morie
Arie Kok Morie roman uitgeverij mozaïek, zoetermeer
Vormgeving omslag en binnenwerk Geert de Koning Foto omslag Mark Owen/Trevillion Images isb n 978 90 239 9423 7 (boek) isb n 978 90 239 3033 4 (ebook) nu r 342 © 2013 Uitgeverij Mozaïek, Zoetermeer Alle rechten voorbehouden www.uitgeverijmozaiek.nl Bij de productie van dit boek is gebruikgemaakt van papier dat het keurmerk Forest Stewardship Council ( fsc ) draagt. Bij dit papier is het zeker dat de productie niet tot bosvernietiging heeft geleid. Ook is het papier 100% chloor- en zwavelvrij gebleekt.
Voor mijn vader
‘Ik heb nog nooit een station gezien,’ zei de wortel. ‘Wat is een station?’ ‘Een station is een poort tot de wereld,’ zei de vogelver - schrikker. ‘Daar kom je aan, van ver. Maar er vertrekken ook mensen, en sommigen komen terug, anderen komen nooit terug.’ Uit: Edgar Hilsenrath, De thuiskomst van Jossel Wasserman
9 proloog 22 januari 1928 – 28 teweet 5688 De ingreep die Benny Nihom moest doen eiste al zijn aan - dacht op. In de overvolle kamer had hij nauwelijks de ruimte om zich te bewegen. Zijn instrumenten lagen uitgespreid op het witte kleed dat de salontafel bijna helemaal bedekte en door twee glazen asbakken op zijn plaats werd gehouden. Om hem heen zaten de mannen in hun stemmige zwarte pakken. Ze spraken gedempt met elkaar. Hoe vaak zouden ze het al gezien hebben? Toch keken ze onwennig en dat had maar weinig te maken met de handeling zelf. Na vanmiddag zou de jongen een zoon van Abraham zijn, opgenomen in de bond met de Eeuwige. Ook al zou hij als een goj * gaan leven en de voorschriften in de wind slaan, altijd zou er weer een moment komen dat hij niet zou kunnen ontkennen wie hij werkelijk was. Benny stak zijn mes omhoog en liet het licht van de lamp * De gecursiveerde woorden worden nader verklaard in de begrip - penlijst achter in dit boek.
10 die aan het plafond hing, weerkaatsen in het lemmet. Met één oog dicht liep hij het snijvlak na en liet zijn duim vanaf de vlakke kant over de scherpe rand glijden. Het metaal liep in een rechte ononderbroken lijn naar boven, de wond zou niet groter zijn dan strikt nodig was. Zo was het bepaald, en zo wilde hij zijn werk doen. Voorzichtig legde hij het mes terug op het kleed, vouwde de punten van zijn witte gebedskleed naar achteren zodat ze hem niet in de weg zouden zitten en keek de kring rond. Het geroezemoes verstomde. Joop keek hem verwachtingsvol aan. Benny herkende de spanning die hij vaker zag in de blikken van vaders. Hij kende Joop als een trouw bezoeker van de sjoel , streng voor zichzelf en zijn gezin. Hij ging altijd goed gekleed, zijn pakken in de plooi en een rechte scheiding in zijn grijze haar. Het had lang ge - duurd voordat hij Rika ontmoette. Toen ze trouwden was hij al over de veertig geweest. Naast Joop zat Louis, zijn oudste broer, die vandaag als sandak zou optreden. Zijn in het zwart gehulde knieën deden dienst als altaar. Benny sprak een kort gebed uit en gebaarde met zijn linkerhand naar de vrouwen in de achterkamer. Rika verscheen in de deuropening, het zwarte haar opgestoken, een blos kleurde haar ronde gezicht. In de kluwen witte doe - ken op haar vooruitgestoken armen was nog net het roze ge - zichtje van de jongen zichtbaar. ‘Baroech haba , gezegend die komt in de naam van de Ene,’ mompelden de mannen in de kamer, niet helemaal gelijk, maar niemand die daar een punt van leek te maken. Voorzichtig werd de jongen van schoot naar schoot doorge - geven en door Benny op het kussen op de lege stoel bij het raam gelegd. Een voor een wikkelde hij de doeken af, ont - blootte het onderlijfje en legde de jongen op de knieën van Louis. Het donkere kruintje stak af tegen het witte overhemd,
11 de beentjes wezen vooruitgestoken de kamer in. Alleen het tikken van de kolenkachel doorbrak nog de stilte in de kamer. Buiten denderde er een rijtuig over de kinderkopjes van de Holkerstraat. Benny wachtte even tot het geratel van de wie - len weggestorven was en sprak de lofzegging uit: ‘Geprezen de Eeuwige, die ons geheiligd heeft door zijn geboden en ons de besnijdenis bevolen.’ Hij nam het mes in zijn rechterhand en boog zich over de jongen op Louis’ schoot. Benny was die ochtend al vroeg naar de sjoel aan het Singel gegaan. Het was een winterse dag, een koude zuidwestelijke wind geselde de straten van de stad en voerde zware buien aan. Sjammes Mok had de kachel flink opgestookt, maar dat kon niet voorkomen dat de kou wolkjes maakte op hun war - me adem. Ze zongen het lied van de zee, zoals het siddoer voor elke dag voorschreef. Voor de gelegenheid deden ze het in beurtzang. Voorzanger Sander Colthof zette in, zijn stem dun en raspend. ‘Zingen wil ik voor de Ene, want Hij is hoog verheven; het ros en zijn ruiter stortte Hij in zee.’ Vader Joop antwoordde met zijn volle tenor. ‘Hij is het die mij komt be - vrijden.’ Daarna was Benny als moheel aan de beurt. De an - deren volgden, tot in de laatste regel het volk kon gaan, ‘over het droge, midden door de zee’. Ze zeiden nog de gebeden voor moeder Rika en voor het geluk van de jongen. Na de dienst hadden ze zich gewarmd bij de houtkachel in de ge - lagkamer van hotel De Roskam in de Langestraat. De jonge jenever was rondgegaan en ze hadden elkaar de laatste witzen verteld. Benny voelde de gespannen blikken in zijn rug. De jongen lag stil op de knieën van Louis, die zijn grote harige handen om de beentjes geklemd had. In één beweging pakte hij het
12 roze voorhuidje beet, zette er een klemmetje op en haalde vliegensvlug het mes erlangs. De jongen zette het op een krijsen. Een donkerrood druppeltje viel op het hagelwitte kussen en vloeide uiteen, nog voordat Benny de kans kreeg het met zijn glazen pijpje weg te zuigen. De afgeknepen stem van Joop kwam nauwelijks boven het huilen van de jongen uit: ‘Geprezen Hij, die ons geheiligd heeft en ons bevolen het kind aldus in het verbond van Abraham op te nemen.’ Toen was het de beurt aan de andere mannen. Licht wieg - den hun bovenlichamen mee op het ritme van de Hebreeuwse zinnen. ‘Zoals hij nu in het verbond is opgenomen, zo moge hij opgroeien tot een zoon van de thora , tot rijpheid van het huwelijk, tot een mens van brave werken.’ Benny deed het afgesneden stukje huid in een schaaltje en wond de wild trappelende baby met moeite weer in de witte doeken. Hij legde hem terug op de schoot van Louis, die op - stond en het pakketje triomfantelijk omhoog hield en op zijn rechterhand liet balanceren, zoals ooit Mozes in zijn biezen mandje op het water van de Nijl had gedreven. Vanuit de achterkamer klonken opgetogen stemmen, waar het gemom - pel van de mannen droefgeestig bij afstak. Benny schonk een glas wijn in, sprak de lofzegging uit en noemde de naam: Moshe ben Avraham Joseph, zo zou hij heten. Mozes, de zoon van Jozef, Morie. Hij legde zijn grote hand op het rood aangelopen hoofdje en sprak de wens uit die zo-even al door het kamer geklonken had. ‘Moge hij groeien, rijpen, braaf worden!’ Voorzichtig zette hij het glas aan zijn lippen en nam een slok, doopte een vingertop in de wijn en bevochtigde de lippen van Morie. Het glas gaf hij door. De baby werd weer in de armen van Rika gelegd, ze verdween via de trap uit het zicht.
13 De schalen met gerechten werden binnengedragen, in de voorkamer ging de wijn rond. Er waren geurige challes en dampende kippensoep, en kugel met peren . Na de maaltijd zette Colthof de feestelijke tafelzang uit Psalm 126 in: Als de Ene een keer brengt in de kerkering van Sion, zullen wij zijn als mensen die dromen. Dan is vol van lachen onze mond, van jubel onze tong, dan zullen ze bij de volkeren zeggen: ‘De Ene heeft aan hen grote dingen gedaan!’ Toen de middag vorderde en de schemer langzaam bezit nam van de stad, ging de wind liggen. Gasten kwamen en gingen. Benny vertrok als eerste. Thuisgekomen zette hij zich ach - ter zijn oude secretaire en sloeg het beduimelde besnijdenis - boekje open, dat steeds was doorgegeven als het ambt van moheel van vader op zoon overging. Zijn ogen gleden over de namen, waarvan een aantal steeds terugkwam. Namen die herinnerden aan de tijd waarin de reis van de Eeuwige met zijn uitverkorenen net begonnen was. De Hebreeuwse let - ters leken wel zwarte druppels die zo uit de hemel geval - len en van rechts naar links over het papier uitgerold waren. Voorzichtig doopte hij de punt van zijn kroontjespen in de inkt en schreef Mozes de Liever bij onder aan de lijst.
14 1 2 oktober 1936 – 16 tisjrie 5697 De tafel voelde wankel onder zijn voeten, hij moest goed stil blijven staan. De stoel paste maar net op het tafelblad. Als hij per ongeluk een poot over de rand schoof, kon hij er zomaar vanaf vallen. Morie ging rechtop staan, schikte het witte kleed op zijn rug en liet voorzichtig de leuning los. Het boek lag opengeslagen op de zitting. Even deed hij zijn ogen dicht en ademde diep in. Eén hand legde hij op zijn buik, in de andere hield hij de vergulde jat die zijn vader bij zijn bar mitswe had gekregen, lang geleden. ‘Schouders naar bene - den, goed op twee voeten gaan staan en ademhalen met je buik,’ zei hij tegen zichzelf. Volgens meester Van der Haaren kon je dan pas goed zingen. Hij liet dan de hele klas naast de bank staan en Dudeljo klinkt zijn lied zingen. De thora was toch echt andere koek. Wat waren die zinnen lang als je ze moest zingen! Eerst liet hij zijn stem omhoog gaan, dat was het mooist. Niet in één keer, sommige klanken moest je iets langer vasthouden en laten trillen achter in je keel. ‘Tehahahaabiloochiem!’ Het
15 vingertje van de jat zweefde boven de letters van het boek. Hij was blij dat hij nu nog niet op de tekst hoefde te letten. Dan moest je zo veel tegelijk doen. Dat kwam later wel, net als Hebreeuws leren. Nu bedacht hij maar wat, en het leek er best wel op. De volgende zin liet hij vanuit de hoogte naar beneden tuimelen. Dat was gemakkelijker, dan kon je iets langer met je adem doen. ‘Hastjachochotatov!’ Hij moest toch eens aan zijn vader vragen of hij op voet - ballen mocht. Daar kreeg je een sterke adem van, zei Aron altijd. Zijn vader zou protesteren en zeggen dat het niet goed voor hem zou zijn. En dat het ten koste zou gaan van joodse les. Maar als hij zou vertellen waarom hij het wilde, zou zijn vader vast niet kunnen weigeren. Dat wist hij zeker. Stel je voor dat hij halverwege de dienst wit zou wegtrekken en zou flauwvallen. De letters dansten voor zijn ogen. Hij tuurde in het boek. ‘Pietje keek om de hoek van de deur. Tante Cato sliep. Ze ademde zwaar, de wrat op haar neus bewoog mee.’ Zijn moe - der had het boek voorgelezen, elke avond een hoofdstuk. Samen hadden ze zitten schateren om de streken van Pietje en de Zwarte Hand. Eén keer had hij in zijn pyjamabroek geplast van het lachen. Maar hij moest nu niet gaan lezen. Voordat zijn moeder thuis zou komen moesten alle spullen weer op hun plaats staan. Hebreeuwse zinnen bedenken was best lastig, zinnen die aan de rechterkant van de bladzijde begonnen. Pietje Bell moest je precies andersom lezen. ‘Ik probeer het nog één keer, Max. Dan roep ik jou op voor de lezing.’ Nu pas drong het tot hem door dat Max voorover gezakt was, met zijn kop op zijn buik, en langzaam weggleed van het stoeltje waar hij hem tegenaan gezet had. Zijn lange pluchen oren hingen slap naar beneden. Het zwarte keppeltje gleed af, draaide een sierlijk rondje en bleef roerloos op de vloer liggen.