurde …? Vermoedelijk vreesden de twee Egyptische
12 vroedvrouwen God. Daarom konden en wilden zij dat bevel niet opvolgen. Ze durfden het ook niet en waren de Farao, die als een god vereerd werd, ongehoorzaam. De Heere beschermde en zegende Sifra en Pua. Zodoende konden zij hun werk blijven doen onder het volk Israël. Wat kregen die twee vrouwen een gruwelijke opdracht! Toen deze list van satan niet lukte, kwam een nieuw bevel tot heel het Egyptische volk: Alle jongetjes die geboren werden, moesten ver - drinken in de Nijl óf ten prooi vallen aan de krokodillen, waarvan de Nijl – volgens de ongewijde geschiedschrijvers – wemelde in die dagen. Wat een tegenstelling! De Nijl, die vruchtbare levens - ader van Egypte die God had geschonken, moest de doodsrivier zijn voor Israël. Daarbij had Farao maar één doel: Het volk Israël moest langzaam maar zeker wegkwijnen en vergaan. Er mocht niets van overblijven. Dit proces van vervreemding, verdrukking en vervolging is ei- genlijk heel actueel. Tot nu toe spaarde de Heere ons nog voor vervolging. De verdrukking in ons land is nog maar gering. Maar het proces is wel actueel. Misschien kreeg u van de Heere een groot gezin. Voor de wereld bent u min of meer een beziens - waardigheid geworden! Als u in het publieke bestel spreekt over de norm van Gods Woord wordt u niet-begrijpend of geërgerd aangekeken. Als onze christelijke scholen vasthouden aan de Bij - belse samenlevingsvorm van man en vrouw, walgt men daarvan. Ten diepste walgt men ook in onze tijd van de levende God. Het proces van vervreemding, verdrukking en vervolging – dat in Egypte plaatsvond – is heel duidelijk ook aan de gang in onze samenleving. Het is in de wereld aan de orde van de dag. Dat proces wordt ook uitgeleefd. We horen hoe kerkgebouwen van christenen verbrand worden. Daar schuilt de macht van satan ac ht er. Nee, we willen niet somberen, want God de Heere regeert. Zijn macht zal ook in de overdenkingen over het leven van Mozes
13 schitteren. Hij is de getrouwe Verbondsgod Die het werk van Zijn Kerk volvoeren zal, dwars door alles heen. Maar ... hoelang zul- len onze scholen nog gesubsidieerd worden? Hoelang zal het nog duren voordat onze kerken bedreigd zullen worden of verwoest? Welnu, in de tijd dat dit aangrijpende proces van vervreem - ding, verdrukking en vervolging plaatshad, trouwen Amram en Jochebed. En dat is toch goed. God gaf het huwelijk. Ook in een donkere tijd is het goed dat er huwelijken gesloten worden. Maar ... zult u niet vergeten – zoals het huwelijksformulier dat zo stellig zegt – dat u dan wel de Heere moet vrezen! Jongeren, vergeet het niet, hoor, als je trouwt moet je de Heere vrezen. Vroeger zei men wel: ‘Eerst bekering en dan verkering.’ Onthoud het. Amram en Jochebed trouwen in een donkere tijd. Beiden waren zij begenadigd met Godsvreze. Beiden waren in de hemel gekend. Ze waren door God geleerd en tot Hem bekeerd. Tussen vers 1 en vers 2a zitten ongeveer vijftien jaren. Wíj lezen dat als het ware in één adem. ‘En de vrouw werd zwanger en baarde een zoon.’ Maar tussen vers 1 en vers 2 liggen ongeveer vijftien jaren. Eerst is Mirjam geboren. Zij zal ongeveer veertien, vijftien jaar oud geweest zijn toen Mozes werd geboren. Tien jaar ná de geboorte van Mirjam is Aäron geboren. Hij was drie of vier jaar ouder dan Mozes. Toen was die onderdrukking er blijkbaar nog niet. Toen hoefden de jongetjes nog niet gedood te worden in de Nijl. Mozes, de Bijbelschrijver die wordt geïnspireerd door Gods Geest, wordt gedreven om deze geschiedenis van verdruk - king centraal te stellen. Niet om zichzelf in het middelpunt te plaatsen, maar wel om het wonder te beschrijven hoe de Heere aan het begin van zijn leven Zich over hem heeft ontfermd! Mozes wordt geboren in een tijd van verdrukking. Wat is het een zegen als de Heere de kinderzegen geeft. Zult u degenen die de kinderzegen missen in de gemeente niet vergeten? Zult u voor hen bidden? Wat kan het een kruis zijn voor gehuwden! Jochebed
14 wordt zwanger. God geeft voor de derde maal de kinderzegen. Maar wat zal het gespannen hebben voor deze ouders. Gelooft u niet dat het voor hen negen lange en bange maanden geweest zijn? Ze zullen zich hebben afgevraagd: Wat zal het worden ...? Een jongen of een meisje? Zal het een meisje zijn? Dan mag het blijven leven. Misschien heeft Mirjam dat wel regelmatig tegen haar ouders gezegd. Maar als het een jongetje zal zijn ... Het geschrei in Gosen steeg keer op keer op onder het volk Israël als er weer een jongetje werd gedood. Wat zal het gespannen hebben in de periode van verwachting. Hier doemt het beeld uit Openbaring 12 als het ware op. Daar houdt de draak de wacht bij een zwangere vrouw. Hij wil het K ind direct na de geboorte doden. De zwangere vrouw uit Openbaring 12 verwijst naar de bruid van Christus. En het K ind verwijst naar Gods Kerk. Ten diepste verwijst Het naar de Middelaar Die komen zou. O, de draak, het beeld van satan, keert zich tegen elke nieuwe geboorte die uit God is. Hij betrekt de wacht en is zó actief! Dat we toch de ernst ervan zouden gevoelen, juist ook in de tijd waarin wij leven. Satan gaat rond als een briesende leeuw. Meer dan ooit is hij actief om het levende K ind te doden. En daar waar de Heere nieuw leven geeft – dat weten allen die door de Heere bearbeid worden – daar zal die hellehond juist zo ontzaglijk in de weer zijn. Het moet wat geweest zijn voor Jochebed en Amram toen zij aan het eind van negen maanden zwangerschap hun kindje in de armen mochten nemen. ‘En baarde een zoon.’ Het staat er zo summier. Maar dat moet wat geweest zijn. Het was een zoon! Een jongetje! Het was een kind dat ten dode was opgeschreven. Hoe zal dat door het hart van deze ouders heen gegaan zijn. Hun kindje was in zonde ontvangen en geboren. Het was in angst onder het hart gedragen. Het was in benauwdheid gebaard. Nu dreigden de golven van de Nijl en de wrede kaken van de kro- kodillen. Als ooit de gevolgen van uw en mijn diepe val in ons
15 verbondshoofd Adam in het paradijs waar geweest zijn, namelijk dat de vrouw met smart kinderen zal baren, dan is het wel hier. Het was een bange tijd voor Jakobs zaad. Uiterlijk hebben we het tot nu toe nog zo ontzaglijk goed. In dat opzicht hebben we niets te klagen. Maar wij kennen – ook al zijn er zorgen – nog geen doodsbedreiging. De vraag is: Kwam u, kwam jij er al achter dat wij allen ten diepste ten dode zijn opgeschreven? Want door onze diepe val zijn wij allen in zon- den ontvangen en geboren. Wij zijn kinderen des toorns die in het Rijk van God niet kunnen komen. Wij zijn adamskinderen. En als de Heere dat Godswonder, dat wondere geheim van Zijn genade niet werkt in onze ziel, dan zullen we moeten verzinken in de wateren van Gods eeuwige gramschap. O, de Heere opene onze blinde zielsogen voor deze overeenkomst, opdat de nood van ons leven en de nood van onze ziel zou gaan wegen. Dat wij de Heere heilig zouden lastigvallen om genade! Bent u daar weleens bekommerd over? Komt u daarom naar de kerk, zondags en doordeweeks? Zegt u dan weleens: ‘Heere, ik zit weer langs de weg. Wilt U voorbij gaan? Wilt U spreken tot mijn ziel? Eén woord van Uw gezegende lippen is genoeg om mijn leven te veranderen. Om mij van dood levend te maken. Om het beginsel van de waarachtige bekering in mij te werken ...’ Wat moet het spannend geweest zijn voor Amram en Jochebed. Wat zullen ze gebeefd hebben. Wat zal daar een diepe angst en smart geweest zijn. Hoe moet het toch! Maar, als de Heere in uw en jouw hart gaat werken, gaat u en ga jij ook zien dat we niet kun - nen sterven. Dan gaan we zien dat de dood zomaar onverwacht daar kan zijn. En … sterven is God ontmoeten. En dat kan niet. Satan heeft het voorzien op uw ondergang. Als u dat gaat zien, verstaat u iets van de nood die hier letterlijk was. Er was nieuw leven geboren, maar het was bestemd om gedood te worden. Zo kort na de geboorte. Onze eerste gedachte was: ‘De nood met dit leven’. We gaan naar onze tweede gedachte:
16 2. De schoonheid van dit leven We horen iets bijzonders. Er staat in vers 2: ‘Toen zij hem zag dat hij [dat is Mozes] schoon was, zo verborg zij hem drie maanden.’ Jochebed is misschien wel alleen geweest op het moment van de geboorte. Het kan zijn dat Amram bijvoorbeeld geen verlof kreeg, maar zwoegde onder de zware stenenlast. Het kan ook zijn dat hij stenen aan het bakken was voor de schatsteden. Er zijn ook ver- klaarders die menen dat Jochebed wat ouder was dan A mram. Dat zij de leiding had. Vooral de geestelijke leiding. Hoe het ook zij, Jochebed mag zien – en wellicht later ook Amram – dat hun nog altijd naamloze zoon opmerkelijk schoon is. Hij is ‘welgevormd’. Stefanus zal eeuwen later in zijn laatste preek spreken over de tijd waarin Mozes werd geboren. We lezen dat in Handelingen 7. Stefanus zegt ook: ‘En was uitnemend schoon.’ ‘Gode schoon’, schrijft kanttekening 38 op Handelingen 7. John Owen merkt op dat dit Hebreeuwse woord verbonden is met de uitdrukking van de levende God Die Zijn schepping eens keurde en sprak: ‘En zie, het was zeer goed.’ Dát Hebreeuwse woord ligt erin. Het was zéér goed. Ouders, grootouders, zou u dat niet wensen voor uw kind of kleinkind? De wereld verkijkt zich altijd op de buitenkant. Maar als de Heere u door Zijn Geest liet zien wat voor walgelijk, el - lendig adamskind u geworden bent, dan gaat het niet meer over de buitenkant. Jochebed ziet niet iets aan de buitenkant. Zij ziet niet alleen een knap kindje. Nee, ze ziet oneindig veel meer. Als de Heere u doet zien wie u bent, hoe nameloos diep u gezonken bent, nadat we goed zijn voortgekomen uit de hand van de Schep - per, dan ziet u ook dat we verworden zijn tot ellendige albeder- vers. Vraag of de Heere u dat wil laten zien in de spiegel van Zijn heilige wet. Die wil de Heere met name daarvoor gebruiken. Dan wordt een aardse spiegel veel onbelangrijker. Natuurlijk, u mag er verzorgd uitzien. Maar als u ziet wie we vanbinnen zijn, dan wordt een aardse spiegel heel wat minder belangrijk. Dan
17 gaat u beven in de spiegel van Gods heilige wet. Dan gaat u het uitklagen voor de Heere: ‘De kroon onzes hoofds is afgevallen; o wee nu onzer, dat wij zo gezondigd hebben.’ Dan krijgt u oog voor de lelijkheid van uw bestaan. Dan krijgt u heimwee naar de staat der rechtheid, waar alles zeer goed was. Waar dat heerlijke beeld van de Schepper vertoond werd. Jochebed is niet alleen verrukt geweest over het uiterlijk van haar knappe zoon. Want ... wat baat dat als je weet dat de wrede kaken van de krokodillen je kind zullen verscheuren? Maar deze moeder mag door het gelóóf zien op haar kind. Dát is het ge- heim en het wonder. En toen heeft Jochebed iets mogen geloven. Zij heeft geloofd dat déze zoon een kind van de Heere was. Ze heeft mogen geloven dat hij geboren was om eeuwig God groot te maken. Ze heeft geloofd – en dat zal ze zeker verteld hebben aan Amram – dat ze vast mocht weten dat de Heere van dat kind afwist. Wist Jochebed toen hoe het allemaal gaan zou? Welnee, dat heeft ze niet geweten. Dat zullen we in onze derde gedachte horen. Maar Jochebed heeft wél mogen geloven dat het een kind was voor de Heere. Is er iets groters denkbaar dan dat u door het geloof zo mag zien op uw kind? Als u er voor eigen hart en leven iets van leerde zoals Jochebed en Amram dat u in zonde bent geboren. Dat u een kind des toorns bent, delend in de bondsbreuk van Adam. En dan toch ... uw kind Gode schoon. Dit ouderpaar heeft gevreesd om hun kindje te moeten verliezen. Er zijn ouders die weten wat dat is. Soms mocht een kind weer beter worden. Bij anderen is bewaarheid dat de Heere het kind wegnam. Maar als u dan door het geloof hebt mogen weten dat uw kind – waarvan u afscheid moest nemen – ‘schoon was’ voor de Heere, dan is er niet alleen smart. Zeker, de smart zal blij- ven. Want we blijven mens van vlees en bloed. Vlees kan vlees nooit missen. Maar wat is het groot als we mogen geloven dat
18 ons kind eeuwig bij de Heere mag zijn. Dat de Heere ons kind eeuwig zal doen huppelen van zielenvreugd voor de troon en voor het Lam! Misschien vraagt iemand: Hoe kan een mens nu schoon zijn voor God? Betekent ‘schoon zijn’ dat het met de mens eigenlijk wel meevalt? Mensen die dat menen, ontmoeten we wel vandaag de dag. Zij geloven niet meer in de doodstaat van de mens. Ze denken dat het wel meevalt. Zeker voor een kindje dat jong sterft. Zij kunnen niet geloven dat zo’n kind toch een kind des toorns is. Maar als we dat denken, bedriegen we onszelf voor God. We worden ook niet schoon door onszelf te reinigen. We wor- den niet schoon door te geloven en Jezus aan te nemen in eigen kracht. Gods kinderen komen er wel achter dat ze zo vuil zijn! Hebt u dat ook geleerd? Want om ooit iets te leren van wat het zeggen wil ‘schoon’ te zijn voor God, moet u iets gekend hebben van uw vuilheid, van uw afzichtelijkheid. Bent u erachter geko- men wat het betekent: ‘Want al wiest gij u met salpeter en naamt u veel zeep, zo is toch uw ongerechtigheid voor Mijn aangezicht getekend, spreekt de Heere H eere’? Dan kunt u hooguit een witgepleisterd graf zijn waar de mensen heel wat van denken. Maar als uw diepste bestaan niet vernieuwd is, bedriegt u zich! U kunt alleen schoon zijn door de wassing en reiniging van Bo - ven. U kunt alleen schoon zijn als u begrepen ligt in het dierbare Offer, als u gewassen bent in het dierbare bloed van de Borg, Jezus Christus. Als we overgegaan zijn uit de dood tot het leven door wedergeboorte. Door die Godsdaad, zonder ons, in ons. Door die levendmaking waardoor u van dood levend wordt. Een verklaarder schrijft: ‘Alles aan de dood is walgelijk, ook de geur en de kleur. Maar alles aan het leven is heerlijk.’ Hoort u bij dat gelukkige volk, dat bij tijden weleens mag horen uit de mond van de Liefste: ‘Geheel zijt gij schoon, Mijn vriendin, en er is geen gebrek aan u’? Dat is een grote genade. Toch is dat het uitzien van het hart. Het is zo’n onbevattelijk geheim ‘schoon’ te
19 zijn. Aangezien te worden in Christus en gewassen en gereinigd te zijn in het dierbare bloed. Als u vuil bent, en u hebt een zondig, onrein en onverbeterlijk hart, hoe moet het dan? U kunt uzelf nergens brengen! Zou u dan niet smeken om dit geheim? Want dat schenkt de Heere nog, hoor. Hij deed het in de donkere tijd waarin Mozes werd geboren, maar Hij doet het nog. Hij wil wonderlijk werken, dwars door al - les heen. Hij heeft Zijn volk, ook in donkere tijden. Zou de Heere dan nú Zijn volk niet hebben? Maar het kan alleen in een rechte weg. Door waarachtige bekering. In de wedergeboorte wordt de mens geheel gewassen, van het hoofd tot de voeten. Hoort u bij dat gelukkige volk? Het is zo onbevattelijk rijk als u er in de beleving achter komt dat u zo onrein bent, zo onvolkomen, maar als het geloof dan in beoefening is en het mag beamen dat u schoon en rein bent in Hem, Die met Zijn dierbaar bloed wast en reinigt van alle zonden. Amram en Jochebed durven hun kind geen naam te geven. Het is immers bestemd voor de dood. Het kind krijgt dan ook geen naam van zijn eigen ouders. Pas in vers 10 lezen we dat hij een naam krijgt van zijn adoptiemoeder. Amram en Jochebed hebben echter wel gezien dat hun kindje schoon was. Hoe dan? Wel, ze hebben hetzelfde gezien als wat de herders zagen die een K indje in de kribbe zagen liggen. De herders hebben dwars door al die schamelheid door het geloof gezien dat daar de Zoon van God lag. Ook Simeon zag dat toen hij het K ind in zijn armen nam op de veertigste dag, toen de Middelaar werd voorgesteld aan Zijn Vader. Toen mocht Simeon uitroepen: ‘Nu laat Gij, Heere, Uw dienstknecht gaan in vrede, naar Uw woord; want mijn ogen hebben Uw Zaligheid gezien.’ Door het geloof hebben Amram en Jochebed mogen zien dat hun kindje een kind des Heeren was. Wat ligt daarin ook een schone lijn naar Christus. Want die schone Mozes verwijst naar de Schoonste aller mensenkinderen.
20 En het geloof dat in oefening is mag niet veel, maar álles zien in Immanuël. Dan mogen Gods kinderen zien dat Hij, de reine, blanke Bloedbruidegom Die geen zonde gekend of gedaan heeft, voor Zijn Sion is gekomen. Hij is geworden onder de wet, opdat Hij Zijn Kerk zou reinigen en heiligen. De apostel schrijft: ‘Door het geloof werd Mozes, toen hij gebo- ren was, drie maanden lang van zijn ouders verborgen, overmits zij zagen dat het kindeke schoon was, en zij vreesden het gebod des konings niet.’ Zouden ze nooit bang geweest zijn voor die koning? Ik denk dat ze echt weleens bang zijn geweest voor die koning. Maar dít gebod vreesden zij niet. Want hun kindje was een Koningskind. Het was een kind van de Heere. Amram en Jochebed hebben bij tijden mogen geloven: Hoe het ook gaan moet, de Heere zal zorgen. We geven geen ruchtbaarheid aan zijn geboorte. We brengen het niet naar de Nijl, overmits het kindeke schoon is. Bent u schoon? Bent u gewassen en gereinigd? Met minder zal het niet gaan. Als u vuil bent, misschien wel met een schreeuwende ziel, dan klinkt u heden de lieflijke nodiging tot de zaligheid. ‘Komt dan, en laat ons tezamen rechten, zegt de H eere; al wa - ren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw; al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol.’ Opdat u gewassen zou worden in het dierbare bloed van Christus. Zou u de Heere er niet om smeken? Er is nog iets waar we aandacht voor moeten hebben. Vóórdat Mozes een keus kon doen, vóórdat hij iets kon zeggen, was hij schoon. Tegenwoordig zegt men dat wíj een keus moeten doen. Maar zo is het niet. Wij hebben al gekozen in ons verbondshoofd Adam. Wij hebben de verkeerde keus gemaakt. En dat doen we altijd. Jonge mensen, laat je niets wijsmaken. Wij zijn dood in zonden en misdaden. Maar Mozes was schoon. O, dat is wat geweest. Daar schittert iets van dat wondere geheim van God -
21 delijke verkiezing. Deze geschiedenis leert ons ook iets van Gods vrijmacht. Hij heeft van eeuwigheid dit kindje verkoren. Hij zal straks Zijn genadewerk in dit kind verheerlijken. Dat zullen we in het vervolg van deze geschiedenis horen. Dan zal openbaar komen dat het alles gaat naar Gods wil en welbehagen. Nee, daar zult u zich niet achter kunnen verschuilen. Dat is iets waar wij niet mee kunnen rekenen. We hebben te doen met Gods ge- openbaarde wil. De Heere roept het ons toe: ‘Bekeert u, bekeert u, want waarom zoudt ge sterven?’ Hij laat verkondigen: Laat u reinigen. Was en reinig u. Is alles vastgelopen in uw leven? Bent u erachter gekomen dat u uzelf nooit kunt en zult reinigen, dat het alleen maar erger wordt? Hoe ouder, hoe kouder, hoe vuiler, hoe zondiger … Zult u dan smeken om het Godswerk in uw leven? Zult u de Heere heilig lastigvallen? Opdat Hij Zich zou laten verbidden en iets van die schoonheid ook in uw leven openbaar mag komen door het wondere genadewerk. Onze tweede gedachte was: De schoonheid van dit leven. We gaan naar de derde gedachte: 3. De leiding over dit leven We overdenken: Nieuw leven in een slavenhut . We hoorden over de nood met dit leven, over de schoonheid van dit leven. In onze derde gedachte staan we nog stil bij de leiding over dit leven. Het ware geloof wordt beproefd. Jochebed verbergt haar kind drie maanden. Dat zijn dertien weken. Dat zijn totaal ruim ne - gentig dagen en nachten. Een lange, bange tijd. Wat zal moeder Jochebed gezegd hebben tegen Mirjam? Ik weet zeker dat ze gezegd heeft: ‘Mirjam, tegen niemand zeggen, hoor, dat je een broertje hebt gekregen.’ Wat zal moeder Jochebed gezegd hebben tegen de kleine Aäron die nog maar drie of vier jaar jong was? Wat zal ze gezegd hebben tegen de buren en de familieleden die ontdekten dat er een kindje geboren moest zijn? Kun je dat in die dichtbevolkte wijken in Gosen, waar Israël en Egypte door
22 elkaar leefden, verborgen houden? Want dat dit zo was blijkt wel als het volk wordt uitgeleid. Ze moeten dan schatten eisen van hun buren en van de waardinnen. Hoe kun je trouwens zo’n kleine baby verborgen en stilhouden als de soldaten van Farao regelmatig op inspectietocht door de wijk gaan? Helaas kon niet van alle Israëlieten gezegd worden dat ze betrouwbaar waren. Als u daarover nadenkt zeggen we: Het was een onmogelijke tijd. Wat zal dat een spanning gegeven hebben voor de ouders van Mozes. Wat is daar veel zorg geweest. Wat zal daar veel gezucht zijn. Ja, dat ook. En toch … misschien is het ook wel een heel goede tijd geweest. Er zijn er die dat begrijpen. Een periode van ernstige ziekte, een periode van bange zorg en vrees – als we bijvoorbeeld menen dat de Heere een kind van ons zal wegnemen – is een tijd van worstelen en zoeken. Een tijd van smekend aan- houden bij de hemel. Dan zijn er tijden dat u terug kunt verlangen naar die tijd. Nee, niet naar dat kruis of naar die moeite of naar die ziekte, maar er kan wel een hartelijk terugverlangen zijn naar dat tere leven. Naar dat biddende, smekende, af hankelijke leven. Voor Amram en Jochebed geldt: Totdat het niet meer ging. Zou er verraad geweest zijn? We weten het niet. Hebben ze op ze- kere dag te horen gekregen: Men is erachter gekomen. Morgen komen ze! Zou er misschien een grote razzia aangebroken zijn waarbij stelselmatig wijk na wijk werd doorzocht? Zou Jochebed de spanning psychisch niet meer hebben aangekund? We noe - men zomaar wat mogelijkheden die verklaarders noemen. We weten het niet. Zou haar geloof hebben gewankeld? Dat lijkt bijna aannemelijk. Als we Schrift met Schrift vergelijken en de woorden van Stefanus uit Handelingen 7 wegen, en lezen: ‘En als hij weggeworpen was ...’, dan klinkt daarin iets van wan - hoop en vertwijfeling door. Gods kinderen kunnen het ware geloof nooit meer verliezen. Want dat zit niet in het hoofd, dat zit niet in het gevoel, dat zit in het hart. Daar is het geplant in
23 het uur van de wedergeboorte. Maar de geloofsoefening kan zeer zwak zijn. Jochebed heeft op zekere dag een mandje waterdicht gemaakt met pek. Daarna heeft ze haar schone kindje daarin gelegd en is ze naar de Nijl gegaan. Misschien heeft ze het mandje vast- geknoopt aan een rietstengel zodat het niet ging drijven op de grote stroom van de Nijl. Zo heeft ze haar kindje achtergelaten. Wat moet dat voor haar geweest zijn! Een vondeling, uit liefde achtergelaten. Sommige adoptieouders weten hoe dat in grote nood soms nog gebeurt vanuit diepe ellende. Ook Jochebed legt haar kleine jongetje te vondeling bij de Nijl. Zou zij geweten hebben dat de dochter van Farao juist op die plaats kwam baden? Zou Jochebed geweten hebben dat deze dochter kinderloos was, zoals wij inmiddels weten vanuit de on - gewijde geschiedschrijving? De Schrift zwijgt erover. We weten wel dat zij haar dochter Mirjam de wacht liet houden om te zien wat er zou gebeuren. Wat moet dat ook voor Mirjam spannend geweest zijn! Je zult maar veertien of vijftien jaar oud zijn en je staat te kijken of de krokodillen je broertje vinden en opeten. Of je zult maar staan te kijken of de soldaten het mandje vinden en het omkeren. Wat zal er thuis gebeden zijn door Jochebed. Wat zal Amram gezucht hebben terwijl hij bezig was met zijn slavenarbeid. Ouders, grootouders, zijn er voor uw kleinkind(eren) ook zo veel gebeden opgezonden? De totaal verworden wereld en onze samenleving zitten ook vol krokodillen. Satan gebruikt zoveel werktuigen die erop gericht zijn om alles wat van de Heere is, weg te nemen. Hij doet er alles aan om de jongeren, de kinderen en kleinkinderen als het ware op te slokken en hen in zijn macht te nemen. Satan is gretig om de jeugd te vernielen zodat er niets van overblijft. U mag af en toe best mopperen op uw kinderen en kleinkinderen. Het is ook een moeilijke tijd. Onze kinderen kunnen soms zo makkelijk meegaan met de wereld. Maar ou -
24 ders, bidden wij nu net zo veel voor onze kinderen als we op hen mopperen? We kennen de wonderlijke leiding Gods. De dochter van Farao ziet het kistje en laat het halen. Ontroerd ziet ze het huilende jongetje aan. Het roept iets in haar op. Wat is Gods leiding toch wonderlijk. Deze kinderloze vrouw wordt tot in het diepst van haar ziel ontroerd. Zij kent het bevel van haar vader. Ze weet van zijn wreedheid en gestrengheid, maar ze besluit desondanks dit kind tot zich te nemen en zich over dit kindje te ontfermen. Dat moet wat geweest zijn! Flavius Josephus schrijft er veel over. We hebben gelukkig de Heilige Schrift, daar moeten we maar aan vasthouden. Maar het raakte ons wel wat Flavius Josephus erover schrijft. Hij verhaalt hoe deze prinses de hofdames – waaronder moeders waren – bevel heeft gegeven om dit kindje te zogen. Maar hij schrijft: ‘Geen van deze vrouwen kon dit kleine He - breeuwse jongetje troosten en voeden.’ Toen heeft de prinses iets gevoeld van het onmogelijke. Maar toen kwam Mirjam. Dat is ook toevallig! Dacht u het? Nee, zó leidt God. Quasi nieuws - gierig, kinderlijk spontaan stond ze daar en vroeg: ‘Zal ik heen - gaan en u een voedstervrouw uit de Hebreïnnen roepen die dat knechtje voor u zoge?’ Zou de prinses onmiddellijk doorzien hebben wat er aan de hand was? We weten het niet. Maar wel dit: De Heere bestuurde het zo, dat de prinses ermee instemde. Ze zei: ‘Ga maar.’ Wat er ge - beurde toen moeder Jochebed dit bericht te horen kreeg, is niet met woorden te zeggen. Ongetwijfeld is ze met stille vreugde, verwondering en aanbidding samen met Mirjam naar de rivier gekomen. Daar werd Jochebed aangesteld als voedster. En ze kreeg er nog een vorstelijke beloning voor ook. Sommige ver- klaarders denken dat ze werd vrijgesteld van alle slavinnentaken. Niet alleen de mannen moesten werken, vermoedelijk werden ook de vrouwen geknecht. Drie of vier jaar mocht Jochebed voor
25 haar kind zorgen. Totdat hij gezoogd zou zijn. Dat was in die tijd vermoedelijk drie tot hooguit vier jaar. Jochebed kreeg tijd om haar kind te voeden en voor hem te zorgen. Maar ze zal in de eerste plaats verwonderd zijn geweest dat ze dit kindje – dat ze van de Heere ontvangen had en dat onder Gods wonderlijke leiding gespaard was – godsdienstig mocht opvoeden. Zo mocht ze dit kindje vormen vóórdat het gevormd zou worden door de wereld. Ouders, verlangt u daar ook naar? Dan wordt werk toch heel wat minder belangrijk, vindt u niet? Dan brengt u uw kinderen niet vijf dagen per week weg naar een babyopvang of een kindercrè - che. Dan voelt u iets van de taak die de Heere geeft. Jochebed werd vrijgesteld. Natuurlijk heeft ze haar huishouding gedaan. Natuurlijk heeft ze gezorgd voor de andere kinderen en voor haar man. Maar ze zal allermeest veel gezucht hebben aan de troon der genade tijdens het geven van de moedermelk. Ze zal op haar knieën gelegen hebben en gevraagd hebben: ‘O Heere, als het dan een kind van U is, zou U er dan in willen werken? Mag dan jong de vreze van Uw Naam in dit kind geplant worden?’ Het is alsof Mozes – die de schrijver van dit Bijbelboek is – dit Bijbelgedeelte met heilige zelfspot schrijft. Gods raad wordt ver - vuld. Ook met Zijn volk. Niet alleen met medewerking van Farao, maar juist ook op zijn bevel: Schoon de mogendheden, Snood’ ont werpen smeden, Hij belacht haar haat. Nog één keer trekken we de lijn naar de Middelaar. Herodes wilde het K ind Jezus doden. De draak stond gereed. Maar het klonk: ‘Vlucht, Jozef! Neem het K ind en Zijn moeder, en ga naar Egypte.’ Hier zijn we in Egypte. Ook hier zien we de draak. Maar we zien de wonderlijke leiding en verlossing van Mozes, de midde -
26 laar van het oude verbond. Wat een wonderlijk geheim! De Heere zorgt. Gods raad zal bestaan, en Hij zal al Zijn welbehagen doen. Het eerste adoptiekind in de Bijbel is het kind van Amram en Jochebed. Hij krijgt straks een naam. Niet van Jochebed of van Amram. Nee, van zijn adoptiemoeder, van de prinses. We lezen het in vers 10. ‘En het werd haar ten zoon; en zij noemde zijn naam Mozes en zeide: Want ik heb hem uit het water getogen.’ Mozes kon nooit vergeten wat het geheim van zijn leven was. God waakte. Zou dat zijn hart niet vervuld hebben? Jochebed heeft een korte periode voor haar kind kunnen zorgen. Ouders, wat is uw grootste zorg? Neemt u het allemaal maar wat makkelijk? Brengt u uw kinderen vooral de eerste beginse- len van de wereld bij? Nee, u krijgt geen garantie dat de Heere de godsdienstige opvoeding zal zegenen. Wat een smart is het voor ouders die hun kinderen kwijtraakten aan de wereld, aan een oppervlakkige godsdienst of aan de zondedienst. Maar wat een verwaardiging als de Heere uw opvoeding vroeger of later gebruikt en zegent. Amram en Jochebed kregen drie kinderen. Mirjam, Aäron en Mozes. En het waren alle drie kinderen van God. Zou u dáár niet naar verlangen? Nee, God deed het niet om Jochebed, niet om Amram, maar God deed het om de vrije gunst die eeuwig Hem bewoog. Ten slotte moest moeder Jochebed haar kind weer terugbrengen naar Farao’s dochter. Wat is drie of vier jaar ... Toen moest ze haar eigen vlees en bloed overgeven in de handen van een vreemde. Tegelijk zal er iets van dat ware geloof in haar ziel geweest zijn bij tijden. Al lezen we het nergens. Maar God had gezorgd. Zou Hij dan niet verder zorgen? Door het geloof mocht ze dat zien. Wist ze dan hoe het verder moest? Nee, dat weten Gods kinde - ren niet. Maar als het geloof in oefening is, mogen ze weleens zingen en geloven:
27 En mijn hart, wat mij moog’ treffen, Tot den God mijns levens heffen. Bij tijden zitten Gods kinderen in de put en kunnen ze niets bekijken. Maar Gods raad zal vervuld worden. De Kerk wordt geleid op wegen die ze niet gekend hebben, op paden die ze niet bewandeld hebben, maar het zal goed zijn zoals de Heere het doet. Zeg het dan maar na, Sion: Rust, mijn ziel, uw God is Koning. Heel de wereld, Zijn gebied. Alles wisselt op Zijn wenken, Maar Hij Zelf verandert niet. Zelfs Egypte is Zijn gebied! ‘God de Heer’ regeert.’ Zouden er in die 36 jaar tussen vers 10 en 11 ontmoetingen geweest zijn tussen Amram, Jochebed en Mozes? Zouden ze weleens langs het paleis gewandeld hebben om een glimp van hun zoon op te vangen? Zouden ze misschien met hem hebben mogen praten, zoals eeuwen later Mordechaï met koningin Esther? De Bijbel zwijgt erover. Maar ... biddende ouders bleven achter in de slavenhut. En we geloven dat ze bij tijden hebben mogen geloven, wat God tot Abram gesproken had: ‘Weet voorzeker, dat uw zaad vreemd zal zijn in een land dat hunlieder niet is, en zij zullen hen dienen, en zij zullen hen verdrukken, vierhonderd jaar.’ De tijd was bijna vervuld. Daarna zouden ze naar Gods belofte uittrek - ken met grote have. Mag u dat ook geloven? Er zal verlossing komen, Zijn goedheid is zeer groot. A men.