dr. a. van de beek Spreken over God Hoofdlijnen van de theologie dr. a. van de beek Spreken over God De draagbare Bram van de Beek Samenvatting van zijn dogmatiek Dit boek is een verkorte weergave van de zesdelige serie ‘ Spreken over God’. Het denken over Christus als de open baring van Gods wezen bepaalt alle thema’s van de theologie. Jezus heeft zijn plaats in de geschiedenis van Israël en zijn komst is de vervulling van alle beloften aan dat volk. God de Vader is allereerst zijn Vader en de schepping is door Hem ge maakt en draagt zijn merktekenen. Spreken over God is bedoeld voor studenten theologie en voor iedereen die in theologie geïnteresseerd is. br am van de beek is emeritus hoogleraar symboliek van de Vrije Universiteit in Amsterdam en bijzonder hoogleraar systematische theologie aan de Universiteit van Stellenbosch (Zuid Afrika). ‘Van de Beek trekt zich niets aan van actuele theologische debatten, jaagt met plezier de lezer tegen zich in het harnas en stelt op die manier prikkelende en indringende vragen.’ – Trouw Van de Beek – Hoofdlijnen.indd 1,3 06-04-20 08:59
Dr. A. van de Beek Spreken over God Hoofdlijnen van de theologie KokBoekencentrum Uitgevers ● Utrecht
Woord vooraf In 1996 verscheen het eerste deel van de serie ‘Spreken over God’. Aanvan- kelijk was de bedoeling een aantal delen van beperkte omvang te schrijven als handboek voor studenten. Al spoedig bleek echter dat er meer ruimte nodig was om positie te bepalen in de theologische discussies en gingen de studies veel verder dan het niveau van een handboek. Nu alle afzonder- lijke studies geschreven zijn, is het nodig om een laatste deel te schrijven als samenvattende conclusies van het gedane onderzoek. Dit kan dienen om alles nog eens voor ogen te krijgen voor hen die de afzonderlijke delen hebben gelezen, maar ook als introductie voor hen die geïnteresseerd zijn, waarna zij vervolgens in de andere delen de onderliggende argumentatie en de bijbehorende discussies kunnen vinden. Het boek is geen samenvatting in de gebruikelijke zin. De teksten zijn volledig nieuw en te lezen als een doorlopend vertoog. Waar nodig zijn nieuwe gezichtspunten toegevoegd op grond van voortgaand onderzoek of vanwege discussies die recent zijn opgekomen of nieuwe aandacht hebben gekregen. Het boek is bedoeld voor studenten theologie en verder voor ieder die in theologie en in de klassieke inhoud van het christelijk geloof geïnteres- seerd is.
Inhoud Inleiding 1. God is Jezus van Nazaret 1.1. Jezus is de HEER 1.1.1. Jezus is God 1.1.2. Volgens de apostelen 1.1.3. Gods openbaring 1.2. Waarachtig mens 1.2.1. De minste van de mensen 1.2.2. Jezus’ biografi e 1.3. Mag het iets minder? 1.3.1. Adoptianen 1.3.2. Gnostiek 1.3.3. Arius 1.3.4. Apollinaris van Laodicea 1.3.5. Nestorius 1.3.6. Chalcedon – het concilie van het Westen 1.3.7. Oost en West gescheiden: drie concilies en een scheuring 1.4. Genadeleer 1.4.1. Hoe krijgen wij deel aan de genade? 1.4.2. Voor onze zonden 1.4.3. Inculturatie 1.5. Christelijk geloof en de andere godsdiensten
2. Israël – het heil is uit de Joden 2.1. Jezus is een Jood 2.2. De gezalfde van de HEER 2.3. Lijden 2.4. De koning en de tempel 2.5. Het land 3. De eschatologie en de Heilige Geest 3.1. Gegroeid in Israël 3.1.1. God doet recht 3.1.2. Gedragen door hoop 3.2. Vervuld in Jezus 3.2.1. Gods komen in Jezus 3.2.2. De kairos van Christus 3.3. De Geest als komen van God 3.3.1. De Geest en Christus 3.3.2. De Geest in mensen 3.4. De eschatologische gemeenschap 3.4.1. De doop 3.4.2. De gaven van de Geest 3.4.3. Het koningschap van God onder het kruis 3.4.4. De eucharistie 3.5. Het einde 3.5.1. Apocalyptiek 3.5.2. Opstanding van het vlees 3.5.3. Verlangen en oordeel 4. De kerk 4.1. De kerk als woonplek van God in de Geest 4.2. De kenmerken van de kerk 4.2.1. Eén 4.2.2. Heilig 4.2.3. Katholiek 4.2.4. Apostolisch 4.3. Een zuivere kerk 4.4. De kerk bij Christus bewaren 4.4.1. Het ambt 4.4.2. De Schrift 4.4.3. Het Symbool
4.5. De kerk in de wereld 4.5.1. Th eocratie 4.5.2. Profetische kritiek 4.5.3. De kerk als alternatieve samenleving 4.5.4. De kerk als eschatologische gemeenschap 4.6. Geloofseducatie 5. Schepping 5.1. Geen scheppergod, maar de HEER is schepper 5.2. Door Christus zijn alle dingen geschapen 5.3. Problemen met de belijdenis van de schepper 5.4. Een staat der rechtheid 5.5. Christus en de wereldgeschiedenis 5.5.1. Het herstelmodel – een driedeling 5.5.2. Het vooruitgangsmodel – eenheid 5.5.3. Het crisismodel – een tweedeling 5.6. Voorzienigheid 5.7. Symbolen van het heil 5.8. Vrije wil 5.9. Het beeld van God 5.10. Scheppingsordeningen 5.11. Alle onzienlijke dingen 6. God de Vader 6.1. De eigenlijke God 6.2. De Vader in de Bijbelse theologie 6.2.1. Het Oude Testament 6.2.2. Het Nieuwe Testament 6.3. Rationaliteit van het geloof 6.4. De almachtige 6.5. Drie-eenheid 6.6. Gebed 7. Altijd dat kruis Registers Bijbelplaatsen Namen Begrippen
Inleiding Christelijke theologie begint bij Christus. De eerste en fundamentele be- lijdenis van de kerk is: ‘Christus is de HEER’ (1 Kor. 12:3; Fil. 2:11). Er is slechts één defi nitief criterium voor goede theologie: gaat het om Chris- tus? De basishouding van een christelijk theoloog is wat Paulus zegt: ‘Ik ben verzekerd dat geen schepsel ons kan scheiden van de liefde van God in Christus Jezus’ (Rom. 8:38v). We hangen alleen van Christus af. Nie- mand heerst over ons dan Hij alleen en Hij heerst over ons met de macht van zijn liefde waarin Hij zichzelf voor ons zondaars in de dood gegeven heeft. Christen zijn betekent uit deze bevrijding leven, die een bevrijding van alle machten is, en het meest van de macht van mijzelf. Niets kan mij scheiden van Christus. Dit geloof geeft een ongekende vrijheid. Het geeft vrijheid om te leven en vrijheid om te ontdekken. Het geloof in Christus reikt veel verder dan alleen de vergeving van onze zonden. We worden totaal in de vrijheid gesteld. Als het om wetenschap gaat zijn we vrij om te ontdekken. We ontmoeten overal de grootheid van God. We hoeven niet bang te zijn dat we op fenomenen stuiten die ons het eeuwige leven kosten of van God afbrengen. De grootte van de planeet Saturnus kan ons niet scheiden van de liefde van Christus, evenmin als de Big Bang of miljoenen jaren van evolutie. Alles wat we ontdekken is alleen tot meerdere glorie van God, een theater van zijn heerlijkheid. We zitten niet vast aan voorgeschreven wetten die we niet kunnen overtreden dan op straff e van het verlies van Gods genade. Ptolemaeus schrijft ons niet voor hoe het heelal in elkaar zit. We mogen het zelf onderzoeken. Alles wat je ziet zijn letters in een schoon boek en ze schrijven de heilige naam van God.
12 inleiding Vóór alles gaat te onderzoeken wat deze vrijheid is en daarom: wie Chris- tus is. En wie ‘Christus’ zegt, zegt ‘de Schrift’. De exegese van de Schrift is de basis van alles wat waar is. Daar is de bron van onze vrijheid. Veel mensen denken dat de Schrift onze vrijheid inperkt. Het tegendeel is waar. Nergens is er groter vrijheid dan in de Schrift. Alles mag gezegd worden en alles mag doordacht worden. Niets heeft macht over ons. Slechts één is Heer over ons: Jezus Christus en ‘Christus heeft ons bevrijd opdat wij in vrijheid zouden leven’ (Gal. 5:1). Nu zouden mensen geen mensen zijn als ze niet met deze vrijheid aan de haal zouden gaan. Mensen zijn geneigd om de vrijheid zelf in te vullen, niet als geschonken vrijheid maar als te claimen vrijheid. Echte vrijheid bestaat uit een houding van ontvangen, open voor alles, omdat niets ons kan schaden en alles ons van Gods vaderhand in Christus toekomt. Geclaimde vrijheid bestaat uit een houding van afsluiting: ik mag helemaal mezelf zijn en de rest doet er niet toe. Ten diepste is dit geen vrijheid maar expressie van de grootste angst: ik bescherm mij tegen elke invloed. Als we vrijheid voor onszelf gaan claimen kunnen we een ogenschijnlijk mooie theologie ontwerpen, een theologie van geborgenheid en zorg van een liefdevolle Vader, zonder ooit na te denken over zonde, gerechtigheid en het komende oordeel en zonder na te denken over Gods opdracht alle Kanaänieten uit te roeien en de verharding door God van farao om zijn glorie te tonen. We kunnen een theologie ontwerpen zonder de klemmende vraag hoe de schepper tsunami’s en oorlogen stuurt en een burgeroorlog in Syrië ons als met zijn hand toebrengt. Een theologie die dat allemaal inbrengt lijkt zwaar, het lijkt allerminst op vrijheid. Als we dit echter buiten de deur moeten houden en ons moeten loszingen van de wereld en haar leed, zijn we dan vrij? Dan bezweren we alleen onze angst. Ware vrijheid is dat we al deze vragen toelaten, in ons theologisch discours daarover nadenken en daarmee de kerk bouwen. Ware vrijheid is dat we kunnen leven met onbeantwoorde vragen en met onbegrijpelijke ellende omdat we weten dat het gaat om de wereld die van God is en die staat onder het Woord dat zijn Woord is en dat vervuld is in Christus, die niet gekomen is om alles duidelijk te maken, maar om ons te redden. Elke christen hoeft en kan niet opnieuw beginnen de Schrift te lezen en te ontdekken wie Christus is. We bedrijven theologie in de gemeenschap van alle gelovigen. Th eologie gebeurt niet buiten de kerk, maar dient haar als kritische functie in haar belijden en leven. De kerkvaders hebben daarin een bijzondere rol. Zij hebben niet hetzelfde gezag als de Schrift, ze zijn
13 inleiding eraan onderworpen, maar ze staan wel dichter bij de Schrift dan wat latere ontwikkelingen in de kerk van het christelijk geloof hebben gemaakt. De kerk moet gezuiverd worden van wat haar perverteert, maar de theolo- gie kan niet zonder de kerk en zonder haar belijden. Niet alles is geoorloofd, juist ter wille van de vrijheid waarmee Christus ons heeft vrijgemaakt, en het Credo is daarbij een goed kompas. Niet alles waarover we van mening verschillen, soms zwaar verschillen, met de Bijbel in de hand, is reden om de kerk te scheuren, want de kerk is het lichaam van Christus die één is. In de theologie gaat het om kennis van God. Hij is niet vrij toegankelijk voor de nieuwsgierige of veroverende mens. Hij laat zichzelf alleen kennen in Christus, door zijn Geest. En omdat mensen geneigd zijn om ook die kennis zichzelf als een bezit toe te eigenen om daarmee te heersen in plaats van te dienen, en verwondering en overgave te vervangen door trots en misbruik, is er een kritische theologie nodig om ons bij de les te houden. Volgens de kerkvader Hilarius (± 315-367) is dat de eerste taak van de theologie. Eigenlijk zouden volgens hem christenen alleen het geloof moe- ten vieren en leven. Er zijn echter mensen die zulke verkeerde dingen over God zeggen dat we hen wel moeten tegenspreken. Tegenover de ketters is een orthodoxe theologie nodig. Hilarius zegt er echter onmiddellijk bij dat het eerste woord dat we zeggen al ontoereikend is en dat alles wat we over God zeggen ondeugdelijk is. Toch spreken we om niet te zwijgen. Omdat menselijke woorden altijd ontoereikend zijn, zijn we ook niet aan bepaalde formules gebonden. Ze verwijzen naar een onuitsprekelijke werkelijkheid als een symbool voor communicatie tussen gelovigen. We kunnen ze rustig inwisselen. Maar waarom zouden we dat doen? Elke andere formule is min- stens zo ontoereikend en daarom moeten we ons afvragen of degenen die de formuleringen willen wijzigen niet de intentie hebben de zaak waarvoor ze staan te ontkennen. Weerleggen van ketterijen is slechts één functie van de theologie. Een andere is het zoeken om te verstaan. Als God zich in Christus openbaart en Hij ons ter harte gaat, willen we voor onszelf doordenken wat dat betekent en dat met elkaar communiceren. Hoe hangen schepping en verlossing samen? Hoe verhoudt eschatologie zich tot geschiedenis? In dit doorden- ken stuiten we spoedig op grenzen. Dat is geen reden om te stoppen met theologie maar juist om deze met des te meer inzet te beoefenen. Juist bij de grenzen ontdekken we de onuitsprekelijke rijkdom van God, ook als we weten dat dit nog maar de rand van zijn wezen is. De derde en belangrijkste taak van de theologie is om de kerk te dienen in haar lofprijzing en dienst. De theologie doordenkt de rijkdom van God en
14 inleiding de impact op het leven van mensen als zij Christus kennen. Het leven van de kerk in lofprijzing en dienst en de theologische doordenking gaan steeds hand in hand. Ze kunnen niet zonder elkaar. ‘De regel van het bidden is de regel van het leren’ (lex orandi lex docendi), heeft de middeleeuwse theoloog Prosperus van Aquitanië (± 390 - ± 465) gezegd. Dat geldt wederzijds: de regel van het belijden uit zich in de liturgie en de dienst van de kerk. De christelijke theologie begint met Christus. Daarin is het christelijk geloof onderscheiden van alle andere godsdiensten, dat het belijdt: ‘Christus is de HEER.’ Daarom beginnen we met de christologie. Dat is ook omdat Christus de enige openbaring van God is. ‘Niemand heeft ooit God gezien. De eniggeboren God heeft Hem ons verklaard’ (Joh. 1:18). Th eologie moet dus altijd met Christus beginnen, als zij niet in het wilde weg van alles over God bedenken wil.
. God is Jezus van Nazaret 1.1. Jezus is de HEER 1.1.1. Jezus is God ‘Jezus is de HEER’ (1 Kor. 12:3). Dit is de basale belijdenis van de kerk. Daarmee staat of valt het christelijk geloof. Godsdienst die niet aan Jezus is gerelateerd, is geen christelijk geloof. Dat geldt voor godsdienst in al haar aspecten: verkondiging, pastoraat, ethiek, liturgie. Als Jezus de HEER is dan is Hij Heer over alles, niets uitgezonderd. Anders zou Hij een van vele heren zijn. Hij is echter de Heer boven alle heren. De betekenis van deze belijdenis wordt duidelijk uit Filippenzen 2:6- 11, waarschijnlijk een van de alleroudste liederen van de kerk, door Paulus overgenomen om aan te sluiten bij wat in de gemeente bekend was. Daarin staat dat elke tong zal belijden dat Jezus Christus de HEER is. Alle knieën zullen zich voor Hem buigen. Dit zijn citaten uit het boek Jesaja: ‘Voor Mij zal elke knie zich buigen en elke tong zal bij Mij zweren’ (Jes. 45:23). Dat staat in een van de meest uitgesproken monotheïstische gedeelten van het Oude Testament. Er is geen andere God dan Israëls God. Alles is aan Hem onderworpen. Dat wordt in Filippenzen 2 op Jezus toegepast. Hij is geen ander dan de God van Israël die alles in zijn macht heeft, die de sterren heeft geschapen en de diepten van de zee beheerst. Jezus heeft de Naam die boven elke naam is, de meest verheven Naam, de heilige Naam van
16 . god is jezus van nazaret God. Deze Naam is zo hoog verheven dat Israëlieten deze niet uitspreken en vervangen hebben door de aanduiding ‘Heer’. De christelijke gemeente belijdt dat Jezus deze Heer is, dat de heilige Naam van God Hem toekomt. Jezus is God. Hij is niet een van de vele goden, maar de enige ware God (1 Joh. 5:20). Met die belijdenis is de kerk begonnen. In de eerste eeuwen van het christendom is deze nauwelijks omstreden geweest. Er mogen kleine groepen geweest zijn die Jezus zagen als een voorbeeldig mens, maar op de hoofdstroom van de kerk hebben deze nauwelijks impact gehad. Ketterijen die grote invloed hadden zoals de marcionieten hadden eerder moeite met het menszijn van Jezus dan met zijn goddelijkheid. Voor de kerk stond het vast: Jezus is God, Heer van alle heren, machtiger dan alle machten, de eerste en de laatste, door wie alles gemaakt is en die alles zal oordelen. Het duurde tot de vierde eeuw voordat er een crisis uitbrak omdat deze belijdenis zozeer werd weersproken dat de kerk in rep en roer raakte. Een Egyptische presbyter, Arius (256-336), stelde dat Jezus niet God was, maar de hoogste van alle schepselen, het hoogtepunt van Gods bedoelingen en dus de ideale mens. Christen zijn betekent dat we Hem navolgen in een voorbeeldig christelijk leven. Het ging Arius om de ethiek, om de heiligheid en zuiverheid van de kerk. Met een goddelijke Christus die sacramenteel mensen het eeuwige leven geeft kan men makkelijk het concrete leven uit het oog verliezen. Arius was bezorgd dat de kerk goedkope genade zou leren. Daaruit kwam zijn idee van de ideale mens voort. Het ging Arius niet alleen om de heiligheid van de mens, maar ook om de heiligheid van God. God en mens zijn van een volstrekt andere orde. God is de schepper en de mens is schepsel. Je mag God niet neerhalen en de mens niet vergoddelijken. Met beide thesen, de heiligheid van God en de mens die geroepen is tot een heilig leven, stond Arius geheel in de lijn van Israël. Hij had echter de onvoorstelbare gebeurtenis in Christus niet in gedachten genomen: dat de heilige God de laagste mens was geworden. Dat was in geen mensenhart opgeklommen en dat wilde er in het hart van Arius niet in. Daardoor kwam hij buiten de gemeenschap van het geloof, die de gemeenschap met Christus is. Een kernbegrip in de discussie die in Alexandrië ontstond was het Woord, de Logos. Al in het evangelie volgens Johannes wordt Jezus het Woord, de Logos, genoemd. In de vroege kerk werd deze opgevat als het goddelijke Woord, dat zelf God is. Het Woord is God in zijn uittreden naar de wereld. Het Woord staat voor Gods condescendentie: de verheven, transcendente God is niet in zichzelf opgesloten, maar uit zichzelf. Voor God in zijn ex-
17 . god is jezus van nazaret pressiviteit gebruikte de kerk het concept van de Logos, het Woord. Het Woord is dus God zelf in zijn expressie. Arius gebruikte het concept van de Logos op een andere manier, ontleend aan de Stoa. Volgens de Stoa is de Logos de wereldziel, de kracht van het universum waardoor de dingen betekenis krijgen in de samenhang van het al. De Logos is zin van de wereld. Hij is de fundamentele samenhang van de wereld, die aan alle andere dingen voorafgaat, maar wel zelf tot de wereld behoort, juist omdat hij daarvan de samenhang is. Hij is dus een geschapen fenomeen. Zo komt Arius tot de these: ‘Er was een tijd dat hij er niet was.’ De Logos is niet eeuwig zoals God eeuwig is. De Logos is een schepsel. Hij is de eerste en de hoogste van alle schepselen, die aan alles zin en bete- kenis geeft, maar niettemin een schepsel. Een belangrijke bewijsplaats uit de Bijbel was voor Arius en zijn volgelingen Kolossenzen 1:15: ‘Hij is de eerstgeborene van heel de schepping.’ Als Christus de eerstgeborene van de schepselen is, dan is hij dus een schepsel, net als het oudste kind van een gezin wel een kind is. De arianen vatten dus ‘eerstgeborene’ letterlijk op in temporale zin en niet in de zin van de status die hij heeft: de eerstgeborene is degene die het gezag van de vader uitoefent. Als Psalm 89 de davidische koning de eerstgeboren zoon noemt, dan betekent dit niet dat hij de oudste is maar dat hij gezag en macht heeft. Het confl ict in Alexandrië liep zo hoog op en spreidde zich zo uit over het Romeinse Rijk dat de pas christen geworden keizer Constantijn († 337) zich genoodzaakt zag om een vergadering van bisschoppen bij elkaar te roepen om de zaak te beslechten. Nu het rijk christelijk geworden was, hield immers een scheuring in de kerk een risico in voor de eenheid van het imperium. Daarom werd in 325 een vergadering bijeengeroepen in Nicea, vlak bij de nieuwe hoofdstad van het Romeinse Rijk, Constantinopel. Dit werd het eerste offi ciële concilie van de kerk. Het werd een oecumenisch concilie genoemd, betrekking hebbend op de oikoumenè, de hele bewoonde wereld. In de praktijk betrof het een bijeenkomst van bisschoppen uit het oostelijke Middellandse Zeegebied. De besluiten waren echter algemeen geldig. Op het concilie werd de belijdenis van de kerk opnieuw vastgesteld. Daartoe werd een oude doopbelijdenis gebruikt, met enkele zinsneden daaraan toegevoegd die de godheid van Jezus nader formuleren. Dat wil uiteraard niet zeggen dat toen pas is vastgesteld dat Jezus God is. Het is veeleer zo dat deze belijdenis nog scherper moest worden geformuleerd omdat deze ter discussie was gesteld. Het belijden van de kerk brengt niet iets nieuws maar bevestigt waarvoor ze altijd heeft gestaan. Het was alleen
18 . god is jezus van nazaret nodig het nog eens klaar en helder te zeggen, omdat er mensen waren die het bestreden. De belijdenis van Nicea wordt gewoonlijk ‘het Symbool’ genoemd: een samenvatting van wat de kerk leert en wat zij in haar liturgie uitspreekt als haar belijdenis. Orthodoxie is niet wat de kerk in later eeuwen heeft vastgelegd en waar- aan ieder zich moet houden. Het is niet de positie die ingenomen werd door degenen die door de loop van de geschiedenis gewonnen hebben. Soms was de positie van de orthodoxie die van een minderheid, zoals in de tweede eeuw. Het is veeleer zo dat er een erfgoed van de apostelen is dat de kerk viert en belijdt en dat gedragen wordt door haar traditie. Pas op momenten dat dit ter discussie gesteld wordt ziet de kerk zich gedwongen om expliciet te formuleren dat men niet van deze traditie moet afwijken. Hilarius heeft gezegd dat men eigenlijk geen theologie moet bedrijven. Omdat er echter mensen zijn die verkeerde dingen over God zeggen, moeten we theologie beoefenen, ook al is elke zin ontoereikend en dus in wezen verkeerd. Zo is het ook met het dogma van de kerk: het is nodig om ketterijen te weerspre- ken, maar het is altijd ontoereikend om Gods geheimenis uit te spreken. In het Symbool wordt expliciet de stelling van Arius afgewezen dat Jezus alleen maar een schepsel zou zijn: Hij is ‘geboren, niet geschapen’. Er is geen tijd geweest dat Hij er niet was. Hij is ‘geboren uit de Vader vóór alle tijden’. ‘Geboren’ moet hier uiteraard niet letterlijk worden opgevat, alsof er een tijdsopeenvolging zou zijn van voor en na zijn geboorte. Het gaat juist om het uitsluiten van elke tijdelijkheid. ‘Geboren’ betekent hier dat Christus niet geschapen is door God maar uit de Vader is uitgegaan en dus hetzelfde wezen als de Vader heeft. Het is deze zinsnede waarmee het Concilie van Nicea zijn punt wil maken: Jezus is ‘van hetzelfde wezen met de Vader’. In het Grieks is dat het woord homoousios. Jezus is de HEER, dezelfde God die de wereld heeft geschapen. Op de ochtend na de beslissing van het concilie waren er al bisschoppen die vonden dat het besluit te ver was gegaan. Ze waren geen aanhangers van Arius. Zijn positie mocht ophef hebben veroorzaakt, maar de erkenning van de godheid van Christus was zo verankerd in de kerkelijke traditie dat serieuze theologen daar moeilijk van konden afwijken. Er was echter wel een sterke stroming die deze goddelijkheid wilden nuanceren. Ze maakten onderscheid tussen de Vader en de Zoon. De Vader is immers meer dan de Zoon en de eeuwige God is te onderscheiden van zijn uitgaan in schepping en verlossing. Het waren niet de minsten die in deze lijn dachten, zoals bijvoorbeeld Eusebius (263-339), de hoftheoloog van de keizer. Ze stelden
19 . god is jezus van nazaret voor dat men homoousios moest interpreteren als homoiousios. Homoousios betekent dat de Vader en de Zoon een en hetzelfde wezen zijn, een en dezelfde identiteit. Homoiousios heeft een ruimer betekenis: een wezen dat gelijk is aan. Dat kan variëren van volkomen identiteit tot ‘lijken op’. Er zit een tendens in dat Jezus wel goddelijk is, maar niet God zelf. Wat dat goddelijke dan is kan men fl exibel invullen. Zo kan men theologen en andere gelovigen van zeer verschillende pluimage bij elkaar houden. Kerk- politiek gezien is dus de term homoiousios veel verstandiger dan homoousios. Ultraorthodoxen en halve arianen konden er allemaal hun eigen invulling aan geven en toch blijven binnen het belijden van de ene rijkskerk. Het is logisch dat de keizer en zijn opvolgers hieraan de voorkeur gaven. De theologen van Alexandrië hielden echter voet bij stuk: homoousios is homoousios en dat betekent dat Jezus God zelf is. In 328 was Athanasius (296-373) bisschop van Alexandrië geworden en hij wilde van geen wijken weten. Om het verzet van de Egyptenaren te breken verbande de keizer hem naar het andere uiteinde van het rijk, naar Trier in het huidige Duitsland. Het mocht niet baten. Eerder wakkerde het theologisch confl ict politieke onrust in Egypte aan en de keizer liet Athanasius terugkeren naar Alexandrië waar hij door juichende volksmassa’s werd binnengehaald. De vrede in de kerk werd pas hersteld in 362 toen keizer Julianus het heidendom weer wilde invoeren. Athanasius stemde er toen mee in dat men homoiousios mocht gebruiken als dat maar geïnterpreteerd werd als identiteit, dus in feite als homoousios. Beide stromingen zijn altijd in de kerk gebleven. Er is altijd een beweging om een ruimere interpretatie van de godheid van Christus voor te staan, waarbij er een neiging is om deze ruimte zo te maximaliseren dat men nog verder gaat dan Arius en Jezus zelfs niet meer ziet als de zin van de wereld en haar geschiedenis maar als een geïnspireerd mens die ons aller voorbeeld is. Aan de andere kant zijn er theologen die vasthouden aan de strikte interpretatie van Athanasius. Deze interpretatie waakt over de identiteit van het christelijk geloof dat God alleen in Christus gekend kan worden en alleen Hij de wereld redden kan. 1.1.2. Volgens de apostelen De orthodoxe kerkvaders claimen dat hun theologie is gebaseerd op wat de apostelen geleerd hebben. In de praktijk betekent dit dat men zich moet kunnen beroepen op het Nieuwe Testament. We zagen al dat de vroegste belijdenis Jezus identifi ceert met God zoals de profeten over Hem hebben
20 . god is jezus van nazaret gesproken. We kunnen ook de vraag stellen of in het Nieuwe Testament Je- zus God wordt genoemd. Daarbij gaat het er niet om of Hij ook mens wordt genoemd en er over zijn gehoorzaamheid aan de Vader wordt gesproken. Dat wordt door geen orthodoxe theoloog ontkend. Jezus is mens onder de mensen. De vraag is of deze mens ook God genoemd kan en moet worden. Er zijn inderdaad een aantal expliciete plaatsen waarin Jezus God wordt genoemd. De bekendste zijn 1 Johannes 5:20: ‘Hij is de ware God; Hij is het eeuwige leven’, Titus 2:13: ‘onze grote God en Redder’, Romeinen 9:5: ‘die God is boven alles te prijzen’ en Johannes 1:1: ‘het Woord was God’. Bij al deze teksten zijn andere interpretaties gezocht om de hoogste claim eruit te halen. Die kunnen echter niet overtuigen omdat ze ingaan tegen de directe eerste betekenis van de teksten. Ze kunnen hooguit dienen om te nuanceren, maar binnen de eerste betekenis, niet om die te ontgaan. Men moet teksten lezen naar wat er staat en niet naar wat men zou willen dat er zou staan (een neiging die orthodoxe theologen trouwens bij andere teksten ook hebben). Bij een niet gekunstelde interpretatie moet men concluderen dat in het Nieuwe Testament Jezus ‘God’ genoemd wordt en dat op het con- cilie van Nicea niet iets nieuws bedacht is toen de kerk een leidende factor werd in de Romeinse cultuur. Veeleer was de strikte interpretatie van het Symbool verzet tegen die cultuur. Er bestaat niet zoiets als iets goddelijks. God is helemaal God en alles wat verder claims van goddelijkheid, op wat voor niveau dan ook, legt, is gewoon schepsel, ook de keizer. Als het om Jezus gaat dan is Hij God en niet het maatje van de keizer. Veel meer dan de genoemde teksten waarin Jezus expliciet God genoemd wordt zijn het echter de verhalen die zijn goddelijke majesteit laten zien. Dat is het meest duidelijk in de evangeliën. Jezus doet tekenen. Hij geneest mensen die niemand genezen kon. Hij brengt de storm tot bedaren. Hij geeft brood aan duizenden. Deze genezingen, reddingen, voedselvoorzie- ningen zijn in de evangeliën geen doel op zichzelf. Als dat wel zo zou zijn, zou men de vraag kunnen stellen waarom niet alle zieken werden genezen en niet alle armen brood kregen, waarom Jezus niet alle problemen heeft opgelost en een heilsstaat op aarde heeft gesticht. De wonderen willen iets zeggen over Hém. Ze laten zien wie Hij is. Ze zijn tekenen van het koninkrijk, dat wil zeggen: ze maken duidelijk wie Koning is. Het gaat niet om het koninkrijk als toestand, maar om Hem die Koning is, om het koningschap. Jezus is koning. Hij is machtiger dan de wind en de golven. Hij is degene over wie Psalm 93 zingt: ‘Boven het geraas van de wijde wateren, van de machtige baren der zee, is hoog in de hemel de machtige HEER.’ Hij is ook degene die zonden kan vergeven. De Schriftgeleerden
21 . god is jezus van nazaret hebben hun theologie goed geleerd. ‘Wie kan de zonden vergeven behalve God?’ Ze hebben helemaal gelijk. Daarom vergeeft Jezus zonden en om te laten zien dat Hij deze goddelijke volmacht heeft, laat Hij een lamme lopend de zaal verlaten (Mar. 2:6-11). Bij allerlei gelegenheden laat Jezus zien dat Hij niet zomaar een bijzonder mens is, een profeet of wonderdoener. Hij zegt dat Hij water te drinken geeft waardoor je nooit meer dorst krijgt. De vrouw bij de put vraagt daarop of Hij soms meer is dan onze vader Jakob. Jezus zegt dat Hij water heeft dat het water in Jakobs put ver te boven gaat (Joh. 4:10-14). Hij is hoger dan de aartsvaders. Hij is ook hoger dan de profeten. Hij gaat zelfs Mozes te boven. ‘Jezus zei: “Waarachtig, ik verzeker u: niet Mozes heeft u het brood uit de hemel gegeven, maar mijn Vader; Hij geeft u het ware brood uit de hemel”.’ Jezus geeft niet alleen voedsel, maar Hij is het voedsel (Joh. 6:32-34). Hij is Heer over dood en leven (Joh. 10:18; 11:25). Wie is dat anders dan God? De evangeliën doen niets anders dan aantonen wie Jezus is. Daarop is alles gericht. Dat is niet een uitvinding van de evangelisten, maar dat is zoals Jezus zichzelf heeft gepresenteerd. Het is ongetwijfeld niet zo dat alle woorden van Jezus letterlijk zo door Hem zullen zijn uitgesproken. Dat is alleen al duidelijk door de verschillende versies in de onderscheiden evan- geliën. Dat wil echter niet zeggen dat ze inhoudelijk niet goed weergeven wat Jezus heeft gezegd. Het heeft weinig zin om in de evangeliën echte en onechte Jezuswoorden te gaan onderscheiden. De ‘echte’ woorden zijn ook opgeschreven door een evangelist die zich herinnerde wat Hij had gezegd of wat hij vernomen had van iemand anders die erbij was – en zelden her- inneren mensen zich uitgesproken teksten letterlijk. Omgekeerd kunnen teksten die sterk gekleurd zijn door de taal van een latere context inhoudelijk precies weergeven wat Jezus heeft gezegd. De totale tendens van alles wat de evangeliën schrijven over de woorden en daden van Jezus weerspiegelt een claim van absolute volmacht die geen andere is dan de volmacht van God, niet zomaar een goddelijke kracht, maar identifi catie met de God van Israël, over wie de Psalmen zingen, in wiens naam de profeten spreken en in wiens volmacht Mozes optrad. De uitwerking van deze claim is duidelijk. Grote massa’s mensen lopen achter Hem aan. Ze hebben gezien waartoe Hij in staat is en willen er een graantje van meepikken. Als er brood te halen valt moeten we erbij zijn (Joh. 6:26). Als ereplaatsen te vergeven zijn, dan willen we vooraan in de rij staan (Mat. 20:21; Mar. 10:27). Jezus maakt duidelijk dat het daarom niet gaat: ‘U zoekt Me niet omdat u tekenen hebt gezien, maar omdat u
22 . god is jezus van nazaret brood gegeten hebt en verzadigd bent. U moet geen moeite doen voor voedsel dat vergaat, maar voor voedsel dat niet vergaat en eeuwig leven geeft; de Mensenzoon zal het u geven, want de Vader, God zelf, heeft Hem die volmacht gegeven’ (Joh. 6:27v). Het gaat niet om de vervulling van de wensen van de mensen. Zolang het daar nog op lijkt, lopen ze in een optocht achter Hem aan. Toen het tegendeel bleek voelden ze zich bedro- gen en riepen ze: ‘Kruisig Hem’ (Mar. 15:13v). Zij hadden de tekenen van Jezus geïnterpreteerd als het begin van een koninkrijk waarin ze overvloed hadden. Jezus deed zijn tekenen om te laten zien dat Hij Koning is, de Heer van alle machten, om zijn heerlijkheid, de goddelijke heerlijkheid, zichtbaar te maken aan het kruis. Hij kán inderdaad al die dingen die mensen zich bij God voorstellen. Daarin moeten ze zich niet vergissen. Maar ze moe- ten zich dan ook niet vergissen dat deze God de weg naar het kruis gaat. Daarin hebben niet alleen de mensen die brood verwachtten zich vergist, maar ook degenen die macht verwachtten. Ereplaatsen zijn plaatsen naast de gekruisigde, en toen bleek dat dat het voorland was sloegen de leerlingen die om de ereplaatsen gevraagd hadden op de vlucht. De volksmassa’s en de leerlingen zagen de tekenen van Jezus als een bron van hoop en zo luisterden zij naar zijn woorden. De heersende leiders zagen het anders. Voor hen was Jezus een bedreiging. Mensen zagen in Hem een alternatief en dat kon niet anders gaan dan ten koste van hen, de leiders. Zij claimden dat zij de waarheid over God kenden, maar nu kwam er iemand die claimde God in persoon te zijn. Je ziet hen trillen van woede, niet alleen om het mogelijke verlies van macht, maar ook vanwege authentieke afschuw van een mens die zulke claims zich toe-eigent. Is het een wonder dat de evangeliën in het teken staan van een toenemend confl ict tussen Jezus en de Schriftgeleerden? Hij moet voor hen verschrikkelijk geweest zijn en dat temeer omdat de schare die de wet niet kent (Joh. 7:49) klakkeloos achter Hem aanliep. Ze volgden een godslasteraar van het ergste soort. Daarbij komt dat Hij zoveel invloed had, dat straks de betrekkelijke rust van de status quo, die zij met veel moeite met de Romeinen bereikt hadden, verloren zou gaan en de bezetter hard zou ingrijpen met vreselijke gevolgen (Joh. 11:48). De hogepriester kon in de vergadering niet anders concluderen dan: ‘Besef toch dat het in jullie eigen belang is dat één man sterft voor het hele volk, zodat niet het hele volk verloren gaat’ (Joh. 11:50). Het hoogtepunt van de confrontatie komt op de eerste dag van de week van Pasen toen Pontius Pilatus stadhouder was. Jezus gaat met zijn leer- lingen naar Jeruzalem om het paasfeest te vieren. Een grote menigte volgt
23 . god is jezus van nazaret Hem. Komend vanaf de Olijfberg trekken ze Jeruzalem binnen. Mensen gooien hun kleren op de weg en zwaaien met palmtakken. De koning wordt juichend ingehaald. Ze zingen: ‘Hosanna voor de Zoon van David! Gezegend hij die komt in de naam van de HEER. Hosanna in de hemel!’ (Mat. 21:9). Als Jezus de tempel binnengaat blijven kinderen het lofl ied zingen. De Schriftgeleerden ondernemen actie. Ze spreken Jezus zelf erop aan: ‘Hoort u wat ze zeggen?’ (Mat. 21:16). Laat je toe dat ze je dit toezin- gen? Dat zal toch geen Jood die enig besef heeft van de Torah accepteren? Jezus antwoordt dan niet voorzichtig, met zorgvuldig gekozen woorden in de zin van: ‘Ze zingen ter eer van God en zien in mij iemand die iets van het godsrijk zichtbaar maakt in wat Ik zeg en doe. Het wil natuurlijk niet zeggen dat Ik de Heilige Naam zelf zou zijn.’ Hij reageert heel anders. Hij komt met een Bijbeltekst: ‘‘Jazeker! Hebt u dan nooit gelezen: “Door de mond van kinderen en zuigelingen hebt U zich een lofl ied laten zingen”?’ (Mat. 21:16). Kinderen zingen de lof van Jezus en Jezus identifi ceert dat als het zingen van de lof door kinderen zoals Psalm 8 daarover spreekt (Ps. 8:3). In Psalm 8 gaat het over de lof aan God en uitgerekend in deze Psalm gaat het om de onmetelijke grootheid van God: ‘Zie ik de hemel, het werk van uw vingers, de maan en de sterren door U daar bevestigd, wat is dan de sterveling dat U aan hem denkt, het mensenkind dat U naar hem omziet?’ (Ps. 8:4v.). God is zo hoog dat het niet voor te stellen is dat Hij zich om mensen bekommert. Zo onmetelijk groot is de afstand tussen God en mens. Zingen de kinderen Mij lof toe? Dat doen ze terecht want zo hoog verheven ben Ik. Het is eigenlijk ondenkbaar dat Ik me om jullie bekommeren zou of aan mensen denken. Dat antwoord vraagt om actie. Dit kan niet zomaar gezegd worden. Het liefst zouden de Schriftgeleerden Hem ter plekke doodslaan, maar dat durven ze niet vanwege de menigte die tegen hen partij zou kiezen. Ze hebben er ook nog wel een gefundeerd excuus voor: Jezus is inmiddels in de tempel en daar mag je iemand niet doden. Daarvoor is de tempel te heilig. Daarom ondernemen ze nu geen actie. Daarom onderneemt Jezus wel actie: de hele handel wordt eruit gegooid. ‘Hij riep hun toe: ‘Er staat geschreven: “Mijn huis moet een huis van gebed zijn,” maar jullie maken er een rovershol van!’ (Mat. 21:13). Hij treedt op met het gezag van de wettige eigenaar van de tempel, de woning van de Allerhoogste, tot wie Salomo bij de inwijding van de eerste tempel zei: ‘Zelfs de hoogste hemel kan U niet bevatten, laat staan dit huis dat ik voor U heb gebouwd.’ (1 Kon. 8:27). De afstand tussen God en mens is onvoorstelbaar groot. Deze God komt om de plaats waar Hij moet worden aanbeden in de wereld te zuiveren,
24 . god is jezus van nazaret omdat Hij aan mensen denkt. De tempel moet gereinigd worden, want het wordt Paasfeest, het feest van de bevrijding. Daarom zingen de kinderen terecht: ‘Hosanna’. 1.1.3. Gods openbaring De verhalen over Jezus uit de evangeliën zijn indringend en hoe meer men daarin het Oude Testament herkent des te meer verbijsterend zijn ze. In Jezus verschijnt God, God zelf, de eeuwige heilige Naam. Hij komt in zijn tempel, Hij komt tot zijn volk, Hij komt in de wereld die Hij geschapen heeft. Hij komt tot het zijne. God, die de hemelen, de hoogste transcen- dentie niet kunnen bevatten, komt onder de mensen. Hij komt, zo lijfelijk aanwezig als een mens. Johannes zegt het in nuchtere theologische taal: ‘Niemand heeft ooit God gezien, de eniggeboren God heeft Hem ons verklaard’ (Joh. 1:18). Dat is in één zin de verbijsterende werkelijkheid van de intocht in Jeruza- lem samengevat. Die werkelijkheid is zelfs de meeste christelijke theologen te veel. Er zijn nauwelijks vertalingen te vinden die simpel de tekst zoals die er in het Grieks staat weergegeven. Er zijn zelfs versies in het Grieks in omloop die de angel eruit halen. Een gangbare versie maakt er van: ‘de eniggeboren Zoon heeft Hem ons verklaard.’ Niet God zelf, maar de Zoon van God is in de wereld gekomen. Terwijl volgens de methoden van het kritische tekstonderzoek er in alle simpelheid staat: ‘de eniggeboren God’. De Hebreeënbrief zegt het met andere woorden: Hij is de afdruk van het wezen van God, Gods karakter (Heb. 1:3). Hier zie je de geprinte versie van Gods onzichtbare wezen. Hier zie je het authentieke identiteitsbewijs van God. Wil je weten wie God is, dan moet je naar Jezus kijken. Iedereen kan zich wel voor God uitgeven. De enige die Hij werkelijk is, is Jezus, de waarachtige God. Veel dogmatieken en theologische leerboeken beginnen met God in het algemeen. De christologie komt ergens in het midden. Nadat eerst uit- voerig is gesproken over God en zijn eigenschappen en vervolgens over de schepping, de mens en zijn geschiedenis, komt Jezus ter sprake. Hij komt erbij als een noodmaatregel om de wereld te redden nadat het in de men- sengeschiedenis is fout gegaan. Eigenlijk was het de bedoeling geweest dat Hij niet gekomen zou zijn. Als de mens niet gezondigd had, had Hij niet hoeven komen. De geschiedenis met Jezus erbij is tweede keus. Johannes zegt het anders. Je kunt over God niets zinnigs zeggen zonder
25 . god is jezus van nazaret Jezus. Niemand heeft God ooit gezien. Hij is transcendent. Een godsleer zonder christologie is een slag in de lucht, een menselijk fantasieproduct over hoe mensen denken dat God zou moeten zijn. Jezus laat in zijn te- kenen zien dat Hij er best toe in staat is om dingen te doen die mensen zich bij God plegen voor te stellen. Dat is echter om vervolgens te laten zien dat Hij nog tot heel andere dingen in staat is, die nog nooit iemand heeft gehoord, nog nooit iemand heeft gezien en nog nooit iemand heeft bedacht (1 Kor. 2:9). Men zou kunnen tegenwerpen dat God zich toch al veel eerder geopen- baard heeft door de wet en de profeten. Het Oude Testament is toch ook openbaring van God? Dat is het zeker, maar dat is het omdat het over Jezus gaat. De Schriften zijn het die van Hem getuigen (Joh. 5:39) en alles wat de profeten gesproken hebben wordt vervuld in Hem (Luc. 18:31). Alles gaat over Hem en de vervulling, de zichtbare betekenis en gestalte verschijnt pas in Hem. Tot die tijd is het als onder een sluier (2 Kor. 3:12-16; Heb. 10:1). In de kerk preken we daarom niet uit het Oude Testament zonder de vervulde betekenis daarvan duidelijk te maken. Een preek over het Oude Testament zonder over Christus te spreken is alleen maar voorwerk. Die mist de clou. De wetgeleerde Paulus, een excellente student in de Torah, schrijft, nadat hij de ware betekenis van de teksten heeft leren verstaan: ‘Ik had besloten u geen andere kennis te brengen dan die over Jezus Christus – de gekruisigde’ (1 Kor. 2:2). Dat was nadat Jezus zelf hem verschenen was en de HEER die Hij wilde dienen zelf tegen hem gezegd had: ‘Ik ben Jezus die jij vervolgt’ (Hand. 9:5). Men zou ook kunnen stellen dat men God kan kennen uit zijn werken: uit de grootheid van de schepping en gebeurtenissen uit de geschiedenis. Ook die gedachte wordt door Johannes weerlegd. Christus is ook degene door wie alles is geschapen. Er is niets wat niet door Hem is gemaakt (Joh. 1:3). Hij is de Logos die de grond van alles is. Als we het alleen over ver- schijnselen hebben uit de natuur of gebeurtenissen uit de geschiedenis dan is dat een amorfe brij. Er is ordening nodig om ze als een samenhangend geheel te zien en de zin van losse elementen te verstaan. We kunnen uiter- aard een zin aan de dingen opleggen, zoals de structuur van de menselijke rede, en daaraan de samenhang ontlenen. Het is begrijpelijk dat daarin een structuur te vinden is, want het menselijke brein bestaat uit dezelfde elementen, protonen en elektronen, als het gans heelal. Ze zullen dus wel iets met elkaar gemeen hebben, net als er zonder fosfor geen gedachte is. Dat geeft echter juist de cirkelredenering van het beroep op de rede als ordenend principe weer. De rede is gewoon deel van diezelfde amorfe chaos
26 . god is jezus van nazaret en ordent die volgens haar eigen toevallige chemische samenstelling. Wie de wereld wil verstaan moet Jezus kennen, zegt Johannes. Het is zijn wereld. We kennen niet alleen God alleen maar door Jezus, maar ook de wereld is zonder Hem niet te doorgronden. Het is dus niet zo dat we door de wereld, Gods werken, God leren kennen, maar omgekeerd: door God te kennen leren we de wereld en haar geschiedenis verstaan. Als het Oude Testament op zichzelf de kennis van God in versluierde gestalte brengt, dan brengt het universum en zijn geschiedenis deze kennis verduisterd door de oernevels van zijn oorsprong. We verstaan de wereld en haar geschiedenis alleen als we God kennen en we kennen God alleen doordat Hij in Christus tot ons gekomen is. Elke andere weg is geen omweg, maar een doodlopende weg. 1.2. Waarachtig mens 1.2.1. De minste van de mensen De kerk heeft in de eerste eeuwen met overtuiging beleden dat Jezus God is. Zij heeft echter met evenveel overtuiging beleden dat Hij mens is. Stromingen die dat niet deden, zoals de marcionieten en gnostici, heeft de kerk radicaal afgewezen en bestreden. Jezus is niet alleen goddelijke presentie, Hij is ook concrete materiële, lijfelijke aanwezigheid. Hij is dat niet naast zijn goddelijke presentie, maar Hij is dat in een en dezelfde persoon. God is aanwezig in deze concrete mens, die mens is met alles wat mens zijn betekent. ‘Daarom weigert Hij, hoewel Hij bewezen is God te zijn, niet om te dragen wat past bij Hem als mens, daar Hij honger en moeite ondergaat en als vermoeide dorst lijdt. Hij vlucht in vrees, heeft biddend verdriet en Hij die als God een natuur heeft zonder slaap, sluimert op een kussen’, schrijft Athanasius. Hij is dat niet als één van de expressies van God, maar als de aanwezigheid van de ene God zelf. ‘Ik ken geen andere God dan de Gekruisigde’, zegt de Romeinse bisschop Zephyrinus († 217). Met deze belijdenis wordt een geweldige spanning opgebouwd. Bij God denken mensen aan bovenaardse glorie, onweerstaanbare macht, een mys- terie dat niet te bevatten is. Bij een gekruisigde mens denken we aan mach- teloosheid, pijn, gebondenheid en dood. De belijdenis dat Jezus God is, is een paradoxale belijdenis. Vroegchristelijke theologen zetten deze paradox zo zwaar mogelijk aan. In het Symbool wordt tweemaal over de geboorte
dr. a. van de beek Spreken over God Hoofdlijnen van de theologie dr. a. van de beek Spreken over God De draagbare Bram van de Beek Samenvatting van zijn dogmatiek Dit boek is een verkorte weergave van de zesdelige serie ‘ Spreken over God’. Het denken over Christus als de open baring van Gods wezen bepaalt alle thema’s van de theologie. Jezus heeft zijn plaats in de geschiedenis van Israël en zijn komst is de vervulling van alle beloften aan dat volk. God de Vader is allereerst zijn Vader en de schepping is door Hem ge maakt en draagt zijn merktekenen. Spreken over God is bedoeld voor studenten theologie en voor iedereen die in theologie geïnteresseerd is. br am van de beek is emeritus hoogleraar symboliek van de Vrije Universiteit in Amsterdam en bijzonder hoogleraar systematische theologie aan de Universiteit van Stellenbosch (Zuid Afrika). ‘Van de Beek trekt zich niets aan van actuele theologische debatten, jaagt met plezier de lezer tegen zich in het harnas en stelt op die manier prikkelende en indringende vragen.’ – Trouw Van de Beek – Hoofdlijnen.indd 1,3 06-04-20 08:59