Deel 1
DE STUDENT
In het elfde jaar van de regering
van Tiberius Julius Caesar Augustus
Ik was veertien toen ik erachter kwam wat het is om gekruisigd te
worden.
We haalden zelf onze dwarsbalken op – met ons twaalven waren
we, studenten van Seneca de Jongere – en sleepten ze minstens vijf
mijl achter ons aan over de keien van de Via Appia. Het was heet en
droog die dag. Stof kleefde in onze mond en neus. Ik knarste met
mijn tanden en voelde de stofdeeltjes. Ik likte mijn droge lippen, probeerde
ze met de dikke klodder spuug in mijn mondhoek nat te maken.
Het zweet drupte langs mijn gezicht. Seneca marcheerde voorop;
hij droeg niet meer dan zijn waterzak, zijn met zweet doorweekte
tunica plakte aan zijn dikke rug. Mijn eigen tunica was nat en smerig.
Mijn voeten glibberden bij iedere stap in mijn sandalen.
In het begin had ik mijn dwarsbalk nog gedragen. Ik had hem op
mijn smalle schouders gehesen, maar dat had ik niet lang vol kunnen
houden en daarna liet ik hem net als de meeste andere studenten over
de grond slepen. Hij woog bijna net zo veel als ik zelf. Omdat het ruwe
hout mijn rug schaafde verlegde ik hem onder het sjouwen steeds
van de ene op de andere schouder. De enige die zijn balk niet liet slepen
was Lucianus, twee jaar ouder dan wij allemaal en met het lijf van
een gladiator. Hij hield de balk op zijn schouders in evenwicht, maar
zelfs Lucianus begon onder de last in te zakken.
Om het echt te laten lijken had Seneca een Romeinse legioensoldaat
geregeld die de achterhoede vormde. Het was een chagrijnige kerel,
plomp en ongeschoren, met een smerige adem en een hatelijke manier
van doen. Dit was zijn gouden kans om aan aristocratenzoontjes
orders uit te delen alsof ze ordinaire slaven waren. Als we stilstonden
12
gaf hij ons een opdonder en vloekte hij ons uit. Hij nam grote slokken
water, vertelde ons treiterend hoe heerlijk fris dat was en spoog dan
het meeste op de grond.
‘Als mijn ouders dit te weten komen, hakken ze Seneca’s kop eraf, ’
fluisterde Lucianus.
Ik wist wel zeker dat Seneca zich nergens druk om maakte. Het was
zijn taak ons te vormen tot jonge kerels die Romeins senator of generaal
of topambtenaar konden worden. Dit stelde niets voor vergeleken bij de
militaire leerschool die veel van mijn leeftijdgenoten over een paar jaar te
wachten stond. Evengoed behoorden onze ouders wel tot de senatorenof
de ridderstand, en dus wisselden we geërgerde blikken. Hoe haalt die
man het in zijn hoofd ons zo te vernederen?
Caligula droeg de lichtste balk. Natuurlijk. Hij was net zo oud als
ik, maar een tikje langer, met spichtige benen en een lange, dunne nek.
Zijn hoofd, met krullend rood haar, leek te groot voor zijn lichaam.
Caligula had iets gemeens, ik hield me meestal maar op een afstand.
Het was een ongeschreven regel dat je hem nooit dwars moest zitten
– niet omdat we voor de verwende knaap zelf bang waren, maar omdat
we bang waren voor zijn familie.
Hij heette voluit Gajus Julius Caesar Germanicus. Hij was geboren
op het slagveld in Gallië als zoon van de beroemde generaal Germanicus
en diens vrouw Agrippina. Het waren de soldaten die hem
de bijnaam Caligula hadden gegeven, wat ‘soldatenlaarsje’ betekende.
Hij werd de mascotte van Germanicus’ troepen; ze lieten hem meemarcheren
naar het slagveld en dan bleef hij vlak achter de linies. Hij
was de achterneef van de keizer en er was een kans dat hij op een dag
zelf keizer zou worden, als het zijn moeder tenminste lukte de juiste
familieleden te vergiftigen.
Hij was ook een pestkop. Hij had eerder tijdens de tocht zijn frustraties
afgereageerd op mijn vriend Marcus, de kleinste van ons, door
hem voortdurend te treiteren.
Op dit moment was hij gewoon bekaf.
‘Dit is schandalig, ’ zei Caligula een paar keer. Anders dan Lucianus
zei hij het zo hard dat Seneca het wel horen kon. Maar onze leraar
negeerde hem en bleef doorlopen. Zo nu en dan stopte Caligula en
dan gaf de soldaat hem een por, hoewel niet zo hard als bij ons.
Ik hield mijn hoofd gebogen en concentreerde me op elke stap,
telde tot honderd en dan nog eens. Ik bevond me op mijn vaste plek
vooraan in de groep, vlak achter Seneca.
13
Het was bijna middag toen Seneca eindelijk halt hield in de buurt
van een weiland aan de kant van de weg, bij een koel beekje. Ik liet de
balk op de grond vallen en voorovergebogen, mijn handen op mijn
knieën, probeerde ik weer op adem te komen.
Seneca gaf ons toestemming wat te drinken en zei dat we op onze
dwarsbalken moesten gaan zitten. Hij ging midden in ons groepje
staan. De zon verblindde me bijna toen ik naar hem opkeek.
Seneca wiste zich het zweet uit de ogen en begon de les van die
dag. De legioensoldaat stond naast hem, de armen over de borst gekruist,
met norse blik.
‘Jullie hebben allemaal gehoord van de derde slavenoorlog. Spartacus
leidde toen een slavenopstand tegen Rome die twee jaar duurde. De
senaat nam die opstand niet serieus tot duidelijk werd dat Rome zelf
bedreigd werd. ’
Sommigen van mijn vrienden zaten ongedurig te draaien op hun
balk in een poging zich na het lange lopen te ontspannen. Ik niet. Ik
kon de hele dag wel naar Seneca luisteren. Zijn krullende haar, zijn
ronde kinderlijke gezicht en kleine blauwe ogen gaven hem het onschuldige
uiterlijk van een kind. Maar hij had een imponerende stem
en ik hield van zijn humor en sarcasme. Ik stelde me voor dat de studenten
van Cicero op diezelfde manier van hun leermeester hadden
gehouden. Door legers worden mensen vernietigd, door gladiatoren
worden ze vermaakt, maar door redenaars als Cicero en Seneca worden
ze geïnspireerd. Zo iemand wilde ik ook worden.
‘Marcus Licinius Crassus was de rijkste man in de senaat, misschien
wel de rijkste man in de geschiedenis van Rome, ’ ging Seneca
verder. ‘Hij had meer dan vijfhonderd slaven en was een bouwkundig
expert. Hij wist hoe hij branden kon bedwingen door de in vlammen
staande gebouwen neer te halen en zo te voorkomen
dat het vuur zich
naar belendende panden uitbreidde. Als er in Rome brand uitbrak
kwamen hij en zijn mannen in actie: ze haastten zich naar de vuurzee
en deden de eigenaren van de omringende percelen een aanbod. Ze
konden hun bezit ter plekke voor een habbekrats aan de jeugdige
Crassus verkopen of ze konden toekijken hoe hun huis in vlammen
opging. Zodra ze het over de prijs eens waren geworden blusten Crassus’
slaven de brand en kon hij de winst opstrijken. ’
‘Briljant, ’ zei Caligula.
Seneca keek hem verstoord aan, maar ik wist dat Caligula zich
daar niets van aantrok.
14
‘Op het toppunt van zijn rijkdom bedroeg het vermogen van Crassus
200 miljoen sestertiën. Hij had zijn fortuin gemaakt over de rug van
zijn slaven, en daarom was hem er alles aan gelegen Spartacus’ opstand
de kop in te drukken. Omdat de beste generaals van Rome op
dat moment in het buitenland aan het vechten waren, vormde Crassus
een eigen leger om tegen Spartacus en de opstandige slaven ten strijde
te trekken. In het begin liepen de gevechten steevast verkeerd af voor
Crassus. Zodra er een probleem dreigde gooiden zijn mannen de wapens
neer en gingen ze ervandoor. Om het moreel te verbeteren blies
Crassus de aloude praktijk van het decimeren nieuw leven in. Lucianus,
wat wordt daarmee bedoeld? ’
‘Neem me niet kwalijk, meneer. Wat wordt waarmee bedoeld? ’
Door even te zwijgen liet Seneca zijn ongenoegen blijken. ‘Decimeren.
Waar komt dat woord vandaan? ’
Lucianus keek moeilijk. ‘Dat weet ik niet. ’
‘Iemand anders? ’
Ik wist het antwoord, maar had allang geleerd dat het soms beter
was om mijn mond te houden. Ik keek naar de grond terwijl Seneca
zijn ogen over de groep liet gaan.
‘Decimeren komt van het woord decimus, tiende. Decimeren wil
zeggen: je neemt weg of vernietigt wie of wat nummer tien is, ’ legde
Seneca uit. Hij kwam dichter bij ons staan en door de zon achter hem
leek het of hij licht uitstraalde. ‘Crassus deelde zijn Romeinse legioenen
op in groepen van tien en liet ze loten. De man op wie het lot viel
werd van zijn wapens ontdaan en door de andere negen doodgeslagen.
De vechtlust van zijn manschappen nam ongekend toe. Crassus had
laten zien dat hij gevaarlijker voor hen was dan hun vijanden. ’
Seneca had nu de aandacht van iedereen. Ik probeerde me voor te
stellen dat wij met ons twaalven lootten en dat de verliezer door de anderen
werd doodgeslagen. Dat zou ik nooit kunnen, wist ik zeker.
‘Uiteindelijk wisten Crassus’ mannen Spartacus en zijn leger in het
nauw te drijven. Spartacus wilde met Crassus zelf op de vuist, hij
vocht zich een weg naar de plek waar de generaal stond. Maar de
overmacht was voor de slaven te groot. Spartacus stierf voordat hij
Crassus kon bereiken. Zesduizend slaven werden krijgsgevangen gemaakt. ’
Van jongs af aan was mij geleerd minachting te hebben voor Spartacus
en de bloedige opstand die hij begonnen was. Die rebellie was een
belediging voor elke Romeinse burger. Maar altijd had ik een zwakke
15
plek gehad voor de slaven – mijn aangeboren verlangen op te komen voor
de minder bevoorrechten. Stiekem wenste ik dat het Spartacus gelukt was
door te breken en man tegen man met Crassus te vechten, als echte kerels.
‘Crassus wilde de garantie dat geen slaaf in het rijk nog ooit in opstand
zou komen. Daarom perfectioneerde hij de kunst van het kruisigen. ’
S
eneca liet een stilte vallen om indruk te maken. We wisten allemaal
dat er nu iets bijzonders zou komen. Onze ouders betaalden niet
voor niets een lief sommetje om ons bij hem in de leer te doen. Seneca
was beroemd om zijn opmerkelijke lesmethoden.
‘Jullie zijn nog niet oud genoeg om de spelen bij te wonen en de
executies van levende mensen daar te zien, al weet ik haast wel zeker
dat velen van jullie misdadigers aan een kruis hebben zien hangen,
buiten de stadsmuren. Toch dacht ik dat het interessant zou zijn als
Gallus jullie vertelde hoe dat in zijn werk gaat. ’
Gallus, de legioensoldaat, stapte naar voren, recht voor mijn neus.
Waarom moet ik het altijd zijn? Ik staarde naar de zwarte haren op zijn
benen, de afgetrapte sandalen, de eeltige voeten.
‘Opstaan!’ zei hij nors.
Ik ging staan en keek hem recht in de ogen.
Hij pakte mijn dwarsbalk en legde die midden in de groep. Hij
haalde een hamer vanonder zijn gordel en pakte een lange, scherpe
spijker uit zijn ransel.
‘Ga op de balk liggen. Armen gespreid op het hout. ’
Ik keek naar Seneca, die even knikte.
‘Hulp nodig? ’ vroeg Caligula aan de soldaat.
‘Wou je ruilen? ’
‘Echt niet. ’
‘Kop dicht dan!’
Ik lag op de balk met mijn armen wijduit, loerend naar Gallus. De
soldaat knielde naast me neer, in zijn ene hand de hamer, in de andere
de spijker. ‘We gebruiken zesduims spijkers, ’ zei hij, de punt in mijn
linkerpols drukkend.
‘Kom hier! Hou vast, ’ zei hij tegen Marcus, mijn magere vriend.
Omdat hij zo veel moeite had gehad met het dragen van zijn balk was
hij bijna de hele ochtend door Gallus uitgescholden.
Marcus kwam overeind en hield de spijker met trillende hand
boven mijn pols.
‘Zenuwachtig? ’
16
‘Ja, meneer. ’
‘Jij hoeft je nergens druk over te maken. Je vriend hier wel. ’
Gallus snoof grijnzend, maar ik wond me niet op. Ik wist dat
Seneca het niet zover zou laten komen. Misschien dat de soldaat een
beetje bloed mocht laten vloeien, maar Seneca zou hem nooit een
spijker door mijn pols laten slaan.
‘We hebben ontdekt, ’ zei Gallus met een blik naar de andere jongens,
‘dat het, als je de zenuw doorsnijdt die door je pols loopt, ongekend
veel pijn doet. Als je de spijker hier slaat, zit hij goed vast tussen
twee botten. Dan kan die niet zomaar uit de arm losschieten. ’
Gallus ging door met zijn gedetailleerde beschrijving. Dat de voeten
werden vastgepind. Dat de gevangene letterlijk stikte: wanneer de
gekruisigde geen kracht meer had om zichzelf omhoog te duwen tegen
de spijkers, zakte zijn lichaam onder het eigen gewicht naar beneden.
‘We laten ze meestal een dag of drie hangen. Ze gaan standaard
op de tweede dag dood, en dan hebben de vogels op dag drie wat te
vreten. Nog vragen? ’
Die waren er niet.
Gallus zwaaide zijn hamer. Ik kneep mijn ogen dicht en kromp in
elkaar. Vlak voordat hij de spijker raakte hield hij de hamer stil en
lachte. Hij gaf me permissie op te staan en terwijl ik met knikkende
knieën terugliep naar mijn plek, beschreef hij in geuren en kleuren
welke opstellingen hij en zijn medesoldaten allemaal hadden gebruikt
om gevangenen te kruisigen.
‘Goed, ’ zei Seneca ten slotte, ‘ik denk dat ze het nu wel snappen. ’
Gallus deed een stap naar achteren en Seneca ging door met zijn les.
‘Crassus is nog steeds recordhouder. Hij liet zesduizend mannen aan
het kruis slaan, alle slaven die hij krijgsgevangen had gemaakt, en zette
ze langs de Via Appia – van hier helemaal tot aan Rome. ’
De leraar wachtte even om dit feit in zijn volle omvang te laten
doordringen. We hadden mijlenver gelopen. Ooit was deze hele afstand
gemarkeerd geweest met stervende mannen.
‘Crassus en zijn mannen paradeerden langs de gekruisigden, terwijl
de slaven om genade jammerden en smeekten hen met een speer
te doorsteken. In Rome werd hij begroet door een juichende menigte,
met een lauwerkrans gekroond en bejubeld als triomfator. Hij offerde
een witte stier bij de tempel van Jupiter en de hele stad vierde dagenlang
feest. Naar men zei kon je drie dagen nadat de slavenlijken waren
weggehaald de stank nog ruiken. ’
17
Seneca keek over onze hoofden heen de Via Appia langs, alsof hij
zich de situatie probeerde voor te stellen. ‘En nu dan mijn vraag aan
jullie, ’ zei hij minder luid. ‘Mogen Romeinen mensen kruisigen? Is dit
het soort gedrag dat past bij de hoogst ontwikkelde beschaving die de
wereld ooit gekend heeft? ’
Ik keek naar Seneca, maar hield vanuit een ooghoek Gallus in de
gaten. Alleen al bij de suggestie dat zijn favoriete executiemethode ter
discussie zou kunnen staan, leek hij te verstijven.
Ik hoopte dat Seneca mij geen beurt zou geven. Alles in mij zei dat
kruisiging de glorie van Rome onwaardig was. Hoe konden we onze
vijanden zo’n marteling aandoen? Wat onderscheidde ons van barbaren
als we zo handelden? En hoe zat het met de onschuldigen die ter
dood veroordeeld waren voor iets wat ze niet gedaan hadden? Ons
rechtssysteem was niet volmaakt.
Tegelijk wilde ik ook niet zwak overkomen tegenover mijn klasgenoten.
Seneca’s toneelstukje, compleet met Gallus als acteur, was opgevoerd
om ons duidelijk te maken hoe afschuwelijk het was zo te
sterven. Maar we waren Romeinen. We werden geacht niet te versagen
als we de dood voor ogen hadden, ongeacht hoe afschuwelijk die
was. Dat je dit soort bloederige toestanden aankon, er zelfs van genoot,
was een teken dat je een kerel was.
‘Daar wil ik wel antwoord op geven. ’ Caligula was gaan staan.
‘Heel goed, Gajus. ’ Seneca gebruikte nooit de bijnaam van zijn
leerling.
‘Zijn er na de overwinning van Crassus op Spartacus nog ooit
slavenopstanden geweest? ’ vroeg Caligula. Het was uiteraard een
retorische vraag, een manier van argumenteren die Seneca ons had
geleerd.
‘Ik ben op een slagveld geboren, ’ ging Caligula verder. ‘Ik heb oorlogen
meegemaakt. Mannen gaan dood. Hun hoofd wordt afgehakt
en hun ingewanden worden uitgerukt. Alleen de sterksten overleven.
Dat is bepaald geen lolletje en niks om filosofisch over te doen. ’
Die laatste opmerking was een steek onder water naar Seneca, en
ik vroeg me af hoe die erop zou reageren. Zoals gewoonlijk vertrok
onze leraar geen spier.
‘De enige kritiek die ik op Crassus heb, ’ ging Caligula verder, ‘is
dat hij een heleboel goed hout heeft verspild aan een zootje slaven. ’
Hij bleef nog even staan, trots op zijn grapje. Grijnzend ging hij
weer zitten.
18
Seneca liet zijn blik gaan over de jonge gezichten voor hem. ‘Is iemand
van jullie het hier niet mee eens? ’
Ik weet dat ik had moeten blijven zitten. Ik had niets te winnen bij
een robbertje vechten met Caligula. Lucianus zou zonder twijfel Caligula
te hulp komen – als het nu niet was dan later wel, als Seneca
niet keek. Anderen zouden meedoen omdat ze bang voor hen waren.
De enige student die me misschien zou bijvallen was de kleine Marcus,
en soms kon je hem maar beter niet aan je kant hebben.
Maar moest ik dan mijn mond houden? Als ik nu niets zei, wat
zou ik dan doen als het er echt op aankwam?
Ik stond op, overtuigd van Caligula’s vernietigende blik. ‘Ik ben
het er niet mee eens, ’ zei ik zo vastberaden mogelijk.
‘Om de een of andere reden, Theofilus, verbaast me dat helemaal
niet, ’ was Seneca’s reactie.
19
2
Ik keek Seneca recht in de ogen en probeerde de andere jongens buiten
mijn gezichtsveld te houden. Ik wist dat ik voorzichtig moest zijn
omdat Caligula nukkig was en er niet van hield voor gek te worden
gezet. Maar wanneer ik publiek had kon ik de verleiding niet weerstaan
om een beetje groot uit te pakken.
Ik richtte me in mijn volle lengte op en begon te spreken, op redenaarstoon,
zoals Seneca me geleerd had.
‘Laten we niet luisteren naar hen die denken dat we boos behoren
te zijn op onze vijanden en die geloven dat dat nobel en mannelijk is.
Niets is zo prijzenswaardig, niets toont zo overtuigend een nobele en
verheven geest als mildheid en bereidheid om te vergeven. ’
Een paar klasgenoten bromden afkeurend om mijn hooggestemde
woordkeus. Geen probleem, Seneca had me geleerd dat ik me niet
moest laten afleiden door een vijandig publiek.
‘Dat zijn de woorden van Cicero, en het zijn woorden vol waarheid
en redelijkheid, ’ zei ik fier. ‘De lijst van Romeinse deugden is pas compleet
als die naast rechtvaardigheid en moed ook vergevingsgezindheid
en barmhartigheid bevat. ’
‘Zulke uitspraken kun je verwachten van iemand die nooit een gevecht
heeft meegemaakt, iemand die nooit een vriend door een barbaar
heeft zien onthoofden, ’ was Seneca’s repliek. Hij liep even heen
en weer, peilde wat er op het gezicht van de studenten te lezen stond.
‘Ook Cicero heeft, niet toevallig, nooit het slagveld van nabij gezien.
Dus heeft onze jonge vriend Gajus niet een beetje gelijk? Rome heeft
de wereld niet veroverd met wellevendheid en senaatsuitspraken. We
hebben onze beschaving, inclusief onze veelgeprezen verknochtheid
aan de Romeinse wetten, verspreid door brute kracht. ’
Seneca keek me strak aan. ‘Hoe kan iemand beweren dat hij de
wet respecteert zonder tegelijkertijd achter de strafmaatregelen te
20
staan die garanderen dat anderen die wet naleven? ’ Hij wees naar de
Via Appia achter mij. ‘Dit soort wegen komt niet uit de lucht vallen.
Ze zijn aangelegd. Aangelegd door slaven, net als het landhuis van je
vader, Theofilus. Er bestaat geen vooruitgang zonder beschaving, geen
beschaving zonder orde, en geen orde zonder straf. ’
Ik wist niet of Seneca er echt zo over dacht of dat hij mij alleen
maar uitdaagde om na te denken. Hij was nooit gemakkelijk voor studenten
zoals ik, jongens die dachten hun mannetje te kunnen staan.
Naar mijn idee trok hij van studenten zoals Caligula te gauw zijn handen
af, gewoon omdat die niet bereid waren zich in te spannen.
Ik wilde opmerken dat Seneca ook nooit een gevecht had meegemaakt.
Hij zou het waarschijnlijk nog geen dag uitgehouden hebben
bij een geforceerde mars. Hij had het gezette lijf van een wijsgeer, al
was zijn geest dan van gehard staal.
‘Germanicus Julius Caesar was een van de grootste generaals die
Rome ooit heeft gekend. ’ Ik had het over Caligula’s vader, een bewonderde
vechtjas die aan vergiftiging was gestorven toen Caligula nog
maar zeven was, en ik zag Caligula opveren. Hij keek boos en boog
zich naar voren alsof ik alleen al door zijn vaders naam te noemen een
grens had overschreden.
‘Germanicus werd consul vanwege zijn overwinningen in Germanië.
Maar toen hij naar Alexandrië was gereisd zag hij de honger van
de mensen daar, en hij opende de graanschuren zodat ze te eten hadden.
Ze vereerden hem als een farao en als hij daar gebleven was hadden
ze hem misschien wel tot god verheven. Maar de keizer was boos
omdat Rome nu minder graan kreeg aangeleverd. ’
‘Is dit alleen maar een geschiedenisles, ’ vroeg Seneca, ‘of wil je ergens
anders heen? ’
‘Wat ik wil zeggen is dit: het ware Rome wordt het best vertegenwoordigd
door de vriendelijkheid van Germanicus en niet door de
bruutheid van Crassus. Germanicus zou die slaven niet hebben gekruisigd.
Je kunt tegen barbaren vechten zonder er zelf een te worden. ’
Ik keek Seneca in de ogen met mijn borst vooruit, trots op mijn
korte toespraak. Er bestond een ongeschreven regel dat we nooit spraken
over de verdachte omstandigheden van Germanicus’ dood, maar
ik dacht dat het noemen van zijn naam in deze situatie er zeker mee
door kon. Mijn betoog was met name slim omdat nota bene zijn eigen
zoon Caligula zo bot had betoogd dat het prima was slaven te kruisigen.
Misschien dat zelfs Caligula er nog eens over zou nadenken.
21
Er was niets aan de hand geweest als Seneca het hierbij had gelaten.
Maar hij was er de man niet naar ons ook maar een seconde redenaarsglorie
te gunnen. Wanneer we ons het meest trots voelden zette
hij ons met beide voeten in de modder en maakte ons weer nederig.
‘Je hebt een interessant voorbeeld gekozen, Theofilus. Maar dan
heb ik wel een vraag: was wat Germanicus deed legaal? Had hij eigenlijk
wel in Alexandrië mogen zijn? Of is jouw verhaal gebaseerd op
een schending van de wetten die we van jou juist moeten respecteren? ’
We wisten allemaal welke antwoorden hierbij hoorden, maar ik
had geen zin die hardop uit te spreken. Germanicus’ vaderloze zoon
zat nog geen vier meter bij me vandaan.
Maar wat was de waarheid? Dat had Seneca er in de afgelopen
twee jaren van onderricht bij me ingestampt. Als we het niet scherp
zagen, zei hij, kwam dat waarschijnlijk doordat we er irrelevante dingen
bij haalden die ons oordeel verduisterden. Zijn advies was de
waarheid op te sporen en daaraan vast te houden. Één vraag moesten
we stellen, één vraag die ons moest leiden bij het beantwoorden van
de moeilijkste levensvragen.
Wat is waar?
‘Het was niet legaal, meneer Seneca. Alexandrië was belangrijk
voor Germanicus omdat hij een afstammeling was van Marcus Antonius.
Maar de wetten van keizer Augustus ontzegden alle leden van de
regerende klasse het recht Alexandrië binnen te gaan. ’
‘Germanicus was dus een misdadiger? ’
Ik aarzelde niet. ‘Ja. ’
Dat was de waarheid. Maar soms levert de waarheid onbedoelde
gevolgen op.
Het is het 18e regeringsjaar van keizer Tiberius. Theofilus, een ambitieuze
jonge Romein, staat aan het begin van zijn juridische carrière. Als
pasbenoemd assistent van Pontius Pilatus is hij getuige van het proces
tegen Jezus, en geschokt moet hij constateren dat er behalve waarheidsvinding
nog vele andere belangen spelen. Hij geeft Pilatus een advies
dat hij zijn leven lang diep betreurt. En zo sterft een onschuldige Jood
de ergst denkbare dood: een Romeinse kruisiging.
Terug in Rome ervaart Theofilus dat het recht ook daar niet altijd zijn
loop heeft. De prijs die hij als strafpleiter betaalt om te laveren tussen
intriges, verraad en machtswellust is hoog: het brengt de vrouw die hij
liefheeft, en ook hemzelf, in levensgevaar.
Dan meldt zich een cliënt die de herinneringen aan het proces tegen
Jezus weer oprakelt – zijn naam is Paulus. Theofilus besluit hem te
verdedigen voor Nero’s gerechtshof. Zal het hem tegenover deze
beruchte keizer lukken een verdediging op te bouwen die een onschuldig
mens wél van de dood kan redden?
Een prachtige historische roman in de traditie van
Ben Hur, Quo vadis en De brand van Rome.
Rand y Singer is advocaat en prijswinnend auteur van tientallen
romans. Met John Grisham en Michael Connelly was hij finalist bij
de Harper Lee Prize for Legal Fiction. www. randysinger. net.
‘Epische klassieker. ’ – Publishers Weekly