Terri Blackstock Rooksluier Roman Vertaald door Lia van Aken KokBoekencentrum Uitgevers • Utrecht
7 1 BRENNA Hij verliet me voor een selfi ekoningin met maatje zesen- dertig en wilde niet dat ik daar een drama van maakte. Mijn echtgenoot – die hertrouwd was zodra onze scheiding was uitgesproken – overschatte het domineeskind in mij en on- derschatte mijn moederlijke durf. Ik liet me niet uit het leven van mijn kinderen schrappen. Hij kon niet om me heen en dat zou ik hem laten zien ook. Ik moest alleen nog even bedenken hoe. ‘Daar heb je hem,’ zei mijn zus Georgi, die door het voor- kamerraam naar buiten keek. ‘Het is niet goed dat hij dit doet, Brenna. Het is zijn dag nog niet.’ ‘Vanavond kondigt hij zijn kandidaatschap voor burge- meester aan, daarom wil hij de kinderen nu hebben.’ Ik keer- de me naar de gang. ‘Sophia! Noah! Papa is er.’ Er werd aangebeld op het moment dat mijn achtjarige dochter Sophia op blote voeten en met een korte broek en een My Little Pony-T-shirt aan haar kamer uit kwam. Haar pijpenkrullen vielen voor haar ogen. Ze had de strik eruit gehaald. ‘Waar is je jurk? Waarom heb je je niet verkleed?’ ‘Ik wil hem niet aan,’ zei ze. ‘Hij kriebelt.’ ‘Goed zo,’ zei Georgi.
8 Ik wierp haar een scherpe blik toe en wendde me weer tot mijn dochter. ‘Lieverd, papa wil graag dat je die jurk aantrekt.’ ‘Ik wil thuisblijven. Het is zijn dag niet.’ ‘Weet ik, lieverd, maar het is een bijzondere avond nu de campagne begint, dus ik doe mijn best om met hem mee te werken.’ Weer werd er aangebeld. Ik haalde diep adem en deed open. Daar stond de man van wie ik vroeger had gehouden, zijn karakter was me nu zo duidelijk. ‘Ze zijn nog niet klaar,’ zei ik. ‘Waarom niet?’ Hij kwam binnen alsof hij thuis was, hoe- wel hij hier nooit gewoond had. Hij keek naar Sophia en toen weer naar mij. ‘Waarom kun je het kleinste dingetje wat ik vraag niet gewoon doen, Brenna? Ik wilde dat ze de jurk droeg die Rayne voor haar gekocht heeft.’ ‘Ze heeft een hekel aan die jurk.’ ‘Kan me niet schelen. Ze trekt hem aan. Dit is een be- langrijke gebeurtenis.’ ‘Hoi, pap,’ zei Sophia gedwee. ‘Hoi, schat.’ Hij wierp me nog een blik toe. ‘Kon je niet eens haar haar doen?’ ‘Ze heeft alles weer uitgedaan. Zo erg vindt ze het om te gaan.’ ‘Sophia, ga naar je kamer en trek die jurk aan. Rayne zal je haar doen in de auto aangezien je moeder het niet schijnt te kunnen.’ ‘Doe niet zo misselijk tegen haar, Jack,’ zei Georgi. ‘Georgi, hou op,’ zei ik. Ze vonden het beiden geen pro- bleem om te bekvechten waar de kinderen bij waren, maar dat stond ik niet toe. ‘Noah!’ riep ik, terwijl Sophia haar kamer weer in ging. Noah van vier kwam tevoorschijn, gelukkig nog in het
9 pakje dat ik hem had aangetrokken. ‘Ik heb het warm,’ zei hij, en hij keek met een smekende blik naar zijn vader. ‘Dat komt wel goed, jongeman. Je ziet er heel chic uit.’ ‘Ik vind chic stom.’ ‘Ik heb gummibeertjes in de auto.’ Noah hapte naar adem. ‘Echt?’ ‘Alleen voor kinderen die hun mooie kleren aanhouden.’ ‘Ik weet niet of gummibeertjes en mooie kleren goed samengaan,’ bracht ik hem onder de aandacht. ‘Misschien moet je dat terugnemen.’ ‘Daar is geen tijd voor. Ik voer ze hem wel een voor een.’ ‘Nee!’ zei Noah. ‘Ik wil ze vasthouden.’ Jack negeerde hem en keek de gang in. ‘Sophia!’ Ze kwam haar kamer uit; dit keer had ze haar jurk wel aan en ze had de strik weer in haar haar gedaan. Hij zat scheef en hing halverwege haar voorhoofd. Ik haalde hem eruit en zette het clipje goed vast, in de hoop dat Rayne haar dan niet zou kwellen. Ik bukte en gaf haar een kus. ‘Lief zijn, hè? Het is voorbij voordat je het weet.’ Ik pakte het rugzakje van Noah. ‘Hier zit zijn inhalator in. Hou die in de buurt. Je weet maar nooit of er iemand gaat roken of parfum op heeft of… weet ik veel.’ ‘Hij is taaier dan je denkt,’ zei Jack. ‘Hij moet wel kunnen ademen om taai te zijn. Alsjeblieft. Als Rayne op hem moet passen, vertel haar dan waar hij is.’ ‘Papa, krijg ik ook gummibeertjes?’ vroeg Sophia. ‘Een paar misschien, als je niet zeurt over die jurk. Dan kwets je Rayne.’ ‘O, ja, Jack?’ Georgi zette haar handen in haar zij. ‘En dat zeg jij in dit huis?’ ‘Ik had het niet tegen jou,’ snauwde Jack. ‘Wat doe jij hier eigenlijk?’
10 ‘Ik ben op bezoek bij mijn zus,’ zei ze uitdagend. ‘Denk erom dat die kinderen niet speciaal gemaakt zijn om jou goed te laten overkomen voor de burgemeestersrace.’ ‘Georgi!’ zei ik weer. Sophia keek naar me op, maar hield wijselijk haar gedach- ten voor zich. Ik kuste de kinderen en keek hen na toen Jack hen meenam. ‘Tot morgen! Ik hou van jullie!’ riep ik hun na. Niemand reageerde. In de auto ging het licht aan en ik zag mijn tegenstandster zitten. Ze droeg een top van goudlamé en leek meer op een studente dan op een stiefmoeder. Maar ja, ze was zelf haar tienerjaren net te boven geweest toen hij met haar trouwde. Ik moest me inhouden om de deur niet dicht te smijten. Toen ik me omdraaide, stond mijn zus vlak achter me. ‘Zag je wat dat mens aanhad?’ vroeg ze. ‘Hoe zou ik dat niet hebben kunnen zien?’ ‘Je moet kwaad worden, Brenna. Je moet vechten als een razende.’ Niet te geloven. ‘Denk je dat ik niet razend ben? Denk je dat ik het leuk vind om mijn huis uit te moeten, fi nan- ciële problemen te hebben en mijn kinderen aan hem mee te geven, terwijl het niet eens zijn dag is? Geloof me, ik ben razend. Ik wil alleen niet dat de kinderen die gevatte opmerkingen van jou horen. Ik wil het niet nog moeilijker voor hen maken.’ ‘Jij denkt dat hij van gedachten verandert over de voog- dijrechtszaak, als je hem de kinderen maar op aanvraag geeft. Maar dat doet hij niet. Hij moet de kinderen hebben om de rol van perfecte familieman te kunnen spelen, zodat de mensen vergeten dat hij zijn vrouw bedrogen heeft.’ ‘Dat denk ik helemaal niet. Zijn váder spant die rechtszaak aan, dus er is geen sprake van dat Jack zijn eis laat vallen.
11 Maar ik wil wel redelijk overkomen bij de rechter.’ ‘Brenna, je moet niet zo redelijk zijn. Wees kwaad. Kanali- seer die woede en laat hem niet over je heen lopen. Ik vind het al brutaal dat hij je zelfs maar in de ogen durft te kijken terwijl hij je een proces aandoet. Je moet wat doen, Brenna. Je hoofd moet helder zijn.’ Ik antwoordde niet. Ik wist wat ze bedoelde. Ik ging naar de speelkamer en ruimde het speelgoed op, gooide het in de mand. ‘Geen weldenkende rechter zou die kinderen van hun moeder afnemen,’ mopperde Georgi. ‘Tenzij Jacks vader de rechter omgekocht heeft,’ zei ik. ‘En we weten allebei dat dat mogelijk is.’ ‘Dan moeten we het hem moeilijker maken om dat te doen.’ Ze haalde haar telefoon uit haar tas op de bijzettafel naast de bank en typte iets in. ‘Ik ga haar volgen op sociale media. Foto’s bewaren van haar in dat pakje. Die kun je aan de rechter laten zien als bewijs dat ze niet eens bij die kinderen in de buurt zou moeten komen, laat staan beslissingen over hen nemen. En we weten allebei dat Jack ze bij een oppas dumpt als hij ze krijgt. Hij wil ze niet echt. Hij wil alleen niet dat jij ze krijgt.’ Ik ging naar de badkamer en deed de deur dicht. Ik kniel- de, reikte onder de wasbak en haalde helemaal achter uit het badkamerkastje het minifl esje dat ik daar had opgeborgen. Ik opende het en klokte de hele inhoud in twee slokken naar binnen. Toen zette ik het lege fl esje terug op zijn plaats. Ik ging op de grond zitten, met mijn hoofd tegen de muur en wachtte tot mijn hartslag kalmeerde. ‘Brenna, je telefoon gaat,’ riep Georgi door de deur. ‘Zal ik opnemen?’ ‘Ja, doe maar,’ riep ik terug. Toen ik de badkamer uit kwam, had ze mijn telefoon op
12 luidspreker staan. De stem van onze moeder klonk hoger dan anders. ‘Praat eens rustig,’ zei Georgi. ‘Ik kan je niet verstaan. Wat is er gebeurd?’ ‘Hij komt eruit,’ schreeuwde mijn moeder. ‘Hij heeft gratie gekregen. Roy Beckett komt deze week naar huis!’ Georgi gaapte me met open mond aan en zei toen: ‘Hoe heeft dat kunnen gebeuren?’ ‘Hij heeft gratie aangevraagd bij de gouverneur. Mijn ad- vocaat zei dat hij een heel verhaal had opgehangen over dat hij onschuldig is en ten onrechte veroordeeld, en kennelijk heeft hij de gouverneur overtuigd. Vergeet de jury. Die man deelt links en rechts gratie uit aan mensen.’ Hoorde ik dat goed? Ik griste de telefoon uit Georgi’s hand. ‘Wacht. Dus hij kan zomaar een veroordeelde moor- denaar gratie geven en vrijlaten? Hadden wij niet de kans moeten krijgen om daarover mee te beslissen? Praten ze niet met de familie van het slachtoff er?’ ‘Ik denk dat het hem niets kan schelen hoe wij ons voelen. De gouverneur zei dat het, zelfs al is Beckett wel de dader, een passionele moord was die waarschijnlijk niet nog een keer zou plaatsvinden.’ ‘Tenzij hij drinkt en in een vechtpartij terechtkomt.’ ‘Je vader heeft niet met hem gevochten. Hij is weggelopen.’ ‘Weet ik. Maar toch…’ Ik zweette nu en was een beetje misselijk. ‘Wanneer komt hij thuis?’ ‘Waarschijnlijk morgen, zeiden ze.’ Mijn hart bonsde en ik zag dat Georgi het ook moeilijk had. Ze pakte haar tas en veegde een paar tranen weg. ‘Ik moet gaan.’ ‘Georgi…’ zei mijn moeder. ‘Mam, ik bel je zo terug,’ zei ik. Ik beëindigde het gesprek
13 en liep naar mijn zus toe, maar ze weerde me af. ‘De wereld is volkomen krankzinnig geworden. Roy Bec- kett weer op straat en jouw echtgenoot doet de beste moeder van de wereld een proces aan om de voogdij af te pakken. Ik kan het niet uitstaan.’ ‘Ex-echtgenoot,’ fl uisterde ik. ‘Ik ga. Ik moet mensen vertellen dat dit gebeurt. Waar- schuwen.’ ‘Ja.’ Ze veegde haar blonde haar naar achteren en liet het toen in haar gezicht vallen. Voordat ze de deur uit liep, draaide ze zich naar me om. ‘Probeer vannacht te slapen. Ik meen het. Niet doen wat je doet, hè?’ ‘Komt goed,’ loog ik. ‘Bel me als je me nodig hebt.’ ‘Doe ik.’ ‘En als je niet kunt slapen, ga dan schrijven.’ Ik knikte en keek haar na toen ze wegliep. Schrijven was een goede manier om te ontsnappen aan de werkelijkheid. Als ik mezelf vanavond alleen maar kon motiveren. Toen de rest van mijn leven moest worden herschreven, had ik een volle tien jaar niet kunnen schrijven. En ik wist nog niet hoe mijn eigen plot moest gaan. Toen ik de deur dichtdeed, voelde het huis, dat ruim hon- derdvijfentachtig vierkante meter kleiner was dan mijn vo- rige, toch enorm. En leeg ook. Ik ging naar de keuken en pakte een grote fl es wijn. Wijn was toch niet zo erg? Niet zo erg als pure wodka. Ik had alleen een beetje verdoving nodig. Gewoon om de scherpe kantjes eraf te halen. Ik schonk een groot glas wijn in, belde mijn moeder terug en liet haar tekeergaan, terwijl ik dronk.
14 Al snel voelde ik me een beetje meer verdoofd, maar het was niet genoeg. Na het telefoongesprek staarde ik naar het lege glas en verachtte mezelf. Waar was ik mee bezig? Ik ging me door Jack Hertzog of Roy Beckett toch niet in de afgrond laten storten? Maar ik voelde me als een kind dat over een smal muurtje loopt. Ik zou ongetwijfeld vallen. Ik liep naar de bank en opende mijn laptop. In plaats van Word te openen, waar mijn fragmentarische fi ctiepogingen in veelbelovende mappen stonden geparkeerd, ging ik naar Facebook en zag dat Rayne al iets gepost had. Ze zat op de achterbank tussen mijn duidelijk mokkende kinderen en trok zoals gewoonlijk een duckface. Noah en Sophia vertrokken hun mond in een vreugdeloze nepglimlach. ‘Ik met mijn snoesjes,’ had Rayne geschreven. Drie dozijn van haar beste vrienden en vriendinnen had al commentaar geleverd. Ik klapte de laptop weer dicht en liep met mijn glas naar de keuken. Ik besloot niet nog een glas in te schenken en zette het in de gootsteen. Ik pakte de kurk met de bedoeling die weer in de fl es te doen. Maar voordat ik het zelfs maar besloten had, schonk ik toch nog eens in. Ik zou drinken tot ik in slaap viel. En morgenochtend een sportdrankje achteroverslaan en me naar Georgi’s boetiek slepen om te werken. Georgi mocht niet vermoeden wat ik had gedaan om het vol te houden. Dan stopte ze me meteen in een ontwenningskliniek. Als mijn vader nog leefde, zou hij opnieuw gestorven zijn als hij te weten kwam dat een van zijn dochters alcohol dronk, helemaal zo veel als ik. De domineesdochters dienden onberispelijk te zijn. Georgi was het probleemkind geweest, met haar relaties met foute mannen en een huwelijk van vijf weken. Maar nu was ze ondernemer en deed ze het ondanks
15 de verkeerde keuzes in haar jeugd goed, en was ik degene die dronk om het leven aan te kunnen. Ik was blij dat hij het niet wist. En wat zou hij ervan vinden dat de man die hem vermoord had vrijkwam? Ik ging naar mijn slaapkamer, waar ik me nog steeds niet thuis voelde. Ik had nog niet alle dozen helemaal uitgepakt. Ik had me meer op de kinderslaapkamers en de woonka- mer en de keuken gericht, zodat Noah en Sophia zich thuis zouden voelen. Ik ging voor de spiegel staan en keek naar mezelf. Mislukking, slachtoff erschap en haat maakten een mens niet mooier. Maar ik wist niet hoe ik het kon ver- anderen. Ik moest mijn woede op een strategie voor de rechtszaak richten. Ik dronk nog wat meer en kroop in bed. De situatie zou niet op korte termijn verbeteren. Het beste wat ik kon doen, was volhouden en bidden. Maar ik betwijfelde of God nog naar me luisterde.
17 2 NATE Vanuit de lucht was het vuur prachtig, het brandde in een neonboog langs de berghelling naar beneden en bewoog razendsnel en met een zekere elegantie. Maar de elegantie was alleen voor het oog. Ik wist dat het vuur in werkelijkheid een monster was dat de helling af kroop en alles wat het op zijn weg tegenkwam verzwolg. De fatale wind striemde mijn oren terwijl ik in het open luik van het vliegtuig stond en probeerde het doel te halen dat onze spotter had vastgesteld. Door het donker zou het een zware strijd worden, maar van dit soort uitdagingen kreeg ik alleen maar meer adrenaline. Ik keek naar de huizen slechts een paar kilometer lager dan de brand. De lichtjes die ik vanuit de lucht kon zien, twinkelden knus en hadden iets kalms. Het had mijn geboorteplaats Carlisle kunnen zijn. Vermoedelijk waren de meeste inwoners binnen, want er waren weinig koplampen op de wegen te zien, en werden ze afgeleid door huiswerk en tv-series, footballwedstrijden en dansles, kinderen naar bed brengen en gebeden opzeggen. Van hier bezien wees niets in het stadje op iets verontrustends. Deze brand had drie dagen gewoed in een tamelijk beperkt gebied, maar omdat de andere teams van brandweerparachu- tisten en blusheli’s tot de vorige dag bezig waren geweest met
18 de bestrijding van enkele branden verder naar het noorden, had deze minder prioriteit gekregen. Het brandseizoen had langer geduurd dan anders en iedereen was er inmiddels klaar mee, maar met de voortdurende droogte leek er nog geen eind aan te komen. We zouden vannacht niet slapen en het zou geen aangenaam werk zijn. De hele nacht zouden we bomen neerhalen met een kettingzaag om een brandbaan te maken, een kale strook waar het vuur zou stoppen omdat er niets was om te verbranden. Ik wilde dat er zonlicht was om ons bij te staan, maar dat zou gauw genoeg komen. Ik controleerde mijn parachute, terwijl de piloot naar het doel vloog, enkele kilometers ten zuiden van de bewegende boog van vlammen. ‘Oké!’ schreeuwde ik naar mijn team Hotshots achter me. ‘Tot straks in de smeltoven!’ Ik slingerde me door de deuropening van het vliegtuig, terwijl adrenaline en dopamine door mijn lijf stroomden. Het wende nooit. Boven het geluid van de wind die om mijn oren joeg, hoorde ik de uitroep van de teamgenoot die na mij was gesprongen. Ik telde de seconden af die ik door de lucht viel, liet de zwaartekracht zijn gang gaan en toen trok ik aan het koord. De parachute klapte als een paddenstoel open en rukte me uit de greep van de zwaartekracht nu de wind het overnam. Om me heen gingen een voor een meer parachutes open en met grote precisie zweefden ze allemaal naar het doel. Een tweede vliegtuig vloog over ons heen en er sprong nog een team naar buiten. Ik landde een paar meter van mijn doel, de parachute trok me mee en ik kwam rennend tot stilstand. Terwijl anderen om me heen de grond raakten, verzamelde ik mijn parachute en stopte hem terug in zijn hoes. Later zou ik hem opnieuw inpakken, als ik ruimte had om het op de juiste manier te
19 doen. De kist met onze benodigdheden, kettingzagen en zo, zweefde aan een afzonderlijke parachute naar beneden en de daartoe aangewezen mannen vingen hem op en brachten hem naar de juiste plek. We verspreidden ons in een rij over de berg met onze motorkettingzagen en Pulaski’s – een gereedschap waarmee we konden hakken, schrapen, schillen en graven – en be- gonnen struiken te slopen en bomen om te hakken zodat de brand een natuurlijke dood zou sterven voordat hij een bedreiging vormde voor het stadje beneden. Het lawaai was oorverdovend, met die snorrende zagen overal om me heen en de razende vlammen die over het landschap bewogen. Ik keek langs de berg omhoog en zag de geeloranje gloed van vlammen op ons afkomen. In dit tempo, en als er niets verkeerd ging, had de brand nog een paar uur nodig om ons te bereiken. Maar binnen een paar minuten draaide de wind en trok aan tussen de bomen die wij op het oog hadden voor onze brandbaan. Gevoed door de nieuwe windvlagen, explodeerde de brand alsof er een bom in het midden was gegooid. De vlammen schoten over ons heen en achter ons omhoog, en verspreidden zich met ongebreidelde kracht. ‘Ik heb hulp nodig!’ schreeuwde Bull een paar meter bo- ven me. Zagen werden neergegooid en gereedschap werd achter- gelaten terwijl de teamleden die het dichtst bij Bull waren, hem uit de vlammen probeerden te krijgen. ‘Zoek dekking, Cap!’ schreeuwde Hill tegen me. De adrenaline pompte door me heen, terwijl ik mijn noodde- ken tevoorschijn haalde, een dunne deken die ik over mezelf heen kon gooien als ik er niet uit kon komen. Onder me zag ik twaalf of meer mannen die de vuurzee probeerden te
20 ontvluchten en ik schreeuwde naar de mannen boven me dat ze mee moesten komen. Ik sloeg de deken om me heen en probeerde de helling af te rennen, buiten bereik van het vuur te komen. Het team dat voor ons was ingevlogen, was al beneden en bezig een greppel te graven die gebruikt werd om de gecontroleerde tegenbranden aan te steken, die alles zouden verteren tussen de brandgang en de razende vuurzee. Maar die tegenbranden zouden een bedreiging vormen voor de nu achtergebleven mannen. ‘Er is geen tijd meer!’ schreeuwde T-Bird, de kapitein van het tegenbrandteam. ‘We moeten hem aansteken. Het is onze enige hoop.’ ‘Niet voordat al mijn mannen eruit zijn!’ schreeuwde ik terug. ‘Er is een dorp hierbeneden en ik ben verantwoordelijk als het in vlammen opgaat!’ Hij draaide zich om en gaf het bevel. De moed zonk me in de schoenen toen ze de gecontroleerde brand aanstaken, wat moeilijk ging vanwege de windrichting. Ik keek reikhalzend uit naar de rest van mijn mannen aan de andere kant. Toen draaide ik me vertwijfeld om en probeerde de mannen die het gehaald hadden te tellen. De helft was nog weg. Ik veegde met mijn mouw het zweet van mijn voorhoofd en rende naar ze toe. Ik was bijna bij de brandlijn, maar T-Bird greep me vast en trok me terug. ‘Waar denk jij dat je heen gaat?’ ‘Mijn team halen!’ schreeuwde ik en ik rukte me los. Ik stoof naar een smalle plek tussen de vlammen, richting de oostelijke kant van het vuur, terwijl ik de cirkeltjes van vlammen die zich om me heen verspreidden probeerde te ontwijken. Ik zwaaide de vlammen van me af met mijn metallieke
21 deken en zag dat mijn mannen een open plek hadden ge- vonden en verwoed een nieuwe brandbaan groeven lood- recht op de al aangestoken brand. ‘Zijn jullie gek geworden?’ schreeuwde ik boven het lawaai van de vlammen uit. ‘Maak dat je wegkomt!’ ‘Daar staat een huis, Cap!’ schreeuwde Gator terug. Zijn gezicht lichtte op in de gloed van het vuur. Hij groef hard- nekkig door. ‘Ik zag licht branden! Er zijn mensen binnen!’ Ik keek langs de mannen heen en onderscheidde zo’n duizend meter omhoog tussen de bomen door een huis. Het was alleen zichtbaar omdat door een van de ramen zwak licht scheen. Ik draaide me om om de brand in te schatten, die snel dichterbij kwam en schreeuwde ten slotte: ‘Ik ga naar binnen! Jullie maken dat je wegkomt! Nu! Dat is een bevel!’ De vlammen kwamen dichterbij en met het zweet op mijn rug en voorhoofd rende ik de heuvel op. Mijn uit- rusting woog vijftig kilo, maar het voelde als vijfhonderd. Tegen de tijd dat ik het huis bereikte, snakte ik naar adem en het voelde alsof mijn ruggengraat was gebroken, maar ik zette door. Ik zigzagde tussen de dennen om het huis door, dennen die in vlammen zouden uitbarsten als de brand ze bereikte. Ik bonkte op de deur en gebruikte toen de bijl in mijn riem om hem in te slaan. Ik stormde naar binnen. ‘Brand!’ schreeuwde ik en ik vloog de trap op. ‘Iedereen naar buiten!’ Ik nam de trap in een paar sprongen en schreeuwde dat iedereen wakker moest worden. Ik ging de slaapkamer bin- nen waar licht brandde en zag twee huilende kinderen. Ze waren zich duidelijk kapot geschrokken van mijn geschreeuw. ‘Kom, jongens!’ schreeuwde ik. ‘Er is brand buiten en we moeten maken dat we wegkomen. Nu!’ Een van de kinderen gilde, maar ik tilde ze allebei op, pakte
22 de punt van een deken en sleurde die van het bed om over hen heen te gooien. Zo gingen we op weg. ‘Papaaa!’ gilde een van de kinderen toen we bij de deur waren. De twee volwassenen in huis kwamen hun kamer beneden uit rennen. ‘Brand! Nu ontruimen!’ schreeuwde ik. ‘Kom mee! Achter mij aan.’ Een hond begon te blaff en. De vrouw zag de vlammen door de deur en gilde: ‘Waarom hebben ze ons niet eerder gewaarschuwd?’ ‘Bij elkaar blijven!’ riep ik en ik gooide hun mijn nood- deken toe. ‘Sla deze om je heen en kom mee.’ De vader pakte de hond op en ik ging hun voor naar bui- ten. De brand had de eerste den al bereikt en de vlammen schoten omhoog als raketten. ‘Deze kant op!’ Ik leidde hen naar het minst gevaarlijke deel van de brand. ‘Er is geen uitweg!’ schreeuwde de man. Ik vond een open plek en liep erheen. ‘Volg mij maar.’ Ik leidde hen door de vlammen, de helling af naar de proviso- rische greppel die mijn mannen aan het graven waren. ‘Die kant op rennen!’ schreeuwde ik. Ik gaf een van de kinderen aan zijn vader, hij zette de hond neer en greep zijn kind, terwijl de moeder het andere kind pakte. Ze gingen op weg de helling af, maar de vlammen schoten al over de berg. Verward bleven ze staan. Ik keek rond, op zoek naar een uitweg, maar het leek of ze ingesloten waren. Ik overwoog hun allemaal te zeggen dat ze met hun gezicht naar beneden op de geschroeide plekjes op de grond moes- ten gaan liggen, in de hoop dat de brand over hen heen zou gaan. Maar het viel niet te zeggen hoelang ze daar zouden moeten liggen, terwijl ze werden omringd door vlammen,
23 met niets anders dan rook om in te ademen… En er was geen garantie dat de dekens van folie hun kleren en vlees zouden beschermen als de vlammen over hen heen raasden. Links van me hoorde ik stemmen en ik vermoedde dat ik dicht bij de vuurlijn was waar de tegenbranden waren aangestoken. De hitte brandde door mijn uitrusting heen en mijn huid was glad van het zweet. ‘We moeten er daar doorheen,’ riep ik tegen de vader, en ik wees. ‘Hier is de vuurlijn dun. Als we erdoorheen ren- nen, lopen we misschien brandwonden op, maar we maken tenminste een kans.’ De moeder gilde toen de vlammen dansend dichterbij kwamen. Ik greep de foliedeken uit haar handen en gooide hem over haar hoofd, sloeg hem om het kind heen. Ze gilde omdat ze niets kon zien, maar ik rende met haar door de vlammen. Mijn ene broekspijp vloog in brand, maar ik kreeg moeder en kind aan de andere kant en liet hen los. Toen draaide ik me om naar haar man. Hij deed wat wij hadden gedaan na met de deken van het kinderbed en stormde door de vlam- men. Ik gooide me op de grond en rolde om de vlammen op mijn been te doven. Toen ik weer stond, kwamen mijn mannen haastig naar ons toe. ‘Zorg voor hen!’ schreeuwde ik. Een van de mannen overhandigde me een andere noodde- ken en terwijl ik die om me heen sloeg, ging ik de vuurzee weer in om de blaff ende hond op te pakken. ‘Kom, kerel, we slaan ons er samen doorheen.’ De hond begon te janken. Een van mijn mannen was achter me aan gekomen. Hij bedekte de hond en mij met nog een nooddeken en leidde ons door de vlammen. De hond sprong uit mijn armen en voegde zich bij zijn familie. Het drong tot me door dat mijn rechterarm in brand
24 stond en vlammen likten langs mijn zij. Ik stortte neer op de grond en probeerde op adem te komen terwijl ik omrolde, maar mijn longen werden slechts gevuld met rook. Ik keek om me heen, telde de hoofden en probeerde vast te stellen of al mijn mannen er waren. Ik telde veertien silhouetten, maar wist niet zeker of ze allemaal van mijn team waren. Ze waren nog steeds aan het graven. De vuurlijn deed zijn werk en doofde het vuur voordat het het dorp beneden bereikte. ‘Haal een brancard!’ hoorde ik iemand schreeuwen terwijl er vlekken voor mijn ogen verschenen. ‘Nate, hou vol, maat!’ ‘Het gaat wel,’ bracht ik verstikt uit, maar toen kreeg ik een hoestbui. Ik voelde dat ze op mijn benen sloegen, op mijn ribben, mijn arm, dat ze mijn uitrusting afdeden en mijn kle- ren openmaakten. Boven me hoorde ik de propeller van een helikopter en de wereld leek te smelten en op te gaan in de rookdeeltjes om me heen, terwijl ik steeds verder wegzonk.