Leesfragment
1 januari - Nieuwjaar
Nieuwjaarsmorgen op de puinhopen
Toen zeide zijn huisvrouw tot hem: Houdt gij nog vast aan uw oprechtheid? Zegen God en sterf (Job 2:9).
Nieuwjaarsmorgen. Dat mag een wonder zijn. We zijn samen door het oude jaar gekomen. De Heere heeft ons gedragen over de drempel, naar het nieuwe jaar. Een deur is gesloten en toch weer geopend, al is het in het dal van Achor.
Een nieuw begin, geliefde lezer(es). Het is Nieuwjaarsmorgen, en dan op de puinhopen. Puinhopen die tegen ons praten. Puinhopen die zeggen: ‘Wij hebben God op ‘t hoogst misdaan. Wij zijn van ‘t heilspoor afgegaan’ (Ps. 106:4, berijmd). Puinhopen die mij het grote verlies prediken. Er is zoveel achtergebleven in het oude jaar, wat ik eigenlijk niet kan missen.
Nochtans, al valt het niet mee, al is het een onmogelijke zaak om God de Heere groot te maken, ik hoor dat wel te doen. Bedenk dat u alleen verhoogd kunt worden, als u eerst vernederd wordt. En niemand vraagt om een verhoogde Christus, als men geen vernederde Christus heeft leren kennen. Zijn voetstappen te leren volgen in het grootste verdriet.
Job was groot gemaakt. Hij was een door de Heere gerechtvaardigd en geliefd mens. Maar de Heere brengt hem in de diepte. Hij neemt hem veel af; Hij neemt hem alles af.
Daar staan ze: zijn zwart geblakerde schuren. Al zijn kinderen zijn weg; ze liggen in het graf. Niemand heeft hij overgehouden. Zijn vrouw staat tegenover hem en zegt tot hem: ‘Is dat uw God? Is dat uw liefdevolle God? Die gezegd heeft: Ik zal u niet begeven noch verlaten? Zegen God en sterf. ’
Dan komen zijn vrienden. Het zijn bekeerde vrienden. Ze komen op de puinhopen, waar hij met zijn zieke lichaam op zit. Met een potscherf krabt hij zijn zweren. In plaats dat ze medelijden hebben, laten de vrienden hun onwetendheid Ze beschuldigen hem en zeggen: ‘U heeft uzelf in het openbare leven laten zien als een Godvrezend mens. Maar in uw binnenste bent u enkel leugen en bedrog. Daarom zet God u op de puinhopen. ’ Het wordt Jobs beste tijd. Puinhopen kunnen noodzakelijk worden om mij op mijn plaats te brengen. Uit mezelf kom ik er nooit. Hoort hoe hij zingt: ‘Ik weet: mijn Verlosser leeft. ’
Lezen: Job 2:1-9 | Zingen: Psalm 106:4
---
2 januari - Nieuwjaar
Zorgen op de Nieuwjaarsmorgen
Toen hief David en het volk dat bij hem was, hun stem op en weenden, totdat er geen kracht meer in hen was om te wenen (1 Samuël 30:4).
David kon het veertien maanden zonder God uithouden. Gelooft u nog dat hij een bekeerde knecht van God was? Een gezalfde knecht des Heeren, op reis naar de koningstroon? Waar was hij terecht gekomen? In Ziklag. Daar was het goed. Daar kreeg hij rust en vrede. Geen vijand had hij overgehouden. Daar kon hij ‘s avonds zijn hoofd rustig op een kussen neerleggen. Nu, in één keer - want God heeft niet veel tijd nodig - zomaar in één keer ziet hij grote vlammen en dikke rook te Ziklag opstijgen.
Wie had dat gedaan? De Amalekieten? Vergist u niet! Dat heeft God gedaan. Als God Ziklag niet in brand gestoken had, zou David in Ziklag gebleven zijn. Hij zou nooit in de weg van de vernedering naar zijn verhoging gekomen zijn.
Daar komt hij. Hij dacht dat hij smadelijk weggezonden zou worden door Achis. Daar nadert hij de puinhopen met zijn legertje van zeshonderd man. Ze hebben een lange tocht achter de rug. Ik zie hoe zij zich haasten door de poort. Ik zie hoe de gezalfde Gods - misschien kent u het - niet meer kruipt over zijn voorspoed.
David roept, maar niet naar God. Dat moet hij leren. Hij roept naar zijn vrouw. Ze is er niet. Hij roept om zijn kinderen, hij roept in zijn gemis. Alles is hij kwijt. Toen hief David en het volk dat bij hem was, hun stem op en weenden, totdat er geen kracht meer in hen was om te wenen.
Terwijl hij geen antwoord krijgt, hangt er een doodse stilte in Ziklag. Achter hem staan zijn vrienden. Ze hebben hem overal gevolgd.